ECLI:NL:GHDHA:2022:545

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.283.505/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beëindiging overeenkomst van opdracht en relatiebeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], Coached, h.o.d.n. Stap voor Stap Jobcoaching B.V., tegen SvS, inzake de beëindiging van een overeenkomst van opdracht. [appellante] heeft werkzaamheden verricht voor SvS, maar de overeenkomst werd voortijdig beëindigd. [appellante] vordert betaling van facturen en schadevergoeding, terwijl SvS zich beroept op een geschonden relatiebeding en verrekening van boetes. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat aanleiding gaf tot dit hoger beroep. Het hof beoordeelt de vorderingen van [appellante] en het beroep op verrekening door SvS. Het hof oordeelt dat SvS toerekenbaar tekort is geschoten door de overeenkomst voortijdig te beëindigen en dat het beroep op verrekening niet opgaat. Het hof wijst de vorderingen van [appellante] tot betaling van de facturen en schadevergoeding toe, met uitzondering van de voorschotfactuur. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering over de toestemming van SvS voor de voortzetting van de coaching na de beëindiging van de overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.283.505/01
Zaaknummer rechtbank : 8473728/20-6971

arrest van 12 april 2022

inzake

[appellante] , h.o.d.n. Coached,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. H.J. Hulsbergen te Hoofddorp,
tegen

Stap voor Stap Jobcoaching B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SvS,
advocaat: mr. M.Y. Elshof te Rotterdam.

Waar deze zaak over gaat

[appellante] heeft op grond van een overeenkomst van opdracht voor bepaalde tijd werkzaamheden verricht voor SvS. Deze overeenkomst is voortijdig, ongeveer een maand voor afloop, door SvS beëindigd. [appellante] vordert betaling van facturen en schadevergoeding vanwege de voortijdige beëindiging. SvS stelt dat [appellante] een relatiebeding heeft geschonden en daarom boetes heeft verbeurd. SvS doet een beroep op verrekening.

Feiten

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
SvS houdt zich bezig met het verlenen van diensten op het gebied van jobcoaching, loopbaanadvies, studiebegeleiding, sollicitatietraining en re-integratie. Deze diensten worden verleend aan UWV en aan gemeenten. De personen aan wie de diensten worden verleend, worden kandidaten genoemd.
1.2
[appellante] houdt zich onder de naam Coached bezig met het verlenen van diensten op het gebied van arbeidsbemiddeling, jobcoaching, re-integratie en consulting.
1.3
[appellante] is in mei 2018 als opdrachtnemer diensten gaan verlenen ten behoeve van SvS als opdrachtgever. Met ingang van 1 januari 2019 zijn partijen een nieuwe overeenkomst van opdracht aangegaan. Op basis van die overeenkomst leverde [appellante] als opdrachtnemer diensten op het gebied van re-integratie (“jobcoaching”) aan klanten/relaties van SvS.
1.4
Deze tweede overeenkomst van opdracht is aangegaan voor de duur van de werkzaamheden, maar uiterlijk tot en met 31 december 2019. In art. 5 van deze overeenkomst is bepaald:

“Artikel 5: Relatiebeding

1.
Het is opdrachtnemer verboden om gedurende een periode van 12 maanden na afloop van deze overeenkomst op enigerlei wijze zakelijke contacten aan te gaan of te onderhouden met relaties van de opdrachtgever. […]
6.
Bij elke overtreding van het bepaalde in bovenstaande bedingen verbeurt de opdrachtnemer zonder dat voorafgaande sommatie of ingebrekestelling nodig is, een onmiddellijk opeisbare boete van
€ 5.000,- ineens, alsmede een bedrag van € 500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt […]”.
1.5
[appellante] diende de door haar verrichte werkzaamheden en bestede tijd aan kandidaten van UWV op te geven in een portal van UWV. Via SvS had [appellante] toegang tot dit portal. Voor de gemeentekandidaten diende zij een eigen logboek bij te houden.
1.6
Eind november 2019 heeft [appellante] aan SvS meegedeeld dat zij de overeenkomst van opdracht niet wenste te verlengen na ommekomst daarvan. Vervolgens heeft SvS aan [appellante] de toegang tot de UWV-portal ontzegd.
1.7
Bij brief van 2 december 2019 heeft SvS onder meer aan [appellante] geschreven dat zij de werkzaamheden voor SvS per die datum moet stopzetten.
1.8
Na 2 december 2019 heeft [appellante] haar begeleiding van drie kandidaten
[A] , [B] en [C] ) voortgezet.
1.9
Over de laatste periode van 2019 heeft [appellante] op 11 december 2019 voor een bedrag van € 3.375,49 inclusief BTW aan facturen gestuurd aan SvS ter zake van coaching van gemeentekandidaten. Deze nota’s zijn niet door SvS betaald.
1.1
Bij brief van 22 december 2019 heeft [appellante] de overeenkomst (gedeeltelijk) ontbonden.
1.11
[appellante] heeft bij brief van 26 februari 2020 nog voor een bedrag van € 2.022,86 inclusief BTW aan facturen aan SvS gestuurd. Ook deze nota’s heeft SvS niet betaald.

Procesverloop in eerste aanleg

2. In de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, vestigingsplaats Den Haag, heeft [appellante] (samengevat) gevorderd dat SvS wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van in totaal € 9.621,90 ter zake van de in r.o. 1.9 en 1.11 bedoelde facturen (EUR 5.398,31) en een schadevergoeding van EUR 4.223,59 inclusief BTW ter zake van de over de resterende dagen van december 2019 misgelopen inkomsten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en met buitengerechtelijke incassokosten. Verder heeft [appellante] gevorderd om SvS te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3. De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 augustus 2020 (hierna: het bestreden vonnis) de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

Procesverloop in hoger beroep

4. Bij exploot van 16 september 2020 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] 17 grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met producties, heeft SvS de grieven bestreden.
5. Bij arrest van 17 november 2020 is een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling is niet doorgegaan.
6. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De vorderingen in hoger beroep

7. In hoger beroep vordert [appellante] dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat het hof haar vorderingen uit de eerste aanleg alsnog toewijst. Verder vordert [appellante]
primairte verklaren voor recht dat SvS na 2 december 2019, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen datum geen beroep meer kan doen op het relatiebeding,
subsidiairte verklaren voor recht dat [appellante] het relatiebeding niet heeft geschonden, dus ook geen boetes heeft verbeurd door werkzaamheden te verrichten voor of met de in het bestreden vonnis genoemde personen, en
meer subsidiairde eventueel door [appellante] aan SvS verschuldigde boetes en schadevergoeding wegens overtreding van het relatiebeding te matigen tot nihil dan wel een ander in goede justitie te bepalen bedrag. Tot slot vordert [appellante] dat SvS wordt veroordeeld in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en het hof, daaronder de nakosten begrepen, te verhogen met wettelijke rente.
8. SvS verzoekt [appellante] niet ontvankelijk te verklaren, het bestreden vonnis te bekrachtigen, de vorderingen van [appellante] af te wijzen en [appellante] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.

Beoordeling van het hoger beroep

9. Het gaat in deze zaak om het recht van [appellante] op de betaling van (1) facturen tot een bedrag van € 5.398,31 en (2) een schadevergoeding voor een bedrag van € 4.223,59 vanwege toerekenbaar tekortschieten van SvS in de nakoming van verbintenissen uit de (tweede) overeenkomst van opdracht.
Verrekening
10. SvS heeft zich tegen de vorderingen van [appellante] verweerd met onder meer een beroep op verrekening. Dit beroep op verrekening is gebaseerd op een (tegen)vordering van SvS op [appellante] , bestaande uit verbeurde boetes vanwege het overtreden door [appellante] van het tussen partijen overeengekomen relatiebeding (zie r.o. 1.4). De kantonrechter heeft dit beroep op verrekening aanvaard en uitsluitend om die reden de vorderingen van [appellante] afgewezen.
10. Met de
grieven 1A en 1Bbetoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op verrekening heeft aanvaard. Deze grieven slagen omdat het beroep op verrekening niet opgaat. Dit wordt als volgt toegelicht.
11.1
Voor een beroep op verrekening in deze zaak is nodig dat de gegrondheid van de vordering van SvS op eenvoudige wijze is vast te stellen en overigens voor toewijzing vatbaar is (art. 6:136 BW). Dat is niet het geval.
11.2
[appellante] heeft namelijk gesteld en met stukken onderbouwd dat tussen partijen overeenstemming bestond over het principe dat [appellante] kandidaten die voor haar persoonlijk als coach zouden kiezen, kon blijven coachen, en dat zij van SvS toestemming had om de begeleiding van de kandidaten [A] , [B] en
[C] na het einde van de overeenkomst voort te zetten. SvS heeft dit gemotiveerd betwist. Dat deze stellingen van [appellante] onjuist zijn, kan echter niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. Daarvoor zou nadere bewijslevering moeten plaatsvinden.
11.3
Daar komt nog bij dat de omvang van de boetes die [appellante] volgens SvS zou hebben verbeurd evenmin op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. SvS heeft volstaan met de stelling dat er € 5.000,-- ineens was verbeurd en verder in totaal/cumulatief 177 keer € 500,--, dus alles in totaal € 93.500,--. Dat er 177 keer € 500,-- was verbeurd, is gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door [appellante] onvoldoende onderbouwd.
12. Bij deze stand van zaken verwerpt het hof het beroep op verrekening en zal de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellante] inzake de facturen en de schadevergoeding worden beoordeeld.
Facturen
13. Het gaat in deze zaak om twee sets van facturen. De eerste set bedraagt in totaal
€ 3.375,49 (r.o. 1.9) en de tweede set bedraagt in totaal € 2.022,86 (r.o. 1.11).
De eerste set facturen
14. De eerste set betreft de factuurnummers 2019080/12 tot en met 2019087/12
(productie 3 inleidende dagvaarding). Bij elkaar opgeteld gaat het om een bedrag van € 9.406,96 inclusief BTW. Van deze set vordert [appellante] geen betaling van de voorschotfactuur met nummer 2019087/12, voor een bedrag van € 6.031,51 inclusief BTW (memorie van grieven sub 97). Dan resteert een bedrag van € 3.375,45
inclusief BTW.
14. SvS heeft de verschuldigdheid van deze facturen betwist omdat deze zouden zijn ingediend in strijd met afspraken die al lang golden. Deze afspraken houden in dat pas aan [appellante] zou worden betaald zodra de betreffende werkzaamheden waren afgerond, de facturen van SvS ter zake aan de klant waren gezonden en door de klant aan SvS zouden zijn betaald. Volgens SvS waren de facturen ook incompleet omdat referentienummers en/of administratieve ordernummers ontbraken. Verschillende malen is verzocht om creditfacturen en aanvullende informatie, aldus nog steeds SvS.
14. De gevorderde betaling van deze set facturen is naar het oordeel van het hof toewijsbaar, om de volgende redenen.
16.1
Hoofdregel is dat van een verbintenis tot betaling terstond nakoming kan worden gevorderd indien geen tijd voor de nakoming is bepaald (art. 6:38 BW). Op SvS rusten stelplicht en bewijslast van de afspraak dat – kort gezegd – [appellante] eerst recht op betaling heeft als SvS door de opdrachtgever is betaald (art. 150 Rv). Deze afspraak is door [appellante] betwist (memorie van grieven
sub 99). SvS heeft geen op deze afspraak gericht bewijsaanbod gedaan. Dit heeft tot gevolg dat de gestelde afspraak niet in de weg staat aan de opeisbaarheid van de vorderingen tot betaling van de factuurbedragen.
16.2
Verder is niet in te zien welke juridische betekenis SvS voor ogen heeft met haar stelling dat referentienummers en/of administratieve ordernummers ontbraken. Een nadere toelichting op dit punt had van SvS mogen worden verwacht, ook omdat [appellante] heeft onderbouwd waarom de facturen voldoende inzicht gaven in de aard en omvang van de gefactureerde werkzaamheden en heeft gesteld dat zij de nummers niet kon geven omdat SvS haar vanaf
28 november 2019 niet langer toegang gaf tot de portal van UWV (memorie van grieven sub 100). Dit is door SvS niet gemotiveerd weersproken.
De tweede set facturen
17. De tweede set betreft de factuurnummers 20200005/02 tot en met 20200008/02
(productie 5 inleidende dagvaarding). Bij elkaar opgeteld gaat het om een bedrag van € 2.022,75 inclusief BTW. De facturen betreffen werkzaamheden voor [B] ,
[D] en [E] , alsmede een voorschot.
17. Ook hier beroept SvS zich op de in r.o. 15 gestelde afspraken. SvS heeft verder gesteld dat alleen de factuur ter zake van [E] correct is opgesteld en bij haar is ingediend. De facturen ter zake van [B] en [D] zijn gebaseerd op uren die niet daadwerkelijk zijn gemaakt, althans niet goed zijn geadministreerd door [appellante] , omdat SvS goedkeuring heeft gegeven voor 4,5 uur voor [B] en 5,5 uur voor [D] . De op hen betrekking hebbende facturen zijn daarmee niet in overeenstemming en komen daarom niet voor volledige betaling in aanmerking. De voorschotfactuur kan SvS niet plaatsen.
17. De gevorderde betaling van deze set facturen is naar het oordeel van het hof toewijsbaar, met uitzondering van de voorschotfactuur, en wel om de volgende redenen.
19.1
Het beroep van SvS op de in r.o. 15 gestelde afspraken wordt verworpen om de in r.o. 16.1 genoemde redenen.
19.2
Niet in geschil is dat het door [appellante] als productie 19 bij memorie van grieven overgelegde overzicht van UWV in overeenstemming is met de facturen van [appellante] aan SvS ter zake van [B] en [D] . Dat SvS niet op basis van dit overzicht aan UWV heeft gedeclareerd, maakt dit niet anders. Voor de opeisbaarheid van de vorderingen van [appellante] is dat, als gezegd, ook niet relevant. Als het al zo is dat de werkzaamheden nader gespecificeerd hadden moeten worden, lag het op de weg van SvS deze specificatie aan [appellante] te vragen. Alleen al om deze redenen is de vordering tot betaling van de facturen inzake [B] en [D] toewijsbaar.
19.3
SvS heeft erkend dat de factuur inzake [E] correct is opgesteld en bij haar is ingediend. Ook de vordering tot betaling van deze factuur is daarom toewijsbaar.
19.4
De vordering tot betaling van de voorschotfactuur is niet toewijsbaar. Volgens [appellante] betreft de voorschotnota wel gewerkte, maar nog niet gefactureerde uren ten behoeve van de kandidaten [namen] . SvS heeft betwist dat deze werkzaamheden zijn verricht. De factuur (20200008/02) geeft daarin geen inzicht. Voor het hof is verder niet duidelijk geworden waarom er een voorschotfactuur is verstuurd als het om al verrichte werkzaamheden gaat. Dat de reden zou zijn dat [appellante] geen gebruik kon maken van de UWV-portal, acht het hof niet overtuigend omdat dit [appellante] niet zal hebben belet om haar administratie van gewerkte uren op andere wijze, met name aan de hand van haar agenda, bij te houden. Dat daarover een afspraak tussen partijen is gemaakt, is gesteld noch gebleken.
Schadevergoeding
20. [appellante] vordert een schadevergoeding van € 4.223,59 inclusief BTW (€ 3.490,56 exclusief BTW) vanwege toerekenbaar tekortschieten van SvS in de nakoming van verbintenissen uit de overeenkomst van opdracht, althans wegens onrechtmatig handelen van SvS. Deze schade ziet op misgelopen inkomsten. Volgens [appellante] is deze schade ontstaan doordat SvS de overeenkomst van opdracht vóór 31 december 2019 heeft beëindigd. Daartoe was SvS niet gerechtigd. Er was geen zwaarwegende reden om de overeenkomst voor die datum op te zeggen, aldus nog steeds [appellante] .
20. Naar het oordeel van het hof is SvS toerekenbaar jegens [appellante] tekortgeschoten door de overeenkomst op 2 december 2019 met onmiddellijke ingang te beëindigen. Dat wordt als volgt toegelicht.
21.1
Ingevolge art. 7:408 lid 1 BW kan een opdrachtgever de overeenkomst van opdracht te allen tijde opzeggen. Vast staat dat daarvan in deze zaak in de overeenkomst niet was afgeweken en dat in de overeenkomst ook geen opzegtermijn was opgenomen. De aard van de overeenkomst kan echter met zich brengen dat desondanks een opzegtermijn in acht dient te worden genomen. Dat is hier het geval omdat de opdracht inhield dat [appellante] de kandidaten langdurig persoonlijke begeleiding gaf, waarmee opzegging met onmiddellijke ingang niet in overeenstemming is.
21.2
Van een zwaarwegende reden die opzegging met onmiddellijke ingang zou rechtvaardigen, is geen sprake. Volgens SvS heeft [appellante] zich niet als goed opdrachtnemer gedragen (art. 7:401 BW) doordat zij uit eigen beweging haar werkzaamheden/verplichtingen abrupt, onafgerond en blijvend heeft gestaakt, en heeft zij ook in strijd gehandeld met diverse bepalingen uit de overeenkomst en met het bepaalde in art. 7:402 BW, zodat SvS tot deze beëindiging was gedwongen. Het hof verwerpt dit standpunt. [appellante] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken aangevoerd dat zij gewoon bereid was de overeengekomen werkzaamheden tot de einddatum van de overeenkomst te verrichten. Vast staat dat [appellante] vanaf eind november 2019 door toedoen van SvS geen gebruik heeft kunnen maken van de UWV-portal. Voor zover zij haar administratieve werkzaamheden in die portal na die datum niet meer op de gebruikelijke manier heeft verricht, is dat door SvS zelf bewerkstelligd. Het hof ziet in de overige verwijten van SvS aan het adres van [appellante] onvoldoende grond voor opzegging met onmiddellijke ingang.
21.3
Omdat voor [appellante] op 2 december 2019 aanstonds duidelijk was dat SvS niet bereid was haar verbintenissen na te komen, was SvS zonder ingebrekestelling in verzuim en daarom schadeplichtig (art. 6:74 lid 2 jo art. 6:83 aanhef en
onder c BW).
22. Het hof zal schatten hoeveel inkomen [appellante] in de periode van 2 december 2019 tot en met 31 december 2019 is misgelopen. De schade wordt daarbij door het hof begroot op een bedrag van € 2.991,12 als volgt.
22.1
Partijen verschillen van mening over de bij de berekening in aanmerking te nemen uren en het geldende tarief. Gelet op de hoogte van de gevorderde schadevergoeding en teneinde de kosten van nadere akten over deze onderwerpen te voorkomen, doet het hof om redenen van proceseconomie naar billijkheid een schatting van deze factoren.
22.2
Het hof neemt het op 1 januari 2019 overeengekomen uurtarief van € 37,91 exclusief BTW tot uitgangspunt (art. 3 lid 1 van de overeenkomst). Door [appellante] is het door haar genoemde hogere uurtarief van € 44,24 exclusief BTW onvoldoende onderbouwd.
22.3
[appellante] heeft gesteld dat zij in de maand december 2019 nog 17 dagen had kunnen werken Verder heeft zij gesteld dat SvS haar administratie kan openen om te onderbouwen dat er in de laatste weken van december geen werkzaamheden worden verricht. SvS heeft dat niet gedaan, terwijl dit naar het oordeel van het hof wel op haar weg had gelegen. Het hof gaat daarom uit van 17 werkbare dagen. Door [appellante] is gesteld dat zij 26,3 uren per week, dat is 78,9 uren in de maand december, declarabel was. Ook dit is door SvS onvoldoende weersproken. Het had op de weg van SvS gelegen om ook deze betwisting aan de hand van haar administratie ‘handen en voeten te geven’.
22.4
[appellante] heeft haar schade berekend op € 3.490,56 exclusief BTW, maar op basis van het door het hof verworpen tarief. De schade komt op basis van het juiste tarief uit op een bedrag van (78,9 x € 37,91 =) € 2.991,12. Over dit schadebedrag is geen BTW verschuldigd.
22.5
SvS heeft nog aangevoerd dat [appellante] in de betreffende periode voor de
ABC-groep heeft gewerkt en dat de daarmee gemoeide inkomsten in mindering strekken op de schadevergoeding. Het hof verwerpt dit standpunt, omdat onvoldoende is onderbouwd om welke werkzaamheden het gaat en waarom de vergoeding daarvoor in mindering zou moeten strekken op de schadevergoeding.
Het relatiebeding
23. In hoger beroep heeft [appellante] haar eis vermeerderd, in die zin dat zij verklaringen voor recht vordert die zien op de gebondenheid aan het relatiebeding, de schending van dat beding, de verschuldigdheid van boetes en de matiging daarvan. De grieven 2 tot en met 6B van [appellante] zien daarop.
Gedeeltelijke ontbinding overeenkomst van opdracht
24. Met
grief 2Abetoogt [appellante] dat het relatiebeding en het boetebeding zijn vervallen omdat zij de overeenkomst van opdracht gedeeltelijk heeft ontbonden vanwege de in r.o. 2.1 eerder genoemde toerekenbare tekortkoming van SvS. Deze grief faalt. Deze bedingen zijn bedoeld om te gelden na het einde van de overeenkomst van opdracht. De tekst van deze bedingen is in dit opzicht duidelijk, terwijl gesteld noch gebleken is dat deze bedingen anders moeten worden uitgelegd. Daargelaten of ontbinding nog mogelijk was na de opzegging met onmiddellijke ingang van SvS op 2 december 2019, heeft een ontbinding geen terugwerkende kracht, dus laat deze de bedingen in stand. Waarom desondanks de ontbinding van de overeenkomst door [appellante] de geldigheid van deze bedingen zou aantasten, is onvoldoende onderbouwd.
Art. 7:653 BW
25. Met de
grieven 2B tot en met 2Gbetoogt [appellante] dat art. 7:653 BW al dan niet via reflexwerking van toepassing is en moet leiden tot – kort samengevat – het buiten toepassing laten van het relatiebeding. Deze grieven falen. Art. 7:653 BW is uitsluitend van toepassing op arbeidsovereenkomsten, dus niet ook op overeenkomsten van opdracht. Dat
“de kwetsbare positie van [appellante] ”veel overeenkomsten vertoont met die van een werknemer is – wat daar ook van zij – geen grond het regime van
art. 7:653 BW in dit geval analoog toe te passen. Dat in lid 3 van het relatiebeding in de overeenkomst expliciet wordt verwezen naar een zwaarwegend bedrijfsbelang in de zin van art. 7:653 lid 2 BW leidt niet tot een ander oordeel.
Derogerende werking redelijkheid en billijkheid
26. Met
grief 3Abetoogt [appellante] dat een redelijke uitleg en toepassing van het relatiebeding
“gelet op alle door [ [appellante] ] aangevoerde feiten en omstandigheden”met zich brengt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat SvS zich op het relatiebeding beroept, althans ten aanzien van de betreffende drie kandidaten. Deze grief faalt omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van het hof is de hiervoor als toerekenbare tekortkoming van SvS aangemerkte beëindiging met onmiddellijke ingang van de overeenkomst van onvoldoende betekenis en gewicht om het relatiebeding buiten toepassing te laten. Op dit punt is van belang dat de rechter bij de toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid terughoudendheid past. Verder heeft SvS naar de aard van haar bedrijf en het doel van het relatiebeding – het beschermen tegen concurrentie op haar relaties – een zwaarwegend belang bij het beding.
Misbruik van recht
27. Met
grief 3Abetoogt [appellante] dat SvS zich op het relatiebeding beroept met geen ander doel dan [appellante] te schaden, zodat sprake is van misbruik van recht (art. 3:13 BW). Deze grief faalt omdat onvoldoende is onderbouwd dat dit het enige doel van SvS was. Op dit punt is van belang, zoals hiervoor in r.o. 26 al is geoordeeld, dat SvS een zwaarwegend belang heeft bij het relatiebeding.
Toestemming?
28. Met de
grieven 4A en 4B(abusievelijk aangeduid als grieven 3A en 3B) betoogt [appellante] dat zij toestemming had van SvS, althans dat zij in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat het haar was toegestaan, om de coaching van
[A] , [B] en [C] na het einde van de overeenkomst van opdracht voort te zetten. Daartoe beroept [appellante] zich op schriftelijke verklaringen. Deze voorstelling van zaken is gemotiveerd door SvS betwist. Aangezien [appellante] concreet heeft aangeboden haar voorstelling van zaken te bewijzen (memorie van grieven sub 237 en 239) zal zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
28. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

Beslissing

Het hof:
  • laat [appellante] toe te bewijzen dat zij van SvS toestemming had de coaching van
  • bepaalt dat, indien [appellante] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle partijen en de te horen getuigen in de maanden april 2022 tot en met september 2022, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, F.J. Verbeek en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.