ECLI:NL:GHDHA:2022:537

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
2200514219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens gebrek aan bewijs voor aanslag in Delft

Op 5 april 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen [medeverdachte2], die in hoger beroep was gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de aanslag in het centrum van Delft, maar het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het tot ontploffing brengen van handgranaten en het voorhanden hebben van vuurwapens. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en DNA-onderzoek, niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten te bewijzen. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor enkele andere feiten, waaronder het voorhanden hebben van een semi-automatisch pistool. De straf werd vastgesteld op 20 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor de vrijgesproken feiten niet aansprakelijk kon worden gesteld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005142-19
Parketnummers: 09-842241-18 en 09-857260-18
Datum uitspraak: 5 april 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2019 in de strafzaak tegen de medeverdachte:

[medeverdachte2],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de medemedeverdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de [medeverdachte2] van het bij dagvaarding I met parketnummer 09-842241-18 onder 1 tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding II met parketnummer 09-857260-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I met parketnummer 09-842241-18 onder 2 en 3 en het bij dagvaarding II met parketnummer 09-857260-18 onder 3 tenlastegelegde veroordeeld, tot een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de [medeverdachte2] en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De ‘Akte instellen rechtsmiddel’ van 1 november 2019 houdt in dat het hoger beroep dat namens de [medeverdachte2] is ingesteld, is beperkt tot dagvaarding I met parketnummer 09-842241-18, feit 2 en 3 en tot dagvaarding II met parketnummer 09-857260-18, feit 3.
De ‘Akte rechtsmiddel’ van 8 november 2019 houdt in dat het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie, zich richt inzake dagvaarding I met parketnummer
09-842241-18 tegen de vrijspraken voor feit 1 en 2 (voor wat betreft het jachtgeweer) en inzake dagvaarding II met parketnummer 09-857260-18 tegen de vrijspraken voor feit 1 en 2.
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat het hoger beroep van het openbaar ministerie niet gericht is tegen de vrijspraak van het aan de medeverdachte bij dagvaarding I, onder 2, 1e gedachtestreepje, tenlastegelegde semi automatisch pistool, merk Glock, model 17, kaliber 9x19mm).
Voor de [medeverdachte2] staat, met verwijzing naar artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) geen hoger beroep open tegen deze vrijspraak. Hij is in zoverre niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de [medeverdachte2] is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van dagvaarding II (09-857260-18)
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2018 te Delft, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door meermalen, althans eenmaal,
- een pin uit een handgranaat te trekken, althans het ontstekingsmechanisme van een handgranaat te activeren, en/of
- ( vervolgens) die handgranaat op/tegen de gevel van een pand gelegen in/aan de [adres1] en/of de [adres2] te gooien en/of te leggen, terwijl daarvan (telkens)
- gemeen gevaar voor dat pand en/of in dat pand aanwezige goederen en/of een of meer omliggende panden en/of de inboedel/inrichting van een of meer omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) perso(o)n(en) die zich bevonden in dat pand en/of in omliggende pand(en) en/of op straat, althans in de directe nabijheid van die ontploffing, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2018 te Delft, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van een ontploffing, namelijk (een) handgrana(a)t(en), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 augustus 2018 tot en met 17 augustus 2018 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mondeling, zich jegens [aangeefster] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, die [aangeefster] (telefonisch) meegedeeld dat
- zij niet hoeft te komen naar een politieverhoor en/of
- zij niet moet gaan naar een politieverhoor en/of
- hij, verdachte, niet wil hebben dat zij met de politie praat en/of
- zij de politie niet moet binnen laten en gewoon moet wegsturen en/of
- zij tegen de politie moet zeggen dat zij niet meewerkt, althans woorden van soortgelijke strekking en/of aard;
Ten aanzien van dagvaarding I (09-842241-18)
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Noordwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van een ontploffing, namelijk een handgranaat, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Noordwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drie, althans een of meer, wapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 en sub 3 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een semi automatisch pistool (merk Zastava, model M57, kaliber 7,62 mm) en/of
- een gewijzigd (ingekort) vuurwapen (merk onbekend, model onbekend, kaliber 16) voorhanden heeft gehad;
3.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2018 tot en met 11 juni 2018 te Rijswijk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool (merk Zastava, model M57, kaliber 7,62mm), over te dragen en/of te verhandelen en/of anderszins ter beschikking te stellen,
immers heeft hij, verdachte, whatsapp-berichten gestuurd naar een persoon en in die berichten het voornoemde wapen (te koop) aangeboden, althans in die berichten aangestuurd op de verkoop van voornoemd wapen door die persoon afbeeldingen van het betreffende wapen te sturen en/of informatie over het betreffende wapen te geven en/of het verkoopbedrag van het betreffende wapen door te geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de [medeverdachte2] terzake van het bij dagvaarding I, onder 1, 2, 3 en het bij dagvaarding II onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de gevangenneming van de [medeverdachte2] zal worden bevolen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde
Bij eindarrest van 5 april 2022 is [medeverdachte1] veroordeeld voor – kort gezegd - het medeplegen van het tot ontploffing brengen van twee handgranaten op 17 mei 2018 te Delft.
Op grond van de bewegende beelden van de toedracht zoals die door camera’s zijn vastgelegd op 17 mei 2018, onder andere de camera van [horeagelegenheid], blijkt dat de ontploffingen teweeg zijn gebracht door twee personen die zich verplaatsten op één scooter, waarbij [medeverdachte1] de bijrijder was. [Medeverdachte2] zou, aldus het Openbaar Ministerie, de bestuurder van de scooter zijn geweest.
In de dagvaarding (dagvaarding II) is een en ander tot uitdrukking gebracht in de tenlastegelegde feiten 1 en 2.
Het hof zal de [medeverdachte2] van deze beide feiten vrijspreken. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het in potentie dragende bewijsmiddel in deze is naar het oordeel van het hof de vaststelling dat de in de woning van de [medeverdachte2] aangetroffen Asics-schoenen in sterke mate overeenkomen met de schoenen die de bestuurder van de scooter blijkens de camerabeelden droeg op 17 mei 2018. Van belang in dit verband is het volgende.
Tijdens de doorzoeking in de woning aan het
[adres] te Rijswijk, alwaar de [medeverdachte2] in die periode met anderen verbleef, is op 13 juni 2018, bijna een maand na de gebeurtenissen op 17 mei van dat jaar, een paar zwart/groene Asics schoenen in beslag genomen. De schoenen stonden in de hal van de woning.
Het NFI heeft op 21 mei 2019 een DNA-rapportage over die schoenen opgemaakt. Uit dit DNA-onderzoek is gebleken dat op diverse plekken in en op de beide schoenen het DNA van [medeverdachte2] aanwezig was. Op vrijwel al deze plekken is echter ook een mengprofiel (met minstens één andere, niet steeds dezelfde DNA donor) aangetroffen.
[Medeverdachte2] heeft op 20 juni 2018 bij de politie verklaard dat hij witte Adidas-schoenen heeft met maat 43 of 44, dat hij de ene keer maat 43 heeft en de andere keer maat 44.
Daarnaast heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 oktober 2019 verklaard dat bedoelde Asics-schoenen niet zijn schoenen zijn, dat het mogelijk is dat hij ze weleens aangehad zou kunnen hebben naar de supermarkt, omdat hij dan schoenen pakt die in de woning aan het
[adres] voor het grijpen liggen.
Voorts geldt dat de sterke overeenkomsten tussen de schoenen die de bestuurder van de scooter aan had op
17 mei 2018 en de op 13 juni 2018 inbeslaggenomen schoenen, overeenkomsten zijn op basis van het merk en type schoen, zonder dat er een uniek, ‘individua-liseerbaar’ overeenkomstig kenmerk is aangetroffen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [medeverdachte2] degene is geweest die deze schoenen droeg als bestuurder van de scooter op 17 mei 2018.
Verder geldt dat de voor [medeverdachte2] belastende verklaring van de bedreigde getuige, die op grond van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering niet uitsluitend of in beslissende mate tot het bewijs van de betrokkenheid van de [medeverdachte2] mag worden gebezigd, weliswaar betrouwbaar, maar inhoudelijk zeer summier en weinig concreet is waar het de herkenning van de [medeverdachte2] als bestuurder van de scooter betreft en daarmee naar het oordeel van het hof van weinig gewicht is.
Het overige zich in het dossier bevindende bewijs is slechts als ‘circumstantial evidence’ te duiden.
Ook als het hof de bewijsmiddelen in onderling, elkaar versterkend verband beschouwt, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de [medeverdachte2] de bestuurder van de scooter was op 17 mei 2018 en zich daarmee aan de hier bedoelde feiten heeft schuldig gemaakt. Bij deze stand van zaken zal de [medeverdachte2] van die feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 en onder 2, 2e gedachtestreepje, tenlastegelegde (een gewijzigd (ingekort) vuurwapen, kaliber 16)
Het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor het feit dat de [medeverdachte2] wist dat de handgranaat en het gewijzigd ingekort vuurwapen, ook wel aangeduid als het jachtgeweer met ingekorte loop, op 12 juni 2018 - in de kofferbak - van de auto lagen. Blijkens de door de politie uitgevoerde observatie op 12 juni 2018 is het [medeverdachte1] die de desbetreffende tas bij een woning heeft opgehaald en is voorts van belang dat deze [medeverdachte1] als bestuurder van de betreffende auto optrad. Onder die omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de [medeverdachte2] van het voorhanden hebben, als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie, van de bedoelde handgranaat en het jachtgeweer met ingekorte loop zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de [medeverdachte2] het bij dagvaarding I onder 2 en 3 en bij dagvaarding II onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat,
inzake dagvaarding I onder 2 en 3:
2.
hij op
of omstreeks12 juni 2018 te Noordwijk, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
drie, althanseen
of meer,wapen
(s)in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1
en sub 3van de Wet wapens en munitie, te weten
- een semi automatisch pistool (merk Zastava, model M57, kaliber 7,62 mm);
- een gewijzigd (ingekort) vuurwapen (merk onbekend, model onbekend, kaliber 16)voorhanden heeft gehad;
3.
hij
(op een of meer tijdstippen)in
of omstreeksde periode van 28 mei 2018 tot en met 11 juni 2018 te Rijswijk,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool (merk Zastava, model M57, kaliber 7,62mm), over te dragen
en/of te verhandelen en/of anderszins ter beschikking te stellen,
immers heeft hij, medeverdachte,whatsapp-berichten
heeftgestuurd naar een persoon en in die berichten
het voornoemde wapen (te koop) aangeboden, althans in die berichtenheeftaangestuurd op de verkoop van voornoemd wapen door die persoon afbeeldingen van het betreffende wapen te sturen en
/ofinformatie over het betreffende wapen te geven en
/ofhet verkoopbedrag van het betreffende wapen door te geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
inzake dagvaarding II, onder 3:
3.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 8 augustus 2018 tot en met 17 augustus 2018 te Alphen aan den Rijn,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk mondeling, zich jegens [aangeefster] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een
rechter ofambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl verdachte
en/of zijn mededader(s) wist/wisten ofernstige reden had
/haddente vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, die [aangeefster]
(telefonisch
)meegedeeld dat
- zij niet hoeft te komen naar een politieverhoor en/of
- zij niet moet gaan naar een politieverhoor en
/of
- hij, medeverdachte, niet wil hebben dat zij met de politie praat en
/of
- zij de politie niet moet binnen laten en gewoon moet wegsturen en
/of
- zij tegen de politie moet zeggen dat zij niet meewerkt
, althans woorden van soortgelijke strekking en/of aard.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De medeverdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de medeverdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de [medeverdachte2] het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding I onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
3: poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het bij dagvaarding II onder 3 bewezenverklaarde levert op:
3: opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Strafbaarheid van de medeverdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de medeverdachte uitsluit. De [medeverdachte2] is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de [medeverdachte2], zoals en voor zover daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De [medeverdachte2] heeft samen met een ander een geladen semiautomatisch pistool in een auto op de openbare weg voorhanden gehad. [Medeverdachte2] had kort daarvoor geprobeerd om dit wapen te verkopen.
Hiermee heeft hij een bijdrage geleverd aan het ongecontroleerd verspreiden van vuurwapens binnen het
criminele circuit. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van misdrijven. Het bezit en gebruik ervan heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij en draagt sterk bij tot algemene gevoelens van onveiligheid. Het is voor een ieder duidelijk dat ook het aanwezig hebben van een geladen vuurwapen in een auto op straat, tot levensbedreigende situaties en kan leiden.
Het bezit van vuurwapens en de illegale handel daarin dienen dan ook streng te worden bestraft.
Daarnaast heeft de verdachte zich uitgelaten jegens een getuige die door de politie was opgeroepen om in zijn zaak een verklaring af te leggen, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid een verklaring af te leggen, te beïnvloeden. Hij heeft haar onder meer gezegd dat zij
vooral niet naar het verhoor diende te gaan en dat hij niet wilde hebben dat zij een verklaring zou afleggen.
Dit gedrag is ondermijnend en een bedreiging voor de rechtspraak waarbij immers verklaringen van getuigen vaak van groot belang zijn. Ook een dergelijk feit vraagt om een flinke bestraffing.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de medeverdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2022, waaruit blijkt dat de medeverdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van - overigens andersoortige - strafbare feiten, waarbij hem onder meer gevangenisstraffen zijn opgelegd.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de zich in dit dossier bevindende, zij het niet zeer recente, rapportages van de Reclassering van (onder meer)
20 september 2018, 25 februari 2020 en 15 mei 2020 en voorts de rapportage van GZ-psycholoog De Witt waaruit blijkt dat de verdachte niet wilde meewerken aan onderzoek. Uit de reclasseringsrapportages komt, kort gezegd, naar voren dat het de medeverdachte, gezien zijn persoon en zijn netwerk, niet lukt om stabiliteit te bereiken. Een periode van vrijwillig reclasseringscontact in 2019 is positief verlopen. De Reclassering spreekt evenwel, ook in de rapportage van 2020, van een gemiddeld hoog risico op recidive.
Ter zitting in eerste aanleg verklaarde de verdachte dat hij bezig is met werken en met zorgen voor zijn zoontje. Over recente informatie over de verdachte, die in hoger beroep niet is verschenen, beschikt het hof niet.
Het hof acht - alles afwegende - in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft circa veertien maanden langer geduurd dan de in beginsel redelijke termijn van zestien maanden.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de overwogen gevangenisstraf van eenentwintig maanden, een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden opleggen.
Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof geen aanleiding de gevangenneming van de verdachte te bevelen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen tot schadevergoeding
1. In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de [medeverdachte2] onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van (€ 4.528,39 - € 1.476,45 =) € 3.051,94.
Uit de ingediende vordering blijkt dat het bedrag van
€ 1.476,45 reeds is vergoed door de verzekeringsinstantie Nationale Nederlanden.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 3.051,94.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de [medeverdachte2] betwist.
Nu de [medeverdachte2] ter zake van het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de [medeverdachte2] niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
2. In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de [medeverdachte2] onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van (€ 8.323,90 - € 2.010,90 =) € 6.313,-.
Uit de ingediende vordering blijkt dat het bedrag van
€ 2.010,90 reeds is vergoed door de verzekering.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 6.313,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de [medeverdachte2] betwist.
Nu de [medeverdachte2] ter zake van het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de [medeverdachte2] niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
[Benadeelde partij3]
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep niet gehandhaafd.
Die vordering is in hoger beroep derhalve niet aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63 en 285a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de [medeverdachte2] niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het bij dagvaarding I met parketnummer 09-842241-18 onder 2, 1e gedachtestreepje, tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de [medeverdachte2] het bij dagvaarding I met parketnummer 09/842241-18 onder 1 en onder 2, 2e gedachtestreepje, tenlastegelegde (ingekort vuurwapen) en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/857260-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de [medeverdachte2] daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de [medeverdachte2] het bij dagvaarding I met parketnummer 09/842241-18 onder 2, 1e gedachtestreepje (Zastava) en onder 3 tenlastegelegde en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/857260-18 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de [medeverdachte2] meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de medeverdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding I met parketnummer 09/842241-18 onder 2, 1e gedachtestreepje en onder 3 tenlastegelegde en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/857260-18 onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de [medeverdachte2] strafbaar.
Veroordeelt de [medeverdachte2] tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de [medeverdachte2] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de [benadeelde partij1]

Verklaart de [benadeelde partij1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de [benadeelde partij2]

Verklaart de [benadeelde partij2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2022.