ECLI:NL:GHDHA:2022:527

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
BK-21/00563 W tot en met BK-21/00565 W
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in belastingzaak met verzoeker tegen de Inspecteur

In deze zaak heeft verzoeker op 17 februari 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het Gerechtshof Den Haag, die betrokken waren bij zijn belastingzaak tegen de Inspecteur van de Belastingdienst. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens een besloten zitting, waar verzoeker zijn gronden voor wraking uiteenzette. De raadsheren die op dat moment aanwezig waren, waren mr. A. van Dongen (voorzitter), mr. W.M.G. Visser en mr. J.B.O. Bijl. Verzoeker stelde dat de aanwezigheid van de heer [A], die namens de Inspecteur optrad, zijn recht op een eerlijke rechtsgang zou schaden, omdat hij meende dat deze persoon niet bevoegd was om de Inspecteur te vertegenwoordigen. Verzoeker voerde aan dat de raadsheren bevooroordeeld waren en dat er sprake was van een gebrek aan 'equality of arms'. De wrakingskamer heeft het verzoek op 30 maart 2022 behandeld en geconcludeerd dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de raadsheren vooringenomen waren. De wrakingskamer oordeelde dat onvrede over processuele beslissingen op zichzelf niet voldoende is voor wraking. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de wrakingskamer bepaalde dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker niet in behandeling zou worden genomen, tenzij er sprake zou zijn van misbruik van recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummers : BK-21/00563 W tot en met BK-21/00565 W
Rolnummers hoofdzaak : BK-21/00563 tot en met BK-21/00565
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 30 maart 2022
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemde rolnummers van:

[X] ,

wonende te [Z] ,
verzoeker.

Het geding

1. De bestuursrechtelijke procedure waarin verzoeker het bovenvermelde wrakingsverzoek heeft gedaan, is op 17 februari 2022 door de meervoudige belastingkamer van het Hof tijdens een besloten zitting behandeld. De bestuursrechtelijke procedure betreft een zaak van verzoeker tegen de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur). Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat namens de Inspecteur waren verschenen: [A] en
[B] . Zitting hadden mr. A. van Dongen ( voorzitter), mr. W.M.G. Visser en mr. J.B.O. Bijl.
2. Verzoeker heeft op 17 februari 2022 ter zitting mondeling een verzoek tot wraking van de raadsheren gedaan. De gronden voor het wrakingsverzoek zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.
3. Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 18 februari 2022 een verzoek tot de wrakingskamer gericht de heer [C] , medewerker van de Belastingkamer van het Hof, te horen en verzocht het dossier van de hoofdzaak in te mogen zien.
4. Verzoeker heeft bij brief van 23 februari 2022, ontvangen door het Hof op diezelfde datum, het wrakingsverzoek nader gemotiveerd.
5. De wrakingskamer van het Hof heeft verzoeker bij e-mailbericht van 24 februari 2022 te kennen gegeven dat de heer [C] vooralsnog niet zal worden gehoord door de wrakingskamer en dat verzoeker in de gelegenheid zal worden gesteld tot inzage van het dossier van de hoofdzaak.
6. Verzoeker heeft op 7 maart 2022 een nadere brief aan het Hof verzonden, onder toezending van een tweetal bijlagen.
7. Verzoeker heeft op 10 maart 2022 het dossier van de hoofdzaak ingezien. De griffier heeft vervolgens op 10 maart 2022 digitale afschriften van de door verzoeker gewenste stukken uit het hoofddossier per e-mailbericht aan hem doen laten toezenden.
8. Verzoeker heeft op 15 maart 2022 een e-mailbericht aan het Hof verzonden.
9. De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek tot wraking ter zitting van 16 maart 2022 behandeld. Verzoeker is verschenen. Voorts zijn verschenen de raadsheren tegen wie het wrakingsverzoek is gericht. Verzoeker heeft ter zitting een pleitnota met bijlage overgelegd.
10. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker op 16 maart 2022 nog een e-mailbericht ingezonden.

Het wrakingsverzoek

11. In het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2022 staat dat verzoeker het wrakingsverzoek als volgt mondeling heeft toegelicht:

Belanghebbende(verzoeker, Hof):
- U heeft gezegd dat ik rustiger moet spreken. U refereert aan stukken over klachten die er niet zijn. Ik heb een toezegging van de inspecteur dat de heer [A] niet aanwezig zal zijn en u heeft er alvast een mening over.
- Ik heb voorafgaand aan de zitting ook aangegeven dat het belangrijk voor mij is dat de heer [A] niet aanwezig is. U heeft niet het lef te doen wat nodig is om de equality of arms te garanderen.
- De griffier belde mij twee keer in paniek omdat het Hof van de Inspecteur heeft vernomen dat ik positief was getest op corona en stelde voor de zitting online te doen. Het bericht dat ik positief was getest kwam niet van mij.
- U bent bevooroordeeld.”
12. In het onder 4 genoemde bericht heeft verzoeker zijn wrakingsgronden nader toegelicht. In dit bericht staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Aanvulling bedoeld onder 4:
“(…)
Wij ontvingen het PV van de huidige belastingkamer met hiaten waar het Hof ex post en na de wraking een andere voorstelling van zaken geeft. Een extra zwaarwichtige reden een zitting mbt dit verzoek te organiseren.
Terzake het volgende:
- Het Hof heeft geen of onvoldoende kennis genomen van de correspondentie vanaf 23 aug 2021 tot nu.
- Ik heb [A] niet horen zeggen dat de ombudsman ook heeft geantwoord. Het Hof had kunnen constateren met de mails in het dossier dat de ombudsman naar aanleiding van klacht van belanghebbende recent een onderzoek is gestart. Dat is de procedurele vervolgstap bij een klachtbehandeling als de overheid kennelijk onbehoorlijk en onzorgvuldig handelt en staat onder de klachtbrieven.
- Over klachtbehandeling en de inhoud zijn geen stukken aan het Hof gezonden. Het Hof is vooraf meerdere malen gewezen en dat is overlegd met [C] dat [A] exit was en niet meer bij de zaak is betrokken en dat het gesprek van 23 aug 2021 met teamleider leidde tot de belofte er samen uit te komen waardoor de procedure werd verzocht aan te laten houden.
- De voorzitter deelde [A] mede, nadat hij twee keer moest stellen dat hij de inspecteur was, dat ook [A] niets schriftelijk kon overleggen aan het Hof. Dat staat nadrukkelijk niet in het PV.
- De voorzitter verontschuldigde zich tegenover belanghebbende dat zij er ook maar tussen zaten en zij wilde net als Visser gewoon de OB zaken maar gaan behandelen. Zij leken de discussie over [A] niet spannend te vinden terwijl belanghebbende nadrukkelijk last heeft van de rancune van een persoon.
- Belanghebbende benadrukte dat [A] volgens zijn teamleider geen inhoudelijke materie kennis heeft van deze OB zaak, IB of VPB zaken. Het Hof neemt dat nadrukkelijk niet op in het PV
- De voorzitter sprak over de OB zaak en wat andere zaken. (…)
- Ter plaats haalde zij namen van [D] , [D-1] en [D-2] [verzoeker] en meende dat terwijl belanghebbende haar hier op wees dat [D] een verklaring ging afleggen waarom [A] er niet bij mocht zijn. Belanghebbende benadrukte dat [D] een financieel expert die al eerder over vierde kwartaal en het gesprek in dec 2015 een auditverklaring aan de rechtbank zond en daarover kan getuigen.
De voorzitter wekte de indruk de inhoud van het dossier (niet ) volledig te kennen omdat zij zaken op eigen houtje interpreteerde
- Raadsheer Visser schrok van de opmerking dat er geen sprake is van equality of arms als zij
[A] niet wegsturen en gaf daarvoor al snel aan niet vooringenomen te zijn. Een natuurlijke reactie zou moeten zijn dat nader toe te lichten door het Hof omdat deze zaak louter en alleen vanwege de persoon van [A] op de rol staat die intern niet als materie deskundig wordt gekwalificeerd.
- Het Hof liet de motivering achterwege en probeert dit alsnog via de PV te corrigeren omdat haar belang om targets te halen (naar eigen zeggen van [C] ) en deze zaak op haar manier snel af te handelen belangrijker is dan mijn proces of partij belang. Deze indruk kan op geen enkele wijze worden weggenomen.
- Nadrukkelijk staat ook niet in het PV dat de teamleider [E] belanghebbende nadrukkelijk vroeg het telefoongesprek van 20 dec jo brief van die datum en van 13 dec aan hem en mevrouw [B] samen te vatten en schriftelijk te verzoeken om de toe te zenden extra dossier informatie en mediation begin januari te gaan behandelen.
-Het belang van de dossier informatie was uitgebreid met [C] doorgesproken en hij sprak tijdens het gesprek in december twee keer namens het Hof en suggereerde de brief van 13 dec 2022 te zenden aan de teamleider wiens foto in het dossier zit. Om zo voor het Hof beweging te creëren en te voorkomen dat het dossier in de kast wordt opgeborgen.
- Belanghebbende heeft letterlijk gezegd dat de houding van het Hof en beslissing om gewoon verder te gaan een ‘proxy; is voor later te vragen beslissingen tijdens de zitting. En dat daarmee de vooringenomenheid duidelijk wordt. Deze proxy opmerking staat ook niet in het PV.
Ik verwijs u hierbij nadrukkelijk naar de verzoeken A t/m C in de pleitnota die het Hof al elf dagen voor de zitting onder embargo ontving. Zonder deze instrumenten kan van een fair Trail of equality of arms conform art 6 EVRM geen sprake zijn. Met de aanwezigheid van [A] is er feitelijk geen behoorlijke procesorde en behandeling mogelijk.”
13. Door verzoeker is ter zitting van de wrakingskamer, kort en zakelijk weergegeven, nog het volgende aangevoerd:
In mijn optiek is mijn wrakingsverzoek gegrond, nu de raadsheren van wie wraking is verzocht, niet op mijn wrakingsverzoek hebben gereageerd. Ik hoor het graag van de wrakingskamer als ik te snel praat, dat schijn ik nog wel eens te doen.
Het Hof heeft ter zitting van 17 februari 2022 gezegd er “niet tussen te willen gaan zitten”. Als ik dat hoor, vraag ik mij af waarom er nog rechtspraak is. De Belastingdienst heeft bij mij de suggestie gewekt er onderling uit te willen komen, en heeft mij een aantal maanden voor niets laten wachten. Ter zitting ontstond verwarring over een aantal namen. Men kon mij niet volgen. Ik heb geprobeerd tot tien te tellen en weer rustig te worden op dat moment. Het ging om een verklaring over het opleggen van de naheffingsaanslag die in de inhoudelijke procedure aan de orde is en die naar mijn idee door de Belastingdienst is opgelegd puur om mij te treiteren. Ik had ter zitting sterk het gevoel dat het dossier niet was gelezen door de raadsheren en had in mijn pleitnota voor die zitting ook nog een aantal verzoeken opgenomen en op dat moment ontstond bij mij het gevoel “heeft deze zitting op deze manier nog wel zin”.
De voorzitter heeft ter zitting wel degelijk brieven nagezocht in het dossier en het dossier op dit punt nageslagen en vragen aan de Inspecteur gesteld en mr. Visser wilde ook doorgaan met de inhoudelijke zaak. Indien de heer [A] niet aanwezig was geweest bij de zitting, hadden we hier niet gezeten. De teamleider van de Belastingdienst heeft mij zelf gezegd dat de heer [A] “exit” was, omdat deze geen verstand van de omzetbelasting heeft en geen “inhoudelijke heffer” is. Ik heb het gevoel dat iedereen die een mooi pak aan trekt en zegt dat hij namens de Belastingdienst verschijnt, als vertegenwoordiger namens de Belastingdienst wordt toegelaten bij een zitting. Daarom trek ik steeds de vergelijking met de Toeslagenaffaire. Ik respecteer ieders professionaliteit, maar ik trek die nu in twijfel.
14. Door de raadsheren van wie wraking is verzocht, is ter zitting van de wrakingskamer, kort en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd:
Wij willen vooropstellen dat het dossier door ons allen wel degelijk goed gelezen is en de inhoud van het dossier heel goed bekend is bij ons allen. De verwarring rond de genoemde namen komt door het snelle praten van verzoeker. De voorzitter verstond verzoeker niet goed, daarom heeft de voorzitter hem verzocht rustiger te spreken zodat hij goed te begrijpen zou zijn. Dat de namen enigszins gemankeerd uit de mond van de voorzitter kwamen, komt doordat zij letterlijk probeerde te herhalen wat verzoeker zei om zo duidelijkheid te krijgen of zij hem goed verstaan en begrepen had. De getuige die door verzoeker mee was genomen, diende op de gang te wachten tot het Hof kon aanvangen met het horen van de getuige. Wij zijn echter zo ver niet gekomen, omdat verzoeker bezwaar maakte tegen de aanwezigheid van de heer [A] . Als bestuursrechter heb je te maken met twee partijen en het principe van hoor en wederhoor. Het Hof heeft daarom ook de reactie van de Inspecteur gevraagd op dit punt. De Inspecteur was heel stellig. Bij de Belastingdienst gaat de uitnodiging naar een centraal punt en deze uitnodiging wordt intern doorgeleid aan de bevoegde Inspecteur. Beide namens de Inspecteur aanwezige personen gaven in antwoord op de bevoegdheidsvraag aan dat zij aangewezen waren als Inspecteur. De heer [A] heeft nadrukkelijk gezegd dat zijn leidinggevende hem op het dossier had geplaatst. Daarna is de discussie in een stroomversnelling geraakt. Verzoeker merkte direct op dat indien de heer [A] mocht blijven, hij de raadsheren zou wraken. Wij hebben geprobeerd te achterhalen wat er nu precies speelde en geprobeerd dit in kaart te brengen. Dit zegt niets over onze onpartijdigheid. We waren bezig de waarheid te achterhalen en de feiten op een rij te krijgen in dat stadium. De beweerdelijke mededeling van de Inspecteur dat de heer [A] “exit” zou zijn, kon niet door de Inspecteur bevestigd worden en werd zelfs tegengesproken. Wij kunnen als belastingrechter een partij bij een zaak niet zomaar wegsturen. Het onderzoek daarover was nog niet afgerond. Wel hebben wij gezegd dat wij voorlopig geen aanwijzingen hadden om te oordelen dat de heer [A] de wederpartij niet kon vertegenwoordigen en op dat moment heeft verzoeker ons gewraakt. Inhoudelijk was de zaak nog niet eens aangevangen. Wij wilden uiteraard de zaak wel tot een inhoudelijke behandeling laten komen, de zaak was immers grondig voorbereid door drie OB-specialisten, maar het punt van de bevoegdheid diende eerst onderzocht en beoordeeld te worden.
Het wrakingsverzoek dient in onze optiek te worden afgewezen en wij verzoeken de wrakingskamer in de wrakingsbeslissing tevens op de voet van artikel 8:18 Awb te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

15. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
16. De wrakingskamer stelt voorop dat, anders dan verzoeker meent, een wrakingsverzoek niet gegrond is enkel en alleen omdat de raadsheren tegen wie het wrakingsverzoek is gericht niet schriftelijk op het wrakingsverzoek hebben gereageerd.
17. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. onder meer HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1331).
18. De beide personen die op de zitting van 17 februari 2022 namens de Inspecteur zijn verschenen, hebben zich gemeld als vertegenwoordiger van de Inspecteur. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2022 heeft het Hof onderzoek gedaan naar de feiten die van belang waren voor de stelling van verzoeker dat de heer [A] niet bevoegd was namens de Inspecteur ter zitting te verschijnen:
“U heeft beiden uw eigen opvattingen over wat er aan de hand is. Het Hof heeft geen stukken aangetroffen waaruit blijkt dat de heer [A] niet namens de Inspecteur aanwezig mag zijn. Formeel kan het Hof de heer [A] dan niet wegsturen. De heer [A] is hier namens de Inspecteur, daarin heeft het Hof geen rol. Het kan ook zijn dat het Hof zelf bezwaren ziet; maar ik zie nergens in de stukken dat de klacht tegen de heer [A] gegrond is verklaard.”
De door het Hof genomen beslissing over de aanwezigheid van de heer [A] moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. De wettelijke mogelijkheid van wraking is niet bedoeld als een verkapt rechtsmiddel tegen – de verzoeker onwelgevallige – (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure (tussen)beslissingen te nemen. Alleen als de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de conclusie dat het Hof jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou kunnen leiden.
19. Met betrekking tot de door verzoeker opgevoerde wrakingsgrond dat het Hof verzoeker ter zitting van 17 februari 2022 heeft gevraagd rustiger te spreken en dat de griffier van de zitting van 17 februari 2022 verzoeker een aantal dagen voorafgaand aan de zitting heeft gebeld met de vraag omtrent de doorgang van bedoelde zitting en de wijze waarop deze doorgang zou kunnen vinden, is onduidelijk gebleven waarom dit redenen voor wraking zouden zijn en op welke manier daaruit van vooringenomenheid jegens verzoeker zou blijken. Verzoeker heeft dit niet nader gemotiveerd. Verder geldt hiervoor dat het in belang van verzoeker is dat hij ter zitting goed wordt verstaan en begrepen. Ten aanzien van de bij het Hof, via de Inspecteur bekend geworden besmetting met Covid 19 van verzoeker, geldt dat, blijkens het (wrakings)dossier, verzoeker dit de Inspecteur zelf heeft meegedeeld en de Inspecteur, in het belang van een goede voorbereiding van de zaak, heeft gevraagd of de zitting doorgang zou vinden, waarna de desbetreffende griffier begrijpelijkerwijs contact met verzoeker heeft opgenomen ter verificatie hiervan. In het licht van deze gang van zaken heeft verzoeker niet duidelijk gemaakt waarom deze kwestie een grond voor wraking oplevert.
20. Met betrekking tot het verzoek van verzoeker tot het horen van de heer [C] (zie onder 3) overweegt de wrakingskamer als volgt. Verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt om welke reden deze persoon als getuige zou moeten worden gehoord. Ook ambtshalve ziet de wrakingskamer niet in waarom het horen van deze persoon relevant is voor de beoordeling van het wrakingsverzoek.
21. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen zal worden.
22. Het verzoek van de raadsheren van wie wraking is verzocht, op de voet van artikel 8:18 Awb te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, wijst de wrakingskamer af. De wrakingskamer acht dit verzoek prematuur. De wrakingskamer acht onvoldoende gronden aanwezig te oordelen dat sprake is van, het voor toepassing van dat wetsartikel en toewijzing van dat verzoek vereiste, misbruik van recht.

Beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, aan de genoemde voorzitter en raadsheren en aan de andere partij in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven op 30 maart 2022 door mrs. D. Aarts, C.A. Joustra en J.W. van den Hurk, in aanwezigheid van de griffier mr. E.J. Nederveen.