In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren op Curaçao in 1998, was ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad. De zaak betreft een vrijspraak van de verdachte die werd beschuldigd van het voorbereiden van de invoer van cocaïne, een feit dat onder artikel 10a van de Opiumwet valt. De verdachte was op 2 mei 2020 samen met een medeverdachte aangetroffen in een lege container op het terrein van de ECT Delta Terminal in Rotterdam, waar zij in slaapzakken lagen. In de container werden ook diverse gereedschappen en telefoons aangetroffen. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 18 maanden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de verdachte zich onbevoegd op het terrein bevond en er aanwijzingen waren voor criminele intenties, er geen bewijs was dat hij opzettelijk voorbereidingshandelingen had verricht voor de invoer van verdovende middelen. De enkele aanwezigheid op een containerterminal, waar vaak drugs worden gesmokkeld, was niet voldoende om de verdachte te veroordelen. Het hof benadrukte dat er geen drugs waren aangetroffen en dat er geen concrete link was met een specifieke container of andere feiten die verband hielden met de invoer van verdovende middelen. De wetgever heeft met de invoering van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht beoogd om criminele binnendringers aan te pakken, maar in deze zaak was het tenlastegelegde feit niet bewezen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de beslissing is openbaar uitgesproken op de zitting van 1 april 2022.