ECLI:NL:GHDHA:2022:470

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.300.193/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en geslachtsnaamswijziging in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een erkenning en een verzoek tot geslachtsnaamswijziging. Verzoeker, geboren in 1967 in Suriname, had in 1970 een erkenning gekregen van een man die niet zijn biologische vader bleek te zijn. De erkenner is overleden, evenals de moeder van verzoeker. Verzoeker heeft op 10 september 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag, die zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de erkenning niet binnen de wettelijke termijn van drie jaar na meerderjarigheid was aangevochten, maar heeft ook overwogen dat het vasthouden aan deze termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoeker oplevert, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof heeft geoordeeld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek en dat de erkenning vernietigd dient te worden, omdat de erkenner niet de biologische vader is. De geslachtsnaamswijziging werd afgewezen, omdat deze van rechtswege plaatsvindt na de vernietiging van de erkenning. De beslissing van het hof houdt in dat de erkenning van verzoeker door de erkenner wordt vernietigd, en dat de ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte wordt gesteld van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.300.193/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 20-7269
Zaaknummer rechtbank : C/09/600979
beschikking van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. J.Th. Schravenmade te Maarssen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
-de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar van de burgerlijke stand;
- de advocaat-generaal van het ressortsparket te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Verzoeker is op 10 september 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, heeft bij e-mailbericht van 19 november 2021 schriftelijk afgezien van het nemen van een conclusie.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van verzoeker van 4 november 2021, ingekomen op 8 november 2021;
- een brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van 17 december 2021, ingekomen op 20 december 2021;
- een e-mailbericht van de zijde van verzoeker van 27 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van verzoeker van 21 januari 2022 met bijlage, ingekomen op 24 januari 2022.
2.4.
Verzoeker heeft het hof verzocht om de zaak schriftelijk af te doen. Om die reden is de zaak niet ter zitting mondeling behandeld.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
- Uit [naam moeder] (hierna: de moeder) is op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , Suriname, geboren [naam verzoeker] (verzoeker).
- Blijkens de kanttekening op de geboorteakte van verzoeker is hij op 17 april 1970 door [naam erkenner] (hierna: de erkenner), geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] , als zijn natuurlijk kind erkend. Verzoeker is tevens op diezelfde dag door het huwelijk van de moeder met de erkenner gewettigd. Daarbij is de geslachtsnaam van verzoeker gewijzigd van ‘ [naam 1] ’ in ‘ [naam 2] ’;
- Verzoeker, de moeder en de erkenner hadden ten tijde van de erkenning de Nederlandse nationaliteit;
- De moeder is overleden op [overlijdensdatum] 2010;
- De erkenner is op [overlijdensdatum] 2016 overleden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van verzoeker tot vernietiging van de erkenning afgewezen.
4.2.
Verzoeker verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de erkenning gedaan door [naam erkenner] van [naam verzoeker] te vernietigen alsmede de ambtenaar van de burgerlijke stand te bevelen de vernietiging van de erkenning toe te voegen aan de onder hem berustende akte van de burgerlijke stand van verzoeker en de geslachtsnaam van verzoeker te wijzigen van ‘ [naam 2] ’ naar ‘ [naam 1] ’.
4.3.
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft zich ten aanzien van het verzoek gerefereerd aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht van de Nederlandse rechter
5.1.
Het hof zal ambtshalve vaststellen of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt om kennis te nemen van de onderhavige zaak. Bij gebreke van toepasselijke verdragen en verordeningen, dient de rechtsmacht beoordeeld te worden op grond van het commune recht. Ingevolge artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, indien:
a) hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
b.) het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of
c.) de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
5.2.
Nu verzoeker niet woonachtig is in Nederland en ook hetgeen in sub b. is bepaald niet aan de orde is, dient het hof te beoordelen of de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is. Blijkens de parlementaire geschiedenis is voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer in beginsel aanwezig indien het verzoek ziet op de persoonlijke staat van in het buitenland wonende Nederlanders. Nu verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft, buiten Nederland woonachtig is en de zaak een staatkwestie betreft, is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het in het belang van verzoeker en van de Nederlandse Staat is dat een Nederlandse rechter oordeelt over de persoonlijke staat van verzoeker.
Toepasselijk recht
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in combinatie met artikel 10:95 BW wordt de vraag op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht dat op de erkenning van het kind is toegepast. Op grond van artikel 10:95 lid 1 BW is daarvoor primair bepalend het recht van het land van de nationaliteit van de erkenner.
5.4.
Vaststaat dat de erkenner de Nederlandse nationaliteit had. Derhalve is Nederlands recht van toepassing op het onderhavige verzoek.
De vernietiging van de erkenning
5.5.
Ingevolge artikel 1:205 eerste lid, aanhef en onder a BW kan een kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning doen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is. Uit het vierde lid van dit artikel volgt dat dit verzoek moet worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
5.6.
Vast staat dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning niet is ingediend binnen de daartoe in de wet gestelde termijn. Het verzoek tot vernietiging had verzoeker kunnen indienen tot drie jaren na zijn meerderjarigheid, te weten [datum] 1991. Verzoeker heeft voor het eerst op 8 oktober 2020 zijn verzoek bij de rechtbank ingediend.
5.7.
Verzoeker is van mening dat een strikte handhaving van de in de wet gestelde termijn voor vernietiging van de erkenning in strijd is met artikel 8 EVRM.
5.8.
Aan het hof ligt de vraag voor of in het onderhavige geval de toepassing van de in het vierde lid van artikel 1: 205 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging op het ‘family life’ van verzoeker oplevert, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarbij staat voorop dat het stellen van termijnen noodzakelijk is om de rechtszekerheid te waarborgen en om de belangen van het kind en van de erkenner te beschermen.
5.9.
Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, is het hof van oordeel dat het vasthouden aan de hiervoor genoemde termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoeker oplevert en in zoverre strijdig is met artikel 8 EVRM. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in de onderhavige zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn en de daarmee voorgestane rechtszekerheid. Het hof overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat de rechtszekerheid en de belangen van andere betrokkenen worden geschaad. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat zowel de moeder als de erkenner reeds zijn overleden. Het hof is van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.10.
Zoals eerder aangegeven kan de rechter ingevolge artikel 1:205 lid 1 aanhef BW de erkenning vernietigen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind. Door verzoeker is als bijlage 3 bij het beroepsschrift een op 5 augustus 2021 door [naam moleculair bioloog] (moleculair bioloog) en [naam klinisch chemicus] (klinisch chemicus) van het Klinisch Chemisch Laboratorium van het Cansius-Wilhelmina ziekenhuis te Nijmegen opgemaakt rapport inzake DNA diagnostiek verwantschapsonderzoek overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat de erkenner niet de biologische vader van verzoeker kan zijn. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek strekkende tot vernietiging van de erkenning van verzoeker door [naam erkenner] op 17 april 1970 dient te worden toegewezen.
Geslachtsnaamwijziging
5.11.
Uit artikel 1:206 BW volgt dat de vernietiging van de erkenning - nadat de beschikking tot vernietiging in kracht van gewijsde is gegaan - ertoe leidt dat de erkenning geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad. Dit betekent dat verzoeker, met terugwerkende kracht, geacht wordt vanaf de geboorte alleen in familierechtelijke betrekking met de moeder te hebben gestaan en dat betekent dat zijn geslachtsnaam van rechtswege, ingevolge artikel 1:5, eerste lid, BW, weer wijzigt in die van de moeder, te weten ‘ [naam 1] ’.
5.12.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam wordt afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
vernietigt de door [naam erkenner] , geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] , op 17 april 1970 gedane erkenning van [naam verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , Suriname;
verzoekt de griffier van het hof niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift van deze uitspraak te zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag om als latere vermelding te worden toegevoegd aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, C.M. Warnaar en F. Ibili, bijgestaan door mr. A.J. Nederveen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2022.