ECLI:NL:GHDHA:2022:456

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
200.306.419/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling en bewijsverplichtingen van de schuldeiser

In deze zaak gaat het om een verzoek van een schuldeiser, [appellant], tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder, op 18 december 2018, de schuldsaneringsregeling voor [geïntimeerde] van toepassing verklaard. Op 31 januari 2022 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] tot tussentijdse beëindiging afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat [geïntimeerde] niet opzettelijk zijn mede-eigendom van 16 kavels in Turkije had verzwegen. [appellant] was van mening dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat hij de schuldeisers had benadeeld door vermogen te verzwijgen. De rechtbank oordeelde echter dat de tekortkomingen van [geïntimeerde] niet zodanig waren dat deze tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling moesten leiden. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld op 7 maart 2022, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken over de verkrijging van de kavels en de bewijsverplichtingen die op hem rusten. De beslissing van het hof is aangehouden, waarbij [geïntimeerde] uiterlijk op 1 mei 2022 de gevraagde stukken moet overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.306.419/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/18/430 R

arrest van 14 maart 2021

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M. Noorlander te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van der Veld te Den Haag.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 december 2018 is ten aanzien van [geïntimeerde] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] strekkende tot tussentijdse beëindiging van die schuldsaneringsregeling afgewezen en heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling beëindigd onder (opschortende) verlening van de schone lei.
Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 8 februari 2022 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift (met producties). Het hof heeft verder nog kennisgenomen van door partijen aan het hof toegezonden producties, de openbare verslagen en de reactie van de bewindvoerder op het beroepschrift.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2022. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, [geïntimeerde], bijgestaan door zijn advocaat, de bewindvoerder P.H.L. Adam en de beschermingsbewindvoerder F. van der Broek.

De beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende.
[appellant] is een schuldeiser van [geïntimeerde]. Op 6 augustus 2021 heeft [appellant] de rechtbank verzocht om de (bij vonnis van 18 december 2018 van toepassing verklaarde) schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] tussentijds te beëindigen omdat [geïntimeerde] zijn schuldeisers zou hebben benadeeld door vermogen te verzwijgen. Dat vermogen zou bestaan uit het aandeel in een aantal (16) grondkavels in Turkije (hierna: de kavels).
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] weliswaar de inlichtingenplicht voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen, maar dat die tekortkoming niet zodanig toerekenbaar is dat deze tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling moet leiden. Daarbij heeft de rechtbank – kort samengevat – het volgende overwogen.
2.1
Duidelijk is dat [geïntimeerde] mede-eigenaar is (geworden) van 16 kavels in Turkije en dat hij de bewindvoerder daarvan niet op de hoogte heeft gebracht. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij niet wist dat hij mede-eigenaar was geworden van de kavels. Op 21 december 2021 heeft de rechtbank een e-mailbericht ontvangen met de volgende inhoud:
"Namens mr. P. van der Veld(de advocaat van [geïntimeerde]; rb)
stuur ik u in bovengenoemde zaak bijgaande bijlage toe waaruit blijkt dat de verdeling en tenaamstelling via een vonnis is gebeurd en dat client, de heer [geïntimeerde], hier niets van af wist. De stelling dat hij ervan af had moeten weten is onjuist."
Bij dit emailbericht is een aantal bijlagen gevoegd. Deze stukken geven geen duidelijkheid omtrent de gang van zaken met betrekking tot het verkrijgen van de kavels. Dit betekent echter niet dat daaruit kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] opzettelijk zijn mede-eigendom heeft verzwegen. Het is aan [appellant] als verzoeker om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waar dit uit kan blijken. [appellant] heeft echter te weinig gesteld om tot die conclusie te komen. De rechtbank neemt in dit verband mede in aanmerking dat [geïntimeerde] gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling steeds zijn verplichtingen is nagekomen en direct zijn medewerking heeft toegezegd aan de verkoop van de kavels, waarvan hij slechts voor 1/35-deel eigenaar is. Gezien enerzijds de relatief geringe waarde daarvan en anderzijds de aanzienlijke hoogte van de schuldenlast, is niet aannemelijk dat [geïntimeerde] de mogelijke verkrijging van een schone lei in gevaar heeft willen brengen door bewust de mede-eigendom te verzwijgen. Bovendien staat [geïntimeerde] sinds 28 mei 2018 onder beschermingsbewind en is de beschermingsbewindvoerder ook niet bekend geworden met de mede-eigendom in Turkije. Nu verder niet is gebleken van andere - beweerdelijk - verzwegen vermogensbestanddelen, zal het verzoek van [appellant] worden afgewezen. Aldus de rechtbank.
3. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [geïntimeerde] gedurende de termijn van de schuldsaneringsregeling (die op 18 december 2021 is verstreken) niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen, zodat hij in aanmerking komt voor de zogenoemde schone lei.
4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van rechtbank. In hoger beroep heeft hij - onder andere – het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat het onmogelijk is dat [geïntimeerde] niets wist van de verkrijging van de kavels waarvan hij mede-eigenaar was. In 2019, derhalve gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling, is het aandeel in een groot aantal van de kavels (14 van de 16) op naam van [geïntimeerde] gesteld, terwijl de verkrijging van (het aandeel in) enkele (2) andere kavels al in 2006 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft [geïntimeerde] bij de behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging verzocht om ten aanzien van één van de twee kavels uit 2006 en één van de 14 kavels uit 2019 aan te tonen hoe de tenaamstelling heeft plaatsgevonden, teneinde te kunnen beoordelen of [geïntimeerde] daarvan al dan niet kennis droeg. Bij akte van 14 december 2021 heeft [geïntimeerde] een uitspraak van een Turkse rechtbank overgelegd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] de kavels in 2006 en 2019 uit hoofde van een erfrechtelijke verkrijging in mede-eigendom heeft verkregen. [geïntimeerde] heeft echter slechts (de vertaling van) de tweede pagina van de uitspraak overgelegd, zodat het onduidelijk is gebleven wie het verzoek aan de Turkse rechtbank heeft gedaan, welke Turkse rechtbank de uitspraak heeft gedaan en om welke kavels het precies gaat. [geïntimeerde] heeft ook nagelaten de verklaring van erfrecht aan de rechtbank over te leggen.
5. [geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij (het aandeel in) alle kavels onder algemene titel als erfgenaam heeft verkregen, maar dat hij hiervan, voor de interventie van [appellant], niet op de hoogte was; hij was niet bekend met deze eigendomsrechten. Voor de verkrijging van de kavels – door overdracht vanwege vererving – was het ook niet noodzakelijk dat hijzelf, of een derde namens hem, de verklaring van erfrecht bij het Turkse kadaster indiende. In Turkije kan een ieder van de erfgenamen dit zonder medeweten of toestemming van de overige erfgenamen doen.
6. [geïntimeerde] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om de gang van zaken met betrekking tot de verkrijging van twee al in 2006 op zijn naam gestelde (aandelen in) kavels (nrs. 150 en 174) nader toe te lichten. De stukken die [geïntimeerde] vervolgens heeft toegestuurd gaven daarover naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijkheid. De rechtbank is daarover heen gestapt, onder meer met de motivering dat het (nu eenmaal) aan [appellant] is om feiten/omstandigheden aan te voeren waaruit opzettelijke verzwijging van de mede-eigendom kan blijken. [appellant] meent dat de rechtbank – door van hem bewijs van opzettelijke verzwijging te verlangen – de lat te hoog heeft gelegd. Daarnaast wijst hij erop dat Aydan selectief is in het verstrekken van stukken/gegevens en andere stukken, die zich eveneens binnen de invloedsfeer van Aydan bevinden, in het geheel niet heeft overgelegd, waardoor hij ([appellant]) niet aan de (te zware) bewijslast kan voldoen. [appellant] vindt het temeer onredelijk indien [geïntimeerde] ‘hiermee wegkomt’ nu [geïntimeerde] tijdens de drie jaar durende schuldsanering slechts € 1.700 heeft gespaard, terwijl er een veelvoud aan inmiddels gerealiseerd vermogen buiten de boedel was gehouden.
7. Alvorens nader in te gaan op deze en andere door [appellant] aangevoerde grieven zal het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen om (alsnog) – op heldere wijze – nadere informatie te verstrekken over (de verkrijging van) zijn niet eigener beweging gemelde buitenlandse vermogensbestanddelen. Die toelichting dient te zijn voorzien van de volgende stukken:
a. De volledige tekst van de door [geïntimeerde] in de eerste aanleg overgelegde uitspraak van de Turkse rechter van 4 juni 2002, dus inclusief (vertaalde) pagina 1. En een toelichting op het verband tussen deze uitspraak uit 2002 en de door [geïntimeerde] verkregen (mede-) eigendomsrechten op (welke) kavels.
b. De/een verklaring(en) van erfrecht, [geïntimeerde] betreffende. In de door [geïntimeerde] op 7 maart 2022 overgelegde (vertaalde) brief van het Turkse kadaster van 25 februari 2022 aan [betrokkene] wordt gesproken over een registratie van de erfgenamen die zijn vermeld in de akte van erfrecht die op 3 juni 2002 is verstrekt.
In laatstbedoelde brief van 25 februari 2022 van het Turkse kadaster wordt ook gesproken over ‘in de bijlage vermelde onroerende goederen die binnen de grenzen van het dorp Yenice, district Karakoçan, zijn gelegen.’ Aangenomen wordt dat daarmee wordt gedoeld op het door [geïntimeerde] bij de rechtbank overgelegde ‘Document Registratieverzoek (in transacties zonder akten) (1)’ van 6 juni 2006 (onderdeel van bijlage IV – hierna: het document). Dat document noemt onder andere (kavel)nummers 174 en 150. Daarnaast wordt een reeks andere nummers genoemd, die niet steeds voorkomen op het overzicht dat als productie 1 is gevoegd bij de brief van mr. Van der Veld van 23 september 2021. Op dat overzicht staan weer nummers die niet voorkomen in het document. Het verband tussen (de kavels genoemd in) dit overzicht en (die in) het document is niet duidelijk. [geïntimeerde] dient dit nader toe te lichten. Van wie waren de in 2006 verkregen (aandelen in) kavels en van wie de in 2019 verkregen (aandelen in) kavels. Wat is de titel van verkrijging in 2006 en in 2019. Ook moet hij een gespecificeerd overzicht verstrekken van alle specifieke kavels (inclusief kavel 217) en eventuele andere vermogensbestanddelen waarop hij eigendomsrechten had en heeft verkregen bij aanvang en tijdens de schuldsaneringsregeling, met daarbij telkens een vermelding van de wijze van verkrijging, eventueel aan die eigendomsrechten verbonden financiële lasten die door hem zijn voldaan, etc. Verder dient nader te worden toegelicht, per kavel, welke rol [geïntimeerde] heeft gespeeld bij de registratie ervan op zijn naam; heeft hij hier zelf voor getekend, zich gelegitimeerd, zo ja: wanneer, was dit op basis van een door hem getekende volmacht, zo ja aan wie, of anderszins.
Onderdeel van productie 1 bij de brief van 23 september 2021 van mr. Van der Veld is ook een vertaald stuk van het Turkse kadaster, handelingsdatum 23 december 2019, waarop als reden van verkrijging is vermeld: ‘Overdracht [erf]Aandeel middels Vervreemding’. [geïntimeerde] dient nader toe te lichten op welke wijze die vervreemding heeft plaatsgevonden, of hij hierbij betrokken is geweest, een volmacht heeft getekend, zo ja: wanneer, etc.
8. [geïntimeerde] dient bedoelde stukken en toelichting uiterlijk op 1 mei 2022 aan het hof, de bewindvoerders en de advocaat van [appellant] te doen toekomen. [appellant] krijgt daarna drie weken de tijd om schriftelijk te reageren. In beginsel zal de zaak daarna weer worden genoteerd voor het wijzen van arrest.

De beslissing

Het hof, alvorens verder te beslissen:
- bepaalt dat [geïntimeerde] uiterlijk op 1 mei 2022 de in rechtsoverweging 7 bedoelde stukken en toelichting dient te verstrekken;
- houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, P. Volker en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.