ECLI:NL:GHDHA:2022:452

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
BK-21/00415
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake lokale heffingen en proceskostenvergoeding na compromis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De zaak betreft een geschil over kosten die samenhangen met aanslagen in de lokale heffingen voor het jaar 2018. De invorderingsambtenaar had eerder kosten in rekening gebracht wegens onbetaald gebleven aanslagen, welke door belanghebbende werden betwist. Tijdens een zitting op 19 juni 2020 bereikten partijen een compromis, waarbij de openstaande kosten tot nihil werden verminderd en belanghebbende toezegde alle lopende procedures in te trekken. Echter, belanghebbende heeft dit compromis niet nageleefd en is in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 29 april 2021, die het beroep ongegrond verklaarde.

Het Hof overweegt dat de Rechtbank bevoegd is om zelfstandig een oordeel te geven over de vraag of belanghebbende gebonden is aan het compromis. Het Hof concludeert dat het cassatieberoep van belanghebbende, gelet op het compromis, niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden. Belanghebbende heeft door zijn weigering om het beroep in te trekken en door te zetten, nalatig gehandeld in de nakoming van de afspraken van het compromis. Het Hof houdt belanghebbende aan de gemaakte afspraken en wijst de kostenvergoedingsverzoeken van de invorderingsambtenaar toe, inclusief reiskosten voor de vertegenwoordigers van de invorderingsambtenaar.

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Belanghebbende wordt veroordeeld in de proceskosten van de invorderingsambtenaar tot een bedrag van € 15,60. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00415

Uitspraak van 17 februari 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. van Velsen)
en
de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 29 april 2021, nr. SGR 20/2573.

Overwegingen

1. De Invorderingsambtenaar heeft op 22 juni 2019 wegens het onbetaald blijven van een aanslag in de lokale heffingen (watersysteemheffing en zuiveringsheffing) voor het jaar 2018 van in totaal € 276,70 aan belanghebbende € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Hierbij is ook € 62 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar de kosten gehandhaafd.
2. Ter zitting van het Hof van 19 juni 2020, waar het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 1 november 2019, nr. SGR 19/3126, is behandeld, en waar belanghebbende en de Invorderingsambtenaar zijn verschenen, hebben partijen aan de hand van het ter zitting verhandelde bij wijze van compromis overeenstemming bereikt, inhoudend: 1) dat de openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen worden verminderd tot nihil, 2) dat belanghebbende toezegt alle daarop betrekking hebbende lopende procedures in te trekken, 3) dat de Invorderingsambtenaar toezegt eventuele in verband met die andere procedures door belanghebbende betaalde griffierechten aan hem te vergoeden en 4) dat de Invorderingsambtenaar belanghebbende voor deze procedure en al die andere procedures in totaal € 200 aan proceskosten vergoedt. Het Hof heeft partijen in hun compromis gevolgd (Hof Den Haag 3 juli 2020, nr. BK-19/00770). De Invorderingsambtenaar heeft ter nakoming van zijn toezegging de onder 1) vermelde kosten tot nihil verminderd.
3. Belanghebbende heeft tegen de onder 1 vermelde uitspraak van de Invorderingsambtenaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en op 9 december 2021 een aanvulling daarop ingediend. Het Hof heeft op 24 januari 2022 van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ontvangen.
5. De mondelinge behandeling van het onderhavige hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 3 februari 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
6. Het onderhavige hoger beroep betreft kosten die samenhangen met de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen, bedoeld onder 1) van de afspraken van het op 19 juni 2020 bereikte compromis. Het Hof heeft de afspraken neergelegd in de onder 2 vermelde uitspraak van 3 juli 2020. De Hoge Raad heeft het daartegen gerichte cassatieberoep van belanghebbende bij arrest van 9 juli 2021 op de voet van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank prematuur is uitgegaan van zijn gebondenheid aan het compromis, aangezien deze gebondenheid ten tijde van het doen van de uitspraak, op 29 april 2021, nog niet onherroepelijk vaststond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd onder instandhouding van de rechtsgevolgen daarvan, aldus belanghebbende. Het Hof volgt dit standpunt niet. Belanghebbende miskent dat de Rechtbank bevoegd is om zelfstandig een oordeel te geven in aan haar voorgelegde zaken, met inbegrip van de vraag of belanghebbende kan worden gehouden aan een compromis. Het cassatieberoep van belanghebbende had, gelet op het compromis tussen partijen, niet tot een andere uitkomst kunnen leiden, en het Hof ziet dan ook geen aanleiding de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen.
7. Door zijn weigering het beroep in te trekken, maar door te zetten, en vervolgens hoger beroep in te stellen is belanghebbende nalatig in de nakoming van de afspraken van het compromis. De Invorderingsambtenaar is de afspraken van het compromis volledig nagekomen. Het Hof zal belanghebbende houden aan hetgeen hij ter zitting van het Hof van 19 juni 2020 met de Invorderingsambtenaar is overeengekomen.
8. Het vermelden van een rechtsmiddelclausule onderaan alle uitspraken waartegen belanghebbende, in weerwil van het compromis, opkomt, betekent anders dan belanghebbende meent niet dat de bezwaren, beroepen en hoger beroepen inhoudelijk behandeld moeten worden. De Invorderingsambtenaar, de Rechtbank en het Hof kunnen de hiervoor vermelde rechtsmiddelen niet intrekken; dat moet belanghebbende zelf doen. Zolang belanghebbende zich niet aan dit deel van zijn toezegging houdt, zijn de Invorderingsambtenaar, de Rechtbank en het Hof verplicht uitspraak te doen en te wijzen op de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden.
9. Door in weerwil van het compromis verder te procederen, heeft belanghebbende mogelijke extra kosten over zichzelf afgeroepen, met inbegrip van de kosten die de Invorderingsambtenaar heeft moeten maken. Het Hof merkt in dit verband op dat van belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep geen griffierechten zijn geheven. Wel ziet het Hof in de handelwijze van belanghebbende aanleiding om belanghebbende op verzoek van de Invorderingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de door diens vertegenwoordigers gemaakte reiskosten, bestaande in de kosten per openbaar vervoer tweede klasse op het traject [plaats] – Den Haag en vice versa, voor twee personen. Belanghebbende is niet onbekend met procederen en stelt zelfs gebruik te maken van professionele rechtsbijstand. Belanghebbende heeft, door zijn deel van de afspraken niet na te komen en vervolgens, kennelijk zonder enige reden, toch een rechtsmiddel in te zetten, kennelijk onredelijk gebruik gemaakt van het procesrecht. Belanghebbende had, op zijn laatst na het arrest van de Hoge Raad, kunnen en moeten inzien dat verder procederen tot niets leidt en het (hoger) beroep moeten intrekken dan wel moeten laten weten dat geen behoefte bestond aan een mondelinge behandeling, zodat de Invorderingsambtenaar geen reiskosten had hoeven maken. Zoals belanghebbende immers ter zitting van het Hof heeft erkend, dienen de rechtsgevolgen van de uitspraak van de Rechtbank in stand te blijven. Ook gelet op het achterwege blijven van de heffing van griffierecht, was met de zitting geen enkel redelijk belang gediend. De reiskosten worden vastgesteld op 2 x € 7,80 = € 15,60.
10. Het hoger beroep is ongegrond.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
  • veroordeelt belanghebbende in de proceskosten van de Invorderingsambtenaar tot een bedrag van € 15,60.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 17 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.