ECLI:NL:GHDHA:2022:447

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.280.329-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering en verrekeningsverweer in civiele procedure tussen ondernemer en aannemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een geldvordering van Hightech Infra B.V. tegen [appellant], die handelt onder de naam [handelsnaam]. Hightech heeft goederen ter beschikking gesteld aan [appellant] voor een klus in Duitsland en vordert betaling van € 4.925,13, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [appellant] heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingediend. De kantonrechter heeft de vordering van Hightech toegewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat [appellant] geen duidelijke eis in reconventie heeft ingesteld, wat betekent dat zijn tegenvorderingen niet in behandeling kunnen worden genomen. Het hof heeft echter wel de mogelijkheid van verrekening van de tegenvordering van [appellant] met de vordering van Hightech overwogen. Het hof concludeert dat Hightech onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van haar vordering en dat de tegenvordering van [appellant] van € 12.102,40 niet wordt overschreden door de vordering van Hightech.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van Hightech afgewezen en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Hightech is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.280.329/01
Zaaknummer rechtbank : 8243109 / CV EXPL 19-54708
Arrest van 29 maart 2022
in de zaak van
[appellant], handelende onder de naam [handelsnaam],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.C. Hansen te Rotterdam,
tegen
Hightech Infra B.V.,
gevestigd in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. J. Verbeeke te Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Hightech.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over een geldvordering van Hightech wegens goederen die Hightech aan [appellant] ter beschikking heeft gesteld voor een klus in Duitsland. Hightech heeft haar vordering verrekend met een (lagere) tegenvordering van [appellant], zodat per saldo nog een bedrag overbleef. De kantonrechter heeft het saldo toegewezen.
1.2
Het hof wijst de vordering van Hightech alsnog af.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 mei 2020, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2020;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • het arrest van dit hof van 24 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de memorie van antwoord van Hightech;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 december 2020;
  • de akte overlegging producties van [appellant] van 9 februari 2021, met bijlagen;
  • de antwoord-akte van Hightech van 9 maart 2021.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tussen partijen staat onder meer het volgende vast.
3.2
Hightech heeft [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij Hightech, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] heeft gevorderd tot betaling van € 4.925,13, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagvaarding en met proceskosten.
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- € 4.108,35 (hoofdsom),
- € 535,84 (buitengerechtelijke incassokosten),
- € 280,94 (wettelijke rente tot 10 december 2019).
3.3
De hoofdsom is opgebouwd uit de factuur van Hightech aan [naam onderneming appellant] van 24 januari 2019 ten bedrage van
€ 14.610,75enerzijds en een tegenvordering van [naam onderneming appellant] aan Hightech ten bedrage van
€ 10.502,40anderzijds (de factuur van [appellant] van 9 januari 2019). Hightech heeft beide vorderingen tegen elkaar weggestreept (verrekend), zodat voormelde hoofdsom overbleef.
3.4
De factuur van Hightech van 24 januari 2019 heeft als omschrijving:
verhuur auto [kenteken] € 4.455,00
verhuur compressor € 1.210,00
verhuur trilplaat € 825,00
verhuur aanhanger € 935,00
eindschoonmaak materieel € 750,00
uitbetaling kasgelden € 2.750,00
€ 1.000,00
€ 150,00
BTW € 2.535,75
3.5
De factuur van [naam onderneming appellant] van 9 januari 2019 gaat over werkzaamheden die [appellant] (in onderaanneming) voor Hightech in Duitsland heeft uitgevoerd. In deze factuur is melding gemaakt van uitgevoerde werkzaamheden ten bedrage van € 13.128,00 verminderd met
€ 2.625,60 aan verlegde BTW, zodat genoemd totaalbedrag van € 10.502,40 overbleef.
3.6
[appellant] heeft op 8 januari 2020 bij de kantonrechter in persoon mondeling verweer gevoerd. Dit is als volgt vastgelegd.
“De vordering wordt betwist, ik wil een tegenvordering indienen. Ik heb bij eiser gewerkt. Ik heb geld van eiser tegoed, een bedrag van € 13.128,00 plus ongeveer € 1.600,00 van de G-rekening.”
3.7
De kantonrechter heeft hierna bij tussenvonnis van 13 januari 2020 een mondelinge behandeling gelast op 29 januari 2020. [appellant] is – volgens de memorie van grieven door een ongelukkige samenloop van omstandigheden – toen niet verschenen.
3.8
De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van Hightech (zie 3.2) bij genoemd vonnis van 7 februari 2020 toegewezen.

4.Het hoger beroep, stellingen van partijen

4.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis.
Hij heeft bij memorie van grieven verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd, en wel als volgt.
4.2
a) Hij betwist de factuur van Hightech van 24 januari 2019. Hij is geen huur
verschuldigd; dus geen € 8.175,00 (exclusief btw). Hij heeft geen kasgelden
ontvangen. Ten onrechte wordt over de post uitbetaling kasgelden van
€ 3.900,00 btw berekend.
b) Hij heeft tegenvorderingen, namelijk zijn factuur van 9 januari 2019 ten
bedrage van € 13.128,00 (inclusief btw) en een vordering van ongeveer
€ 1.600,00 (niet betaalde deel factuur van 19 december 2018), die Hightech op
de G-rekening van [appellant] moest storten.
c) Ten onrechte heeft de kantonrechter de factuur van Hightech toegewezen met
verrekening van een deel van de factuur van [appellant].
d) Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] (€ 13.128,00 en
€ 1.600,00 (bij elkaar € 14.728,00) niet toegewezen.
4.3
[appellant] vordert vernietiging van het vonnis, afwijzing van de vorderingen van Hightech en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog toewijzing van zijn vorderingen, genoemd in 4.2 onder d), met rente en kosten.
4.4
Hightech heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.Beoordeling door het hof.Verrekening en/of vordering in reconventie?

5.1
Het hof stelt het volgende voorop. [appellant] heeft in eerste aanleg geen vordering in reconventie ingesteld. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij een tegenvordering had, maar een duidelijke eis en de gronden daarvoor heeft hij niet naar voren gebracht.. Mogelijk heeft hij dit willen doen, maar dat is niet gebeurd door ‘een samenloop van omstandigheden’, aldus [appellant]. Dit blijft in de gegeven omstandigheden voor risico van [appellant]. Dit betekent dat er dus geen eis in reconventie is. Deze kan ook niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld (artikel 353 lid 1 Rv). De tegenvorderingen die [appellant] noemt, kunnen wel in het kader van het beroep op verrekening een rol spelen.
5.2
Wanneer een tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, kan de rechter het daarop gebaseerde verrekeningsverweer passeren (artikel 6:136 BW). Dat doet het hof in dit geval slechts gedeeltelijk. Hightech heeft zich immers bij de mondelinge behandeling in hoger beroep bereid verklaard voormeld bedrag van € 1.600,00 alsnog aan [appellant] te betalen. Dit bedrag is reeds daarom vatbaar voor verrekening, evenals het bedrag van € 10.502,40 (de factuur van [appellant] van 9 januari 2019 min btw), dat Hightech zelf al met haar vordering had verrekend.
5.3
Niet duidelijk is waarom [appellant] aanspraak zou hebben op betaling door Hightech van het bedrag van € 2.625,60 wegens ‘btw verlegd’ in zijn factuur van 9 januari 2019. In een dergelijk geval is immers uitgangspunt dat de wederpartij juist geen btw hoeft te betalen. Deze btw kan dus niet in verrekening worden gebracht, omdat de gegrondheid ervan niet eenvoudig is vast te stellen. Dit geldt ook voor de door [appellant] genoemde kosten, die hij naar zijn zeggen heeft gemaakt voor de door hem gebruikte auto (welke auto is genoemd in de factuur van Hightech van 24 januari 2019). Hij zou deze auto kopen, maar de koop is niet doorgegaan. Hightech heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] deze kosten voor de auto heeft gemaakt.
5.4
In totaal kan [appellant] dus verrekenen € 1.600,00 plus € 10.502, 40, samen € 12.102,40. Hij kan in hoger beroep geen tegenvorderingen instellen.
De hoogte van de factuur van Hightech van 24 januari 2019 en van de vaststaande tegenvordering van [appellant]
5.5
Hightech erkent in de memorie van antwoord die bij de mondelinge behandeling is genomen dat haar factuur verminderd moet worden met een btw-bedrag van € 819,00. De factuur gaat dus in feite over een bedrag van € 14.610,75 min € 819,00;
dus€ 13.791,75.
5.6
De in verrekening te brengen tegenvordering van [appellant] bedraagt, zoals gezegd, een bedrag van
€ 12.102,40.
5.7
In deze procedure gaat het geschil in hoofdsom dus nog slechts over een bedrag van maximaal
€ 1.689,35(€ 13.791,75 min € 12.102,40). Pas als komt vast te staan dat Hightech aanspraak heeft op een hoger bedrag dan € 12.102,40, dient [appellant] het verschil te betalen. (Bij een lager bedrag wordt dit bedrag immers weggestreept tegen de vordering van [appellant]).
Gedekt verweer?
5.8
Hightech stelt primair dat [appellant] in eerste aanleg zijn verweer tegen de factuur van Hightech heeft prijs gegeven door te stellen dat hij een tegenvordering had. Het gaat hier, aldus Hightech, om een zogenaamd ‘gedekt’ verweer . Het hof verwerpt deze stelling. De proceshouding van [appellant] in eerste aanleg was niet zo, dat daaruit ondubbelzinnig voortvloeit dat hij de betwisting van de factuur heeft prijsgegeven.
De voorschotbedragen
5.9
[appellant] erkent inmiddels (bij de mondelinge behandeling in hoger beroep) dat hij de ‘voorschotbedragen’ (zie 4.2.a) heeft ontvangen. Het gaat samen om een bedrag van
€ 3.900,00, dat hij daarom aan Hightech verschuldigd is. De omstandigheid dat € 1000,00 hiervan is uitbetaald aan de [voorman], maakt dit niet anders. [voorman] was immers voorman van [appellant].
De overige posten, onder meer de posten verhuur en eindschoonmaak
5.1
[appellant] betwist wel de overige posten. Hightech heeft hierover het volgende gesteld. [appellant] had een aantal materialen nodig om de werkzaamheden in Duitsland voor Hightech uit te voeren. Daarom heeft Hightech deze materialen aan [appellant] ter beschikking gesteld. Partijen hebben mondeling afspraken gemaakt over de aan [appellant] te factureren kosten voor materieel ([A] en [B] van de kant van Hightech en [appellant] aan de andere kant). De factuur van 24 januari 2019 is in overleg met [appellant] opgesteld. De stelling van [appellant] dat de factuur onaannemelijk is omdat hij zo te weinig verdiensten aan de klus zou overhouden, kan, zo al juist, niet aan Hightech worden tegengeworpen. [appellant] is zelfstandig ondernemer en is vrij om een klus al of niet aan te nemen.
5.11
Bij de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard dat was afgesproken dat [appellant] de auto zou overnemen als alles goed zou gaan met de uitvoering, maar dat het zover nooit is gekomen. De compressor, de trilplaat en aanhanger stonden indertijd op de bouwplaats. Deze heeft Hightech, aldus [A], na 11 weken teruggekregen. In de tussentijd konden anderen de spullen niet gebruiken. Hij bestrijdt dat reparaties en een APK-keuring zijn uitgevoerd aan de auto en/of dat Hightech daarvoor toestemming heeft gegeven.
5.12
Het hof oordeelt als volgt. De stelplicht en bewijslast omtrent de juistheid van de factuur liggen bij Hightech (artikel 150 Rv). Blijkens de stellingen over en weer staat vast dat [appellant] de betreffende spullen en auto ter beschikking heeft gehad gedurende de periode die in de factuur staat. Maar in ieder geval is onduidelijk gebleven waarop (de hoogte van) de posten ‘eindschoonmaak materieel’ en ‘verhuur auto’ zijn gebaseerd. Op het verweer omtrent de post ‘eindschoonmaak’ is Hightech immers niet meer ingegaan. Ook is niet uitgelegd hoe het precies zat met de beoogde aankoop van de auto door [appellant] en het niet doorgaan daarvan, dit in relatie met de in rekening gebrachte ‘verhuur’ van de auto. Hightech heeft in zoverre niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof acht wel aannemelijk dat [appellant] voor deze posten een bedrag moet betalen. Maar (los van de andere betwiste onderdelen van de factuur) is op basis van hetgeen tot dusver door Hightech is gesteld voor het hof niet komen vast te staan dat Hightech aanspraak heeft op een factuurbedrag dat boven de tegenvordering van [appellant] (van € 12.102,40) uitkomt.
5.13
De slotsom omtrent de factuur van Hightech is daarom dat deze in ieder geval niet tot een hoger bedrag dan € 12.102,40 kan worden vastgesteld. Dit betekent dat deze wegvalt tegen de erkende tegenvordering van [appellant] (betaling door verrekening).
5.14
Omdat Hightech omtrent genoemde posten onvoldoende heeft gesteld, komt het hof niet toe aan bewijslevering.
Conclusie en proceskosten
5.15
De vordering van Hightech ten bedrage van € 4.108,35 (in hoofdsom) zal daarom worden afgewezen. Hiermee komt ook de grondslag te ontvallen aan de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente.
5.16
Het hof zal het vonnis vernietigen en de vorderingen van Hightech alsnog afwijzen. Het hof zal ook de tegenvorderingen van [appellant] afwijzen Hightech zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2020, en
opnieuw rechtdoende:
  • wijst af de vorderingen van Hightech;
  • wijst af de vorderingen van [appellant] in hoger beroep;
  • veroordeelt Hightech in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] begroot op nihil (niets);
  • veroordeelt Hightech in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 88,17 aan kosten uitbrenging appeldagvaarding,
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, P. Glazener en A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.