ECLI:NL:GHDHA:2022:437

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.283.084-02 en 200.293.118-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking en verschoning van rechters in civiele procedures

In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek tot verschoning en wraking ingediend tegen de rechters van het Gerechtshof Den Haag in twee civiele procedures tegen Nationale Nederlanden Personeel B.V. Tijdens een mondelinge behandeling op 11 februari 2022, waarbij de meervoudige kamer van het hof aanwezig was, heeft [verzoeker] zijn bezwaren geuit tegen mr. M.V. Ulrici, die als raadsheer-plaatsvervanger deel uitmaakte van de zittingscombinatie. Het verzoek tot verschoning werd ingediend op 13 februari 2022, maar de president van het hof heeft aangegeven dat een verschoningsverzoek alleen door de rechter zelf kan worden ingediend. Hierop heeft [verzoeker] op 14 februari 2022 een wrakingsverzoek ingediend, gericht tegen mr. Ulrici, vanwege vermeende partijdigheid en een schijn van belangenverstrengeling door haar familieband met een advocaat van een groot cliënt van Nationale Nederlanden.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Het hof oordeelde dat [verzoeker] niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot verschoning, omdat alleen rechters een dergelijk verzoek kunnen indienen. Wat betreft het wrakingsverzoek, oordeelde de wrakingskamer dat de enkele omstandigheid dat mr. Ulrici een zus heeft die advocaat is bij een kantoor dat een cliënt van Nationale Nederlanden vertegenwoordigt, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. Ook de bejegening van [verzoeker] door mr. Ulrici tijdens de zitting werd niet als onterecht beoordeeld. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot verschoning en in het verzoek tot wraking tegen het gehele hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummers: 200.283.084/02 en 200.293.118/02
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 24 maart 2022
inzake het verzoek tot verschoning en het verzoek tot wraking gedaan door

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. M.A.M. Lem te Breda.

Het geding

Bij het hof zijn twee procedures aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en Nationale Nederlanden Personeel B.V. (hierna: NN) als geïntimeerde. Op 11 februari 2022 heeft in beide zaken een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de meervoudige kamer van het hof bestaande uit mrs. M.D. Ruizeveld (voorzitter), F.J. Verbeek en M.V. Ulrici (leden).
Mr. Lem heeft namens [verzoeker] op 13 februari 2022 een schriftelijk verzoek gedaan tot verschoning van het hof en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De president van het hof heeft hierop bij e-mail van 14 februari 2022 geantwoord dat een verschoningsverzoek moet worden ingediend door de rechter zelf (art. 40 lid 1 Rv).
Daarop heeft mr. Lem bij e-mail van 14 februari 2022 een verzoek tot wraking (met bijlagen) van het hof gedaan op dezelfde gronden als het verschoningsverzoek. Ter aanvulling heeft mr. Lem bij e-mail van 15 februari 2022 meegedeeld dat het wrakingsverzoek meer in het bijzonder is gericht tegen mr. Ulrici.
De ontvangst van het wrakingsverzoek is bevestigd in een e-mail van 16 februari 2022 van de coördinator van de wrakingskamer. Op dezelfde datum heeft de wrakingskamer een e-mail van mr. Lem ontvangen met daarin een nadere toelichting op het wrakingsverzoek.
Mr. Ulrici heeft aan de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet berust in de wraking. Zij heeft op 25 februari 2022 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft mr. Lem aanvullende stukken (genummerd 1 t/m 3) toegestuurd. Bij e-mail van 16 maart 2022 heeft mr. Lem een e-mail van [verzoeker] van 14 maart 2022 aan de wrakingskamer toegezonden.
Mr. Ulrici heeft hierop gereageerd bij e-mail van 15 maart 2022.
Verder heeft de wrakingskamer kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting in de hoofdprocedures, gehouden op 11 februari 2022.
De wrakingskamer heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op woensdag 16 maart 2022 en [verzoeker] (via zijn advocaat mr. Lem), mr. Ulrici, alsmede NN (via haar advocaat mr. M.S.R. Dijkstra) van de behandeling op de hoogte gebracht. Mr. Ulrici heeft de wrakingskamer laten weten dat zij verhinderd is de zitting bij te wonen.
Ter zitting van 16 maart 2022 is mr. Lem verschenen namens [verzoeker]. [verzoeker] zelf is niet verschenen. Hij heeft blijkens de e-mail van mr. Lem van 15 maart 2022 telefonisch zijn afwezigheid aan haar kenbaar gemaakt. Verder is verschenen mr. Dijkstra, de advocaat van NN.
Mr. Lem heeft het wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities. Mr. Dijkstra heeft een korte toelichting gegeven over zijn indruk van de zitting van 11 februari 2022.
De beoordeling van (de ontvankelijkheid van) het verzoek tot verschoningen en verwijzing
1. Een verschoningsverzoek kan alleen door rechters/raadsheren worden gedaan (art. 40 Rv). [verzoeker] kan daarom niet worden ontvangen in zijn verzoek tot verschoning van het gehele hof. Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer niet toe aan het daarmee verband houdende verzoek tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.

De beoordeling van (de ontvankelijkheid van) het verzoek tot wraking

2. [verzoeker] heeft aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd.
2.1
In zijn zaken tegen NN heeft op 11 februari 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de meervoudige kamer van het hof waarbij mr. M.V. Ulrici als raadsheer-plaatsvervanger deel uitmaakte van de zittingscombinatie. Mr. Ulrici heeft een zus (
mr. [naam]) die een vooraanstaand advocaat/partner is van advocatenkantoor Nauta Dutilh te Amsterdam. NN is een van de grote cliënten van Nauta Dutilh. Vanwege deze familieband is bij [verzoeker] op zijn minst de schijn gewekt dat mr. Ulrici niet onafhankelijk en partijdig kan zijn en dat zij bovendien andere raadsheren (met wie zij een nauwe band heeft) beïnvloedt om de belangen van NN op onevenwichtige wijze te laten prevaleren boven de belangen van [verzoeker].
2.2
Verder heeft mr. Ulrici tijdens de zitting van 11 februari 2022 een vooringenomen houding aangenomen en gedrag vertoond en was de bejegening door haar onaangenaam.
2.3
Gelet op het voorgaande is bij [verzoeker] de schijn gewekt dat het (gehele) hof en meer in het bijzonder mr. Ulrici, in zijn zaken tegen NN mogelijk niet onpartijdig is.
3. Namens NN heeft mr. Dijkstra ter zitting naar voren gebracht dat het onderdeel van NN waar [verzoeker] werkzaam was, onder de stafafdeling valt, en dat Nauta Dutilh niet voor die afdeling van NN optreedt als advocaat. Met betrekking tot het verloop van de zitting van 11 februari 2022 heeft mr. Dijkstra gesteld dat er kritische vragen zijn gesteld door het hof, maar dat er geen sprake was van een onjuiste bejegening van [verzoeker] door het hof of mr. Ulrici. Het door [verzoeker] daaromtrent geschetste beeld onderschrijft hij niet.
4. De wrakingskamer overweegt als volgt.
4.1
Een rechter die een zaak behandelt, kan op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (art. 36 Rv).
4.2.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen het gehele hof, is de wrakingskamer van oordeel dat [verzoeker] niet in zijn verzoek kan worden ontvangen omdat alleen een rechter die een zaak behandelt gewraakt kan worden (zie art. 36 Rv en artikel 4 lid 2 onder f van het Wrakingsprotocol) en dus niet een heel rechtscollege.
4.3
Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen mr. Ulrici wordt het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak is bij de beoordeling van een wrakingsverzoek uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4
De (enkele) omstandigheid dat de zus van mr. Ulrici, advocaat/partner is bij een advocatenkantoor waarvan de wederpartij, dan wel de groep waartoe de wederpartij hoort, een (grote) cliënt is, levert geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor beschreven in onderdeel 4.3. Er bestaat een zo ver verwijderd verband tussen (enerzijds) de belangen die de zus van mr. Ulrici uit hoofde van haar beroep behartigt en (anderzijds) de positie van mr. Ulrici als raadsheer-plaatsvervanger, dat er ten aanzien van mr. Ulrici geen schijn van vooringenomenheid of partijdigheid kan zijn gewekt. Daar komt nog bij dat NN in de zaak tegen [verzoeker] niet wordt bijgestaan door het kantoor waar de zus van mr. Ulrici werkzaam is.
4.5
De andere wrakingsgrond jegens mr. Ulrici – de bejegening ter zitting van 11 februari 2022 – is onvoldoende concreet onderbouwd in het licht van de reactie van mr. Ulrici over de gang van zaken ter zitting. Daarbij acht het hof van belang dat de door mr. Ulrici geschetste gang van zaken strookt met hetgeen mr. Dijkstra tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft gezegd over zijn beleving van die zitting. Ook het proces-verbaal geeft geen aanleiding om te concluderen dat mr. Ulrici ter zitting blijkt heeft gegeven van vooringenomenheid jegens [verzoeker].
5. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking van mr. Ulrici ongegrond is en afgewezen dient te worden.

Beslissing

De wrakingskamer van het hof:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot verschoning van het hof;
- verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover gericht tegen het gehele hof;
- wijst het verzoek tot wraking ten aanzien van mr. Ulrici af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaten van) [verzoeker] en NN, alsmede aan mr. Ulrici.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, C.A. Joustra en J.W. van den Hurk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.