Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het dossier van de procedure bij de rechtbank Den Haag;
- het tussen partijen gewezen vonnis van 26 februari 2020;
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 mei 2020 van [appellanten];
- de memorie van grieven van [appellanten] met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder], met bijlagen;
- een akte na memorie van antwoord van [appellanten];
- een antwoordakte van [verweerder].
3.Feitelijke achtergrond
4.Vorderingen en beslissing van de rechtbank
- het bijgebouw zodanig te verplaatsen dat het op een afstand van minimaal 1,40 meter van de westelijke zijgevel van de woning van [appellanten] komt te staan;
- de noordelijke erfgrens tussen de percelen te respecteren en de fietsenberging annex afvalcontainerberging/poort en bestrating te verwijderen en verwijderd te houden.
5.Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
- veroordeling van [verweerder] om de strook grond die door verjaring aan [verweerder] is gaan toebehoren om niet over te dragen aan [appellanten] op straffe van een dwangsom;
- veroordeling van [verweerder] om het bijgebouw te verplaatsen naar een afstand van 1,40 meter van de westelijke zijgevel van de woning van [appellanten], althans het ertoe te leiden dat de schuur met 1 meter wordt ingekort, op straffe van een dwangsom;
- veroordeling van [verweerder] om de noordelijke kadastrale erfgrens tussen de percelen, zoals bedoeld in de tekening van het kadaster, te respecteren en de deels op de grond van [appellanten] gevestigde fietsenstalling en bestrating te verwijderen, op straffe van een dwangsom;
- veroordeling van [verweerder] tot integrale vergoeding van de kosten van deze procedure in beide instanties, met rente en nakosten.
6.Beoordeling door het hof
onderzoeknodig is, is niet relevant, reeds omdat uit niets blijkt dat voor een mogelijk funderingsonderzoek het bijgebouw zou moeten wijken.
NJ2018/141). In dat arrest overwoog de Hoge Raad dat een partij die door verjaring eigenaar wordt van een stuk grond ‘bloot kan staan aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan die partij heeft verloren door de werking van art. 3:105 BW.’ Dat oordeel is hierop gebaseerd dat een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, tegenover die eigenaar onrechtmatig handelt. Indien de voormalig eigenaar dat vordert en degene die de zaak in bezit heeft genomen nog steeds eigenaar is, kan de bezitter worden veroordeeld om bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2020, voor zover in dit hoger beroep aan de orde;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 332,- aan verschotten en € 1.671,- aan salaris advocaat.