Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 29 maart 2022
[de werknemer] ,
de besloten vennootschap DKV Euro Service Benelux B.V.,
Waar deze zaak over gaat
Het geding in hoger beroep
8 oktober 2021, is [de werknemer] in hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, tussen partijen gegeven beschikking van 14 juli 2021. In het verzoekschrift (met producties) heeft [de werknemer] vijf grieven aangevoerd. Bij verweerschrift (met producties) van
3 januari 2022 heeft DKV de grieven bestreden.
Feiten
[de teamleider] (hierna: [de teamleider] ). [de werknemer] hield zich bezig met zowel de telefonische sales als de administratieve afhandeling daarvan.
“Review Period 8/1/2018 – 9/14/2019”) van [de werknemer] is onder meer het volgende aangegeven:
“calls”. Calls voor de verkoop van de gehele productrange aan transportbedrijven bijvoorbeeld duren langer dan calls naar fleetklanten.
“winroom”sessies plaats met het gehele team Telesales onder leiding van [de teamleider] , waarin werd besproken hoeveel calls gemaakt waren en wat het resultaat daarvan was, alsmede wat de plannen van de dag waren. [de teamleider] nam dagelijks deel aan een teamleidermeeting onder leiding van [de operationeel manager] , operationeel manager (hierna: [de operationeel manager] ).
“new business”. Daarover heeft [de operationeel manager] bij e-mail van 12 februari 2020 aan [de werknemer] geschreven:
en gebruikelijk in een salesfunctie voor bestaande klanten binnen DKV wordt nog niet gehaald. We hebben nogmaals te kennen gegeven dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor jouw dienstverband.
Klanten die niet opnemen […]
Zoeken van geschikte stations om een offerte uit te brengen […]
Bijhouden van de log
[de werknemer] , [de teamleider] en [de directeur] . Tijdens dat gesprek is door [de directeur] aangegeven dat zijn algemene indruk was dat het niet goed ging, dat
[de werknemer] weinig interesse, noodzaak of zin tot verandering toonde, geen energieke saleshouding was te zien en dat de maandagochtendmeetings lang duurden en eindigden in welles-nietes-discussies omdat [de werknemer] zich niet herkende in de geuite kritieken en gegeven voorbeelden.
1 maart 2021 heeft [de werknemer] aan [de directeur] medegedeeld dat hij niet op het voorstel kan ingaan. Aansluitend is [de werknemer] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
Procedure in eerste aanleg
om DKV in de proceskosten te veroordelen.
DKV toegewezen op de – door DKV primair aangevoerde – grond dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2021 ontbonden, aan [de werknemer] een transitievergoeding toegekend en de proceskosten gecompenseerd. De door [de werknemer] verzochte billijke vergoeding heeft de kantonrechter afgewezen.
Verzoeken in het hoger beroep
primairde ontbinding af te wijzen en de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te herstellen vanaf 1 september 2021, dan wel vanaf een andere datum, en DKV te veroordelen aan [de werknemer] het salaris c.a. vanaf die hersteldatum te betalen, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Subsidiairverzoekt [de werknemer] aan hem ten laste van DKV een billijke vergoeding van € 58.216,-- bruto en een aanvullende transitievergoeding toe te kennen voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat het ontbindingsverzoek toewijsbaar is op de zogeheten i-grond (combinatie van ontbindingsgronden). Verder verzoekt [de werknemer] om DKV te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
De beoordeling van het hoger beroep
grieven 1 tot en met 4wordt betoogd dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie die een grond vormt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
[de werknemer] een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, zodanig dat van DKV in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren
(art. 7:669 lid 3 aanhef en onder g, BW), terwijl herplaatsing van [de werknemer] binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt (art. 7:669 lid 1 BW). De redenen voor dit oordeel zijn de volgende.
“enigszins moeizaam verlopen evaluatiegesprekken”.
grief 5betoogt [de werknemer] dat een billijke vergoeding van € 58.216,-- op zijn plaats is omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van DKV (art. 7:671c lid 2 sub b BW). Ook deze grief faalt, om de volgende redenen.
[de werknemer] .
Beslissing
- bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 14 juli 2021;
- veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van DKV tot op heden begroot op € 2.109,-- aan griffierecht en € 3.342,-- aan salaris advocaat (3 punten, tarief II) en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan deze beschikking is voldaan en vervolgens betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
H.J. van Kooten en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.