ECLI:NL:GHDHA:2022:389

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
200.279.523/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor constructiefouten bij woningbouw en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], een aannemer, tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam waarin zij aansprakelijk werd gesteld voor constructiefouten in de door haar gebouwde woning van [geïntimeerde 1] c.s. De rechtbank had geoordeeld dat de aannemer tekort was geschoten in de uitvoering van de overeenkomst, wat leidde tot schade aan de dakkapellen en andere houten delen van de woning. Het hof bevestigt de bevindingen van de deskundige die constructiefouten vaststelde, maar stelt de schadevergoeding vast op een lager bedrag dan de rechtbank had gedaan. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 1] c.s. tijdig heeft geklaagd over de gebreken en dat de aansprakelijkheid van [appellante] voor de constructiefouten gerechtvaardigd is. De schade wordt begroot op € 69.394,05, waarbij rekening is gehouden met de kosten van herstel en de bijdrage van slecht schilderwerk aan de schade. Het hof handhaaft de proceskostenveroordeling van de rechtbank, waarbij [appellante] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.279.523/01
Zaaknummer rechtbank : 10/526027 HA ZA 17-427
arrest van 15 maart 2022
inzake
[naam bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. B.H. Vader te Oost-Souburg,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. A. Praat te Amsterdam

1.Waar de zaak over gaat

[appellante] heeft de woning van [geïntimeerde 1] c.s. gebouwd. Het schilderwerk werd door een derde verzorgd. In de jaren na oplevering laat [geïntimeerde 1] c.s. herhaaldelijk herstelschilderwerk verrichten aan de dakkapellen. Na inspectie door een (bouwkundig) aannemer, die constructiefouten in de dakkappellen rapporteert, stelt [geïntimeerde 1] c.s. [appellante] aansprakelijk voor schade. Lopende de procedure – naar aanleiding van een opmerking van de door de rechtbank benoemde deskundige – stelt [geïntimeerde 1] c.s. [appellante] ook aansprakelijk voor constructiefouten in overige houten delen in de woning (deuren en kozijnen). De deskundige concludeert dat (inderdaad) sprake is van constructiefouten. De rechtbank neemt de deskundigenberichten over en veroordeelt [appellante] tot schadevergoeding. Het hof bekrachtigt het vonnis wat betreft de vastgestelde constructiefouten, maar stelt de schade op een lager bedrag vast.

2.Het geding

2.1.
Het verloop van het geding blijkt uit:
  • het procesdossier in eerste aanleg, waaronder de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam (team kanton, zittingsplaats Dordrecht) van 25 februari 2016, 23 juni 2016 en 13 april 2017 en die van de rechtbank Rotterdam (team handel) van 31 mei 2017 en 6 mei 2020;
  • de appeldagvaarding van 2 juni 2020;
  • het tussenarrest van 14 juli 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 december 2020;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 februari 2022.
2.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2022 vermeldt abusievelijk dat mr. H.E. Terpstra de advocaat is van [geïntimeerde 1] c.s. en dat aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. zijn verschenen: de heer [geïntimeerde 2] en mr. Terpstra. Het gaat echter om mr. Praat als advocaat van [geïntimeerde 1] c.s., en deze is samen met [geïntimeerde 1] en mr. E. Talal, advocaat te Amsterdam, verschenen op die mondelinge behandeling. Deze verschrijvingen worden hierbij hersteld. Met instemming van partijen is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Van de geboden mogelijkheid om opmerkingen te maken over het proces-verbaal, hebben partijen geen gebruik gemaakt.
2.3.
Op de mondelinge behandeling van 17 februari 2022 hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald op heden. Het hof doet recht op het door [appellante] overgelegde procesdossier.

3.Beoordeling van het hoger beroep

feiten
3.1.
In 2007-2008 heeft [appellante] in opdracht van [geïntimeerde 1] c.s. een woning gebouwd aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning). De woning is opgeleverd op 6 oktober 2008. Het houtwerk is opgeleverd in grondverf. [geïntimeerde 1] c.s. heeft het houtwerk na oplevering laten schilderen door [naam schilder] Schilderwerken (hierna: [naam schilder] ).
3.2.
[naam schilder] heeft in de jaren nadien herstel-schilderwerk verricht aan (in elk geval) de dakkapellen van de woning. Voor schilderwerk heeft [naam schilder] (onder meer) aan [geïntimeerde 1] c.s. in rekening gebracht:
  • € 1.523,75 bij factuur van 15 juli 2013;
  • € 4.571,25 bij factuur van 27 juli 2013.
3.3.
Medio 2015 heeft [naam schilder] [geïntimeerde 1] c.s. geadviseerd om de dakkapellen te laten inspecteren door een professionele partij. [geïntimeerde 1] c.s. heeft hiertoe [naam] Timmerwerken (hierna: [naam] ) ingeschakeld, die op 1 juli 2015 fouten in de constructie heeft gerapporteerd. [naam schilder] heeft op 15 juli 2015 rapport uitgebracht, waarin hij de kosten voor het opnieuw schilderen van de dakkapellen (na herstel) begroot op € 1.431.
3.4.
Bij brief van 25 augustus 2015 heeft [geïntimeerde 1] c.s. [appellante] in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen door haar gestelde gebreken aan de dakkappellen van de woning te herstellen. Bij e-mailbericht van 4 november 2015 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde 1] c.s. de verbintenis tot nakoming omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
3.5.
Op 5 oktober 2015 heeft [naam] een offerte uitgebracht voor het vervangen van de zijwangen en aanbrengen van een dampremmende folie aan de binnenzijde van de dakkapellen die optelt tot € 13.272,45. Op 15 september 2016 heeft LZ Bouw aan [geïntimeerde 1] c.s. een offerte uitgebracht voor timmer-, schilder- en overige (herstel)werkzaamheden, optellend tot € 58.119.
3.6.
In opdracht van [geïntimeerde 1] c.s. heeft LZ Bouw in de periode 2017-2018 werkzaamheden laten verrichten aan de woning. LZ Bouw heeft hiervoor in totaal € 84.230 aan [geïntimeerde 1] c.s. in rekening gebracht.
procedure, vorderingen en vonnissen in eerste aanleg
3.7.
Bij inleidende dagvaarding vorderde [geïntimeerde 1] c.s. veroordeling van [appellante] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 14.703,45 (hiervoor, 2.3) en € 6.095 (hiervoor, 2.2), vermeerderd met rente en kosten, in verband met door [geïntimeerde 1] c.s. gestelde gebreken aan de door [appellante] opgeleverde dakkapellen van de woning.
3.8.
Bij vonnis van 23 juli 2016 heeft de kantonrechter onderzoek bevolen naar deze gestelde gebreken, door deskundige ir. Brummel. De deskundige heeft bij rapport van 18 oktober 2016 verslag uitgebracht (hierna ook: deskundigenbericht I).
3.9.
De constateringen van de deskundige komen er samengevat op neer dat het schilderwerk op het houtwerk van de dakkapellen op vele plaatsen loslaat, en dat het houtwerk aan de onderzijde van de zijwangen op diverse plekken vochtgehaltes van 25% of meer en schimmel en rotting vertoont. Dit is volgens de deskundige in belangrijke mate te wijten aan de volgende constructiefouten:
  • In de zijwangen zijn de houten delen (hierna: planchetten) strak tegen de kaderstijl gemonteerd, terwijl daar normaliter een naad wordt geadviseerd van circa 10 mm. Door de wijze van montage kan de kopse zijde van het planchet niet geschilderd worden en kan water makkelijk via de kopse capillairen in het hout trekken.
  • Bij de aansluiting van het lood aan de onderzijde van het kader zijn twee elementaire fouten gemaakt: (a) kops hout staat op het lood, waardoor water in de naad tussen lood en kops hout in het hout kan trekken, en (b) de voorzijde van het kader en het eronder aangebrachte lood liggen in één lijn, waardoor de naad tussen de twee materialen (hout en lood) extreem gevoelig is voor inwateren (normaal wordt een sponning aangebracht waardoor het water de naad niet kan bereiken).
3.10.
Een deel van de schade is volgens de deskundige echter ook toe te rekenen aan de door hem waargenomen zeer dunne verflaag. De bijdrage hiervan aan de schade schat hij op maximaal 10%. De totale kosten voor herstel begroot de deskundige op € 15.000 exclusief btw.
3.11.
Bij akte van 6 oktober 2016 heeft [geïntimeerde 1] c.s. zijn eis vermeerderd met een vordering tot schadevergoeding van € 58.119 (inclusief btw) (hiervoor, 3.5). Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de deskundige tijdens het bezoek aan de woning mondeling heeft aangegeven dat de schade zich niet tot de dakkapellen beperkt en dat ook de door [appellante] geplaatste deuren en gebouwde serre inmiddels tekenen van schade vertonen. LZ Bouw heeft de woning vervolgens geïnspecteerd en geconstateerd dat de nieuwe schade het gevolg is van verschillende constructiefouten in alle houten delen van de door [appellante] opgeleverde woning. Bij vonnis van 13 april 2017 heeft de kantonrechter deze eiswijziging toegelaten en in verband hiermee de zaak verwezen naar de rechtbank (team handel).
3.12.
Bij tussenvonnis van 31 mei 2017 heeft de rechtbank, samengevat:
  • het verweer van [appellante] dat [geïntimeerde 1] c.s. te laat heeft geklaagd, verworpen;
  • de conclusies van de deskundige (deskundigenbericht I) tot de hare gemaakt;
  • geoordeeld dat [appellante] , wat betreft de dakkapellen, in de uitvoering van de overeenkomst is tekortgekomen en daarvoor tegenover [geïntimeerde 1] c.s. aansprakelijk is;
  • de schade in verband met de gebreken aan de dakkapellen waarvoor [appellante] tegenover [geïntimeerde 1] c.s. aansprakelijk is, begroot op 90% van de door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde bedragen (i.v.m. de 10% oorzaak door slecht schilderwerk, vlg. hiervoor, 2.10), optellend tot € 13.233,11 voor herstel en € 5.485,50 voor (eerder) schilderwerk;
  • nader onderzoek door de deskundige bevolen, naar de door [geïntimeerde 1] c.s. gestelde gebreken aan de overige houten delen van de woning.
3.13.
Bij rapport van 24 januari 2019 heeft de deskundige een aanvullend deskundigenbericht uitgebracht (hierna ook: deskundigenbericht II). De constateringen van de deskundige houden in dat in twee kozijnen van de achtergevel en in de uitgebouwde serre aan de onderzijde van de kozijnen structureel een hoog tot zeer hoog houtvochtgehalte (>>20%) aanwezig is, en op onderdelen schimmel en (daardoor veroorzaakte) houtrot vertonen. Dit is volgens de deskundige te wijten aan de volgende constructiefouten:
  • de sierlijsten op verschillende van de door [appellante] geleverde kozijnen en deuren met paneelvullingen zijn niet ventilerend geplaatst, waardoor tussen de paneelvulling en sierlijst doorgedrongen water niet wordt afgevoerd en zorgt voor een hoog houtvochtgehalte met als uiteindelijk gevolg houtrot;
  • plaatsingsfouten bij alle kozijnen: kitnaden tussen stijlen en metselwerk, tussen onderdorpels en hardstenen vensterbank en tussen vensterbank en afdeklat.
3.14.
De kosten voor het produceren en plaatsen van nieuwe kozijnen – dat is volgens de deskundige goedkoper dan herstel van aangetaste houten delen – begroot de deskundige op € 90.000. De door LZ Bouw aan [geïntimeerde 1] c.s. uitgebrachte offerte van 15 september 2016 (hiervoor, 3.5) acht de deskundige redelijk, met daarbij de opmerking enerzijds dat het kozijn bij het terras (eerste verdieping) volgens hem ten onrechte niet is opgenomen in de kostenopstelling en anderzijds dat met de offerte ook werk is aangeboden dat met onderhoud te maken heeft (door de deskundige niet gecalculeerd).
3.15.
Bij conclusie na deskundigenbericht II heeft [geïntimeerde 1] c.s. zijn eis andermaal vermeerderd, en gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van in totaal € 84.230 (hiervoor, 3.6) en € 6.095 (hiervoor, 3.2), vermeerderd met rente en kosten.
3.16.
Bij eindvonnis van 6 mei 2020 heeft de rechtbank, samengevat:
  • de conclusies van de deskundige in deskundigenbericht II tot de hare gemaakt;
  • geoordeeld dat [appellante] op grond hiervan, wat betreft de overige houten delen, tegenover [geïntimeerde 1] c.s. aansprakelijk is wegens tekortkoming
  • de schade in verband met de gebreken begroot op de door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde € 84.230 -/- 10% van € 15.000 (bijdrage slecht schilderwerk aan de schade aan de dakkapellen) en de door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde € 6.095 -/- 10% (ook: bijdrage slecht schilderwerk aan de schade aan de dakkapellen);
  • [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 1] c.s. van in hoofdsom € 88.215,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2015, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, en tot vergoeding aan [geïntimeerde 1] c.s. van de door deze voorgeschoten kosten van de deskundige.
vorderingen in het hoger beroep
3.17.
In het hoger beroep vordert [appellante] vernietiging van de bestreden vonnissen en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s., met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de proceskosten. [geïntimeerde 1] c.s. concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
beoordeling van de vorderingen in het hoger beroep
samenvatting van de grieven
3.18.
Met
grief 1verzet [appellante] zich tegen de verwerping door de rechtbank van haar verweer dat de aanspraken van [geïntimeerde 1] c.s. zijn vervallen omdat deze te laat heeft geklaagd. Met
grief 2betoogt [appellante] dat de garantieregeling, die deel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen, temporeel niet van toepassing is. Met
grieven 2 en 3bestrijdt [appellante] (verder) het oordeel van de rechtbank dat zij, kort gezegd, is tekortgeschoten onder de overeenkomst met [geïntimeerde 1] c.s.. Met
grief 4komt [appellante] op tegen de begroting door de rechtbank van de schade. Met
grief 5komt [appellante] op tegen haar veroordeling in de proceskosten en in de kosten van de deskundige.
klachtplicht (grief 1)
3.19.
In zijn rapport van 15 juli 2015 (hiervoor, 3.3) had [naam schilder] gerapporteerd: “In 2011 kwamen er her en der plekken los. […] Door de slechte staat van het hout en de slechte bouwconstructie (wat achteraf blijkt) hebben we twee jaar eerder de dakkapellen moeten repareren en over geschilderd, dit was in 2013.” Hieruit blijkt volgens [appellante] dat [geïntimeerde 1] c.s. deze gebreken in 2011, althans in 2013, heeft geconstateerd, wat voor hem aanleiding had moeten zijn om zich – al dan niet na nader onderzoek – toen al bij [appellante] te beklagen, en niet pas bij brief van 25 augustus 2015. Dusdoende heeft [geïntimeerde 1] c.s. volgens [appellante] niet binnen bekwame tijd nadat hij de gestelde gebreken aan de dakkapellen had ontdekt of had behoren te ontdekken zijn beklag gedaan, reden waarom volgens [appellante] de aanspraken van [geïntimeerde 1] c.s. zijn vervallen (artikel 7:23 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:5 lid 4 BW en/of artikel 6:89 BW).
3.20.
Het hof verwerpt dit verweer. [geïntimeerde 1] c.s. voert aan dat de zichtbare gebreken in het schilderwerk hem in eerste instantie slechts aanleiding gaven om zijn schilder aan te spreken; hij hoefde toen niet te vermoeden dat de dakkapellen gebreken vertoonden in de constructie. Dat vermoeden ontstond volgens [geïntimeerde 1] c.s. pas toen [naam schilder] hem medio 2015 aanraadde een professionele partij – hiermee bedoelt [geïntimeerde 1] c.s. kennelijk (dat [naam schilder] bedoelde): een op het gebied van constructie deskundige partij – in te schakelen voor inspectie. Dat heeft [geïntimeerde 1] c.s. toen gedaan. Pas uit het rapport van [naam] van 1 juli 2015 (hiervoor, 3.3) bleek [geïntimeerde 1] c.s. van constructieve gebreken. Tegen de achtergrond van deze stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde 1] c.s. de constructiefouten aan de dakkapellen reeds eerder heeft ontdekt of had moeten ontdekken. Binnen twee maanden na ontvangst van het rapport van [naam] heeft [geïntimeerde 1] c.s. bij [appellante] zijn beklag gedaan. Dat is binnen bekwame tijd (vgl. ook artikel 7:23 lid 1 BW (slot)).
3.21.
Ook wat de gebreken aan de overige houten delen betreft heeft [geïntimeerde 1] c.s. zich naar het oordeel van het hof tijdig beklaagd. [geïntimeerde 1] c.s. heeft toegelicht dat weliswaar de verf op de overige houten delen (ook) niet lang hield, maar langer dan op de dakkapellen. Eerst tijdens het bezoek van de deskundige ten behoeve van deskundigenbericht I, op 2 september 2016, is [geïntimeerde 1] c.s. naar aanleiding van een mededeling van de deskundige bekend geworden met constructiefouten aan ook de overige houten delen. Tegen de achtergrond van deze stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde 1] c.s. deze constructieve gebreken aan de overige houten delen reeds eerder heeft ontdekt of had moeten ontdekken. Hieraan doet niet af dat de deskundige bij zijn bezoek op 2 september 2016 klaarblijkelijk wél in staat was om (een vermoeden van) constructieve gebreken aan de overige houten delen waar te nemen, en dat LZ Bouw bij het bezoek op 9 september 2016 deze gebreken ook (direct) opvielen. Ir. Brummel en LZ Bouw zijn immers deskundig op dit gebied; een consument als [geïntimeerde 1] c.s. heeft deze deskundigheid niet. Op 9 september 2016 heeft [geïntimeerde 1] c.s. zich bij [appellante] beklaagd over de constructieve gebreken aan de overige houten delen, en ook dat is binnen bekwame tijd. Het voorgaande betekent dat grief 1 ongegrond is.
garantie (grief 2)
3.22.
[geïntimeerde 1] c.s. grondt zijn vordering primair op tekortkoming onder de overeenkomst (en volgens de wet) en slechts subsidiair op de van die overeenkomst deel uitmakende garantie. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. op grond van de primaire grondslag (grotendeels) toegewezen. Zoals hierna zal blijken doet het hof dat ook, zij het voor een geringer deel. In zoverre komt de subsidiaire grondslag (de garantie) niet aan de orde. Wat het hof niet toewijst op de primaire grondslag ten opzichte van wat de rechtbank heeft toegewezen, is evenmin toewijsbaar op de subsidiaire grondslag wanneer de garantie (temporeel) van toepassing zou zijn. De (temporele) reikwijdte van die garantie behoeft daarom geen onderzoek: [appellante] heeft bij grief 2 in zoverre geen belang.
constructiefouten (grieven 2 en 3)
3.23.
Dakkappellen: aansluiting planchetten zijwangen op kaderstijlen. Tegen het (door de rechtbank onderschreven) oordeel van de deskundige dat de planchetten strak tegen de kaderstijl zijn gemonteerd en dat dit een constructiefout is, brengt [appellante] in dat op foto 26 van deskundigenbericht I het vierde planchet van onderen en op foto 15 het derde planchet van onderen aan de linkerkant, dat wil zeggen niet ter plaatse van de kaderstijl maar juist aan de andere kant, ter plaatse van de dakpannen, óók begint te rotten, terwijl op die plaatsen er ruim meer dan 10 mm ruimte is tussen kopse kant en pannen. Dit wijst er volgens [appellante] op dat niet onvoldoende ruimte tussen kopse kant en kaderstijl de (belangrijkste) oorzaak is van de waargenomen houtrot, maar alleen slecht schilderwerk. Het hof overweegt dat [appellante] deze argumentatie niet naar voren heeft gebracht in haar reactie op het concept-deskundigenbericht, zodat de deskundige ook niet in de gelegenheid is geweest om hierop de responderen. Zij heeft dit standpunt ook niet onderbouwd door een rapport van een (partij) deskundige. [appellante] ziet er in elk geval aan voorbij dat de strakke montage aan de kaderstijl het
onmogelijkmaakte om de kopse kant van de planchetten ter plaatse te schilderen (af te lakken), zodat, volgens de deskundige, onvermijdelijk was dat op die plaats schade zou optreden. Dat aan de andere zijde, bij de dakpannen, goed schilderwerk (ook op de kopse kant) schade op die plaats had kunnen verhinderen doet hieraan niet af; de planchetten zouden hoe dan ook ter plaatse van de kaderstijlen beschadigd raken. Dat de totaalschade (herstelkosten in verband met de constructiefout) meer dan 10% is toe te rekenen aan slecht schilderwerk heeft [appellante] niet, althans onvoldoende onderbouwd.
3.24.
[appellante] wijst er verder op dat op foto 26 een planchet geen verf meer bevat maar dat dat niet geldt voor de daaronder gemonteerde planchetten. Wanneer sprake zou zijn van een constructiefout in de aansluiting tussen de planchetten en de kaderstijl, zou het water tussen planchetten en kaderstijl altijd naar beneden zakken, en zouden dus ook de onderliggende delen rotting moeten vertonen, aldus [appellante] . Ook deze argumentatie heeft [appellante] niet naar voren gebracht in reactie op het concept-deskundigenbericht; ook dit standpunt is niet onderbouwd door een rapport van een (partij)deskundige. Naar het oordeel van het hof valt op foto 26 trouwens niet te zien dat de planchetten onder het door [appellante] bedoelde planchet minder beschadigd zijn; dat kan niet worden geconcludeerd uit de enkele omstandigheid dat de verf er daar nog op zit.
3.25.
De constatering dat bij de dakkapel aan de rechter zijgevel, hoger in de kaderstijl een hoog vochtgehalte voorkomt (zie foto 21) rechtvaardigt, anders dan [appellante] betoogt, niet de conclusie dat dit slechts kan zijn veroorzaakt door slecht schilderwerk en niet door onjuiste constructie; ook daar zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van een plaatselijk minder hechte montage van het planchet. Hierbij verdient aantekening dat het bijschrift bij foto 21 vermeldt “Ook hoger in de kaderstijl komt, incidenteel, dit hoge houtvochtgehalte voor”. Kennelijk is het niet structureel maar incidenteel; het slechte schilderwerk verklaart dat juist niet.
3.26.
[appellante] wijst er nog op dat [naam] in haar rapportage van 1 juli 2015 (hiervoor, 2.3) had opgemerkt dat de laklagen goed vastzaten aan de grondverf, wat volgens [appellante] in schril contrast staat met het (microscopisch) onderzoek naar de verf door de deskundige. Voor zover [appellante] hiermee wil betogen dat het schilderwerk er volgens [naam] beter uitzag dan zoals de deskundige het waarnam, is het hof van oordeel dat die stelling, wat daar van zij, geen steun biedt aan het argument van [appellante] dat de schade voor een groter deel dan de door de deskundige aangenomen 10% aan (slecht) schilderwerk is toe te rekenen. Overigens is het hof niet duidelijk wat [appellante] precies bedoelt met haar stelling. [naam] constateert in haar rapport in elk geval dat op diverse plekken en verschillende zijwangen van de dakkapellen, de grondverflaag loskomt van het hout. De bevinding van de deskundige dat het schilderwerk zeer slecht hecht op de houten delen is hiermee niet in tegenspraak, integendeel. Ten overvloede overweegt het hof dat wel opvalt dat [naam] spreekt over één grondlaag en twee aflaklagen, terwijl de deskundige het heeft over een geringe dikte van de verflaag en het waarnemen, bij microscopische controle, van slechts één laag. Of de deskundige hiermee doelt op slechts een grondlaag of op één aflaklaag bovenop de grondlaag is niet duidelijk; [appellante] heeft hem niet om een toelichting gevraagd, wat in het kader van haar argument wel op haar weg had gelegen. Hoe dan ook: denkbaar is dat [naam] en de deskundige rapporteren over van elkaar verschillende onderdelen van de woning/dakkapellen, waarbij de verfdikte wellicht niet op alle plaatsen gelijk was. Een eventuele discrepantie tussen de (gerapporteerde) waarnemingen van [naam] en de deskundige op dit punt is in elk geval onvoldoende om het oordeel van de deskundige wat betreft de constructiefouten en het oorzakelijk verband met de schade terzijde te schuiven.
3.27.
[appellante] wijst er ook nog op dat [naam] een oorzaak van de schade ziet in van binnen komend vocht, wat volgens haar contrasteert met de bevindingen van de deskundige, volgens wie, zo stelt [appellante] , het net andersom is. Ook dit argument kan [appellante] niet baten. Uit deskundigenbericht I is niet op te maken dat volgens de deskundige geen sprake kan zijn van schade door van binnen komend vocht. Evenmin is uit de rapportage van [naam] op te maken dat geen sprake kan zijn van schade door vocht van buitenaf. [naam] en de deskundige benoemen onderscheiden (mogelijk) oorzaken, maar [appellante] onderbouwt niet dat beide niet naast elkaar waar kunnen zijn, of dat zij niet aansprakelijk zou zijn voor (schade door) de door [naam] gerapporteerde constructiefouten.
3.28.
In algemene zin stelt [appellante] nog dat de deskundige niet het voorschrift noemt op grond waarvan, volgens hem, 10 mm ruimte had moeten worden aangehouden tussen planchetten en kaderstijl. Ook hier geldt dat [appellante] deze vraag niet aan de deskundige heeft gesteld. Wat daarvan zij, naar het oordeel van het hof gaat het er niet om of hiervoor een “voorschrift” is, maar of de dakkapellen vakkundig zijn geconstrueerd. De deskundige heeft toegelicht waarom dit volgens hem niet het geval is: door de strakke montage van de planchetten tegen de kaderstijl was het niet mogelijk om de kopse kant van de planchetten aan die zijde te schilderen (af te lakken), en kon indringend water gemakkelijk in de planchetten trekken. Het hof heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze bevindingen te twijfelen. [appellante] heeft deze ook niet voldoende gemotiveerd weersproken. In algemene zin stelt [appellante] dat zij in de afgelopen decennia in Nederland, België, Frankrijk en Groot-Brittannië vele huizen heeft opgeleverd met honderden dakkapellen die allemaal altijd op dezelfde wijze zijn vervaardigd en geplaatst, en dat [appellante] nog nooit is geconfronteerd met een probleem zoals zich dit bij [geïntimeerde 1] c.s. voordoet. Deze stelling heeft [appellante] niet onderbouwd; deze doet daarom geen afbreuk aan de bevindingen van de deskundige.
3.29.
Tot slot betwist [appellante] , bij memorie van grieven, dat zij onvoldoende afstand (10 mm) tussen planchetten en overige houten delen heeft gehouden. Er wordt wel degelijk een afstand tussen de kopse kant van de planchetten en “de kopse kant van de dakkapel” gehouden, aldus [appellante] . In dit geval was echter sprake van niet of slecht geschilderd hout dat water heeft opgezogen, waardoor het hout (planchet) volgens [appellante] is gaan zwellen en de opening van 10 mm is gaan opvullen. Voor zover [appellante] hiermee bedoelt te stellen dat zij zich voor de montage van de planchetten ter hoogte van de kaderstijlen gewoon heeft gehouden aan de door de deskundige genoemde norm van 10 mm afstand, valt op dat zij dit standpunt op dit volgens de deskundige toch cruciale punt niet te berde heeft gebracht in reactie op het concept-deskundigenbericht I, noch in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht I. Zij heeft dit standpunt verder ook niet onderbouwd, zodat het hof hieraan zal voorbijgaan.
3.30.
Dakkappellen: kops hout op lood + onderkant kader en lood in één lijn. [appellante] betwist niet de feitelijke bevinding van de deskundige dat (a) kops hout (onderzijde kaderstijl) op het lood staat en (b) de voorzijde van het kader van de dakkapel en het eronder aangebrachte lood in één lijn liggen. [appellante] stelt echter dat geen sprake is van een constructiefout. Zij voert daartoe aan dat het lood onderdeel uitmaakt van de dakgoot, dat het is gemonteerd onder de dakkapel en als waterkering (of dorpel of sponning) wordt gebruikt. Het lood is geribbeld, volgens [appellante] , om water af te voeren. Ook voor dit argument geldt weer dat [appellante] de deskundige hiermee niet heeft geconfronteerd in haar commentaar op het concept-deskundigenbericht I. Voor het hof is niet evident dat de nu door [appellante] genoemde ribbeling in het lood onverenigbaar is met de conclusies van de deskundige, en dat standpunt heeft [appellante] ook niet verder onderbouwd. Dat en in hoeverre de overige genoemde omstandigheden (dat het lood onderdeel uitmaakt van de dakgoot, dat het is gemonteerd onder de dakkapel en als waterkering (of dorpel of sponning) wordt gebruikt) afbreuk zouden kunnen doen aan de conclusies van de deskundige is door [appellante] evenmin (deugdelijk) onderbouwd. Wat [appellante] met sponning aanduidt en beschrijft, geeft een heel ander beeld dan de onderste tekening op p. 15 van deskundigenrapport I, waarvan de essentie is dat er ruimte (lucht) zit tussen de onderkant van het kader en de plek waar het regenwater op afdruipt en kan weglopen. Dit en het voorgaande betekent dat de grieven ongegrond zijn voor zover ze opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de dakkapellen gebrekkig zijn geconstrueerd, en dat de herstelkosten voor 90% hieraan moeten worden toegerekend.
3.31.
Overige houten delen: deuren en kozijnen met paneelvullingen.Zoals hiervoor (3.13) overwogen heeft de deskundige in deskundigenbericht II geoordeeld dat een constructiefout is dat in de deuren en kozijnen met paneelvullingen, de sierlijsten niet ventilerend zijn geplaatst, waardoor tussen paneel en sierlijst doorgedrongen water niet wordt afgevoerd en zorgt voor een hoog houtvochtgehalte met als uiteindelijk gevolg houtrot. De kritieke plaatsen voor dit inwateren zijn volgens de deskundige:
- De bovenrand van de horizontale afdeklijsten. De afdeklijsten zijn geplaatst buiten de
voorzijde van het kozijn. De geringste naadvorming in deze aansluiting laat water
achter het profiel komen wat niet kan worden afgevoerd.
- De 45° gezaagde hoeken van de afdeklijsten. Dergelijke naden zullen door de werking
van hout altijd open gaan staan waarna inwatering mogelijk is.
- De tussen de paneelvullingen aanwezige lat. Dit is een vulling die aan de buitenzijde
van het isolatiemateriaal in het kozijn is geplaatst en daardoor zeer gevoelig is voor naadvorming en inwatering.
3.32.
De beide voordeuren hebben dit probleem bij paneelvullingen niet. Dit is volgens de deskundige het gevolg van een andere leverancier en producent van dit element.
3.33.
Volgens [appellante] is de constructie van de voordeuren identiek aan de overige deuren en kozijnen in de woning met paneelvullingen. Ook bij de voordeuren:
  • zijn de afdeklijsten geplaatst buiten de voorzijde van de kozijnen;
  • is er een 45° gezaagde hoek;
  • en is de lat tussen de paneelvullingen vanuit de binnenkant geplaatst; identiek zoals [appellante] die plaatste en niet vanuit de buitenzijde – aldus [appellante] .
3.34.
Omdat de constructie van de voordeuren die geen gebreken vertonen, en de overige deuren en kozijnen met paneelvullingen volgens [appellante] identiek is, kan de schade aan die overige deuren en paneelvullingen volgens [appellante] niet worden verklaard door de constructie, en moet het wel aan het schilderwerk liggen. [appellante] merkt hierbij op dat de voordeuren donker zijn geschilderd, terwijl de deuren en kozijnen waarin houtrot is aangetroffen juist licht (wit) zijn. Kennelijk is het bij die lichte (witte) verf misgegaan, aldus [appellante] . Ook de – door [appellante] opgeleverde – garagedeuren en luiken zijn donker geschilderd en vertonen geen gebreken. Ook die hebben, volgens [appellante] , dezelfde constructie. Zelfs de in 2018 nieuw geplaatste deuren (door een ander dan [appellante] ) zijn volgens [appellante] van dezelfde constructie.
3.35.
[appellante] heeft in het geheel niet gereageerd op het concept van het deskundigenbericht II, en daarmee de deskundige niet in de gelegenheid gesteld om op haar hiervoor vermelde zienswijze te reageren. In zoverre is geen sprake van een (extern) deskundig getoetst standpunt van [appellante] . Dat de voordeuren, garagedeuren, nieuwe deuren, luiken en overige deuren en kozijnen met paneelvulling (precies) hetzelfde zijn geconstrueerd heeft [appellante] niet onderbouwd. Het blijkt ook niet uit deskundigenbericht II. Ten overvloede overweegt het hof dat de omstandigheid dat de voordeuren, luiken, nieuwe deuren en garagedeuren (nog) geen gebreken vertonen, niet eraan in de weg staat dat sprake is van constructiefouten. Denkbaar is dat door bijvoorbeeld ander materiaal (in elk geval is hiervan sprake bij de voordeuren), andere concrete uitvoering en/of andere locatie (beschutting, overige blootstelling aan weer en wind) nog geen schade is ingetreden.
3.36.
Overige houten delen: kitnaden.Het oordeel van de deskundige is eenvoudig dat de (door [appellante] aangebrachte) kitnaden tussen stijlen en metselwerk, tussen onderdorpels en hardstenen vensterbank en tussen vensterbank en afdeklat, meebrachten dat indringend water niet kon worden afgevoerd, met (uiteindelijk) rotting tot gevolg. De deskundige heeft ook toegelicht hoe, volgens Kwaliteitsvoorschriften Timmerwerken (KVT), deze detailleringen wel goed kunnen worden uitgevoerd. Het enkele verweer dat deze “voorschriften” niet (voor [appellante] ) bindend zijn weerlegt niet het oordeel van de deskundige dat de door [appellante] aangebrachte constructie ondeugdelijk is. [appellante] voert ook op dit punt aan dat zij al gedurende lange tijd in verschillende landen zeer vele woningen met deze constructie uitvoert, maar ook hiervoor geldt weer: [appellante] onderbouwt dit standpunt niet. Het weerlegt daarom de conclusies van de deskundige niet.
3.37.
[appellante] voert nog aan dat de deskundige niet onbevooroordeeld is maar dit standpunt heeft zij niet, althans onvoldoende onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan. De omstandigheid dat de deskundige op vragen van [geïntimeerde 1] c.s. zich heeft uitgelaten over de kozijnen, ramen en deuren is in ieder geval geen aanwijzing dat de deskundige niet onbevooroordeeld was.
3.38.
Conclusie uit het voorgaande is dat grieven ongegrond zijn voor zover ze opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de overige door de deskundige geïdentificeerde houten delen gebrekkig zijn geconstrueerd, en dat de herstelkosten aan deze tekortkoming moeten worden toegerekend.
schadebegroting (grief 4)
3.39.
De rechtbank heeft de schade in hoofdsom als volgt begroot:
Facturen LZ Bouw:
€ 84.230
Af: de aan slecht schilderwerk toerekenbare kosten voor herstel van de dakkapellen
€ 1.500 -
Bij: 90% kosten schilderwerk 2013
€ 5.485,50 +
Totaal
€ 88.215,50
3.40.
Naar het hof begrijpt, zijn in de facturen van LZ Bouw tevens de kosten voor herstel van de dakkapellen begrepen. [appellante] betwist deze schadebegroting. Wat betreft de dakkappellen formuleert [appellante] geen concrete grief, anders dan dat zij stelt dat voor de dakkapellen € 13.500 in rekening wordt gebracht. De deskundige heeft in deskundigenbericht I zijn begroting van de herstelkosten voor de dakkapellen toegelicht, en is daarbij ook ingegaan op de tegenwerpingen van [appellante] . In het hoger beroep is [appellante] hierop niet (meer) concreet ingegaan. Het hof ziet daarom geen aanleiding om op dit punt af te wijken van de begroting van de rechtbank, die voor het herstel van de dakkapellen (ook
– maar dan inclusief btw) uitgaat van € 15.000 (waarvan € 13.500 toerekenbaar aan de constructieve gebreken).
3.41.
Wat betreft de herstelkosten voor de overige houten delen houdt de kritiek van [appellante] samengevat het volgende in:
de deskundige heeft ten onrechte de offerte van LZ Bouw van 15 september 2016 redelijk geoordeeld, aangezien de tweede pagina van die offerte ontbreekt en ook de specificatie van [naam Timmerfabriek] waarnaar de offerte verwijst niet is bijgevoegd; de rechtbank heeft daarom ten onrechte dit oordeel van de deskundige overgenomen;
de deskundige heeft de herstelkosten te hoog begroot;
de facturen van LZ Bouw maken niet (voldoende) duidelijk waarop de gefactureerde werkzaamheden zien, en roepen ook allerlei andere vragen op.
3.42.
Het hof onderschrijft de kritiek sub c. De offerte van LZ Bouw en de door de deskundige begrote (totale) kosten voor herstel van de dakkapellen tellen op tot € 58.119 + € 15.000 = € 73.119. De facturen komen € 11.111 hoger uit. Uit de facturen blijkt niet waar deze verhoging op ziet. [geïntimeerde 1] c.s. geeft slechts als verklaring dat meer herstel nodig was dan destijds voorzien door de aantasting van de houten delen door bruinrotschimmel. Deze verklaring is echter niet onderbouwd en blijkt, als gezegd, ook niet uit de facturen. Niet uit te sluiten is daarom dat met de facturen werk in rekening is gebracht dat niet is te herleiden tot de door de deskundige geïdentificeerde constructieve gebreken aan de door [appellante] opgeleverde houten delen van de woning.
3.43.
Het hof ziet evenmin aanleiding om uit te gaan van de begroting van de deskundige (kritiek sub b). Bij zijn beantwoording van de vraag of hij de offerte van LZ Bouw redelijk oordeelt, stelt de deskundige dat zijn eigen calculatie hoger uitkomt omdat door een overspannen markt de kosten veel hoger zullen uitvallen. In de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. ligt echter besloten dat [appellante] ter zake van (de schade door) de constructieve gebreken aan de overige houten delen reeds in 2016 in verzuim kwam te verkeren (kort voor de datum van de offerte). Er is geen aanleiding om voor de aan de gebreken toerekenbare herstelkosten uit te gaan van een ander prijspeil dan ten tijde van de offerte.
3.44.
Het hof verwerpt de kritiek van [appellante] op (het oordeel van de deskundige over) de redelijkheid van de offerte (kritiek sub a). Weliswaar is p. 2/2 van die offerte in de onderhavige procedure niet overgelegd, op p. 1 zijn alle kosten genoemd en gespecificeerd. En anders dan [appellante] stelt, is de specificatie van [naam Timmerfabriek] wél overgelegd: deze bevindt zich, als bijlage bij de offerte, in het door [appellante] zelf overgelegde procesdossier. Volgens de deskundige is één gebrekkig kozijn niet in de offerte meegenomen, maar [geïntimeerde 1] c.s. stelt niet concreet dat dit kozijn wel is gerepareerd of vervangen, laat staan tegen welke kosten, en uit de facturen blijkt het evenmin. Het hof ziet daarom aanleiding om bij de schatting van de schade van [geïntimeerde 1] c.s. uit te gaan van de offerte van LZ Bouw (€ 58.119), de door de rechtbank begrote kosten voor herstel van de dakkapellen, voor zover toerekenbaar aan constructieve gebreken (€ 13.500) en de aan constructieve gebreken toe te rekenen schilderkosten 2013 (€ 5.485,50).
3.45.
[appellante] voert tot slot aan dat [geïntimeerde 1] c.s. zich met volledig herstel van dakkapellen en overige houten delen onderhoudskosten heeft bespaard, en dat deze besparing in mindering dient te komen op de aan [appellante] toe te rekenen schade. Dit verweer is gegrond; de deskundige had bij de offerte van LZ Bouw ook al opgemerkt dat een deel van het aangeboden werk met onderhoud te maken had. Weliswaar heeft [geïntimeerde 1] c.s. onderhoudskosten gemaakt, maar hij weerspreekt niet, althans niet voldoende gemotiveerd, dat hij ook onderhoudskosten heeft bespaard. [appellante] wordt bovendien al aansprakelijk gehouden voor de facturen van [naam schilder] uit 2013, en uiteindelijk zijn alle houten delen in 2018 hersteld of vervangen en afgelakt (dus als nieuw) opgeleverd. Het hof zal deze besparing schattenderwijs begroten op 10 % van de gecalculeerde herstelkosten (voor zover aan [appellante] toerekenbaar). Dit komt uit op een schadebedrag van in hoofdsom € 69.394,05 volgens de volgende calculatie:
3.46.
Grief 4 is in zoverre gegrond.
slotsom; proceskosten (grief 5)
3.47.
Partijen hebben geen specifieke feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof zal het eindvonnis vernietigen voor zover [appellante] is veroordeeld tot voldoening van een hogere hoofdsom (1e alinea van het dictum) dan € 69.394,05 en de rente over dat meerdere. Bij deze uitkomst heeft [appellante] , die in hoger beroep primair is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een constructiefout, nog steeds te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Dit betekent dat het hof de proceskostenveroordelingen alsook de verplichting van [appellante] om de door [geïntimeerde 1] c.s. voorgeschoten kosten van de deskundige aan deze te vergoeden, zal handhaven. De grieven behoeven geen verdere bespreking. Het hof zal [appellante] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s., tot op heden, op € 760 voor het griffierecht en € 10.155 voor het salaris van de advocaat (5 punten x tarief IV hoger beroep), totaal € 10.915. De nakosten begroot het hof zoals het dictum vermeldt.

4.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2020 voor zover [appellante] daarin is veroordeeld tot voldoening aan [geïntimeerde 1] c.s. van een hogere hoofdsom (1e alinea van het dictum) dan € 69.394,05 en de wettelijke rente over dat meerdere;
  • bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. begroot op € 10.915 tot op heden en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, C.J. Verduyn en P.M. Leerink en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.