ECLI:NL:GHDHA:2022:387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
200.298.644/01-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling ondanks levenstestament; belangen van rechthebbende niet goed behartigd

In deze zaak gaat het om de onderbewindstelling van een rechthebbende, ondanks het bestaan van een levenstestament. De rechthebbende, die lijdt aan dementie, heeft op 29 juli 2021 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter die hem onder bewind heeft gesteld. De bewindvoerder, die door de kantonrechter is benoemd, heeft de belangen van de rechthebbende niet goed behartigd, wat aanleiding gaf tot de onderbewindstelling. De rechthebbende heeft in zijn levenstestament mevrouw [belanghebbende] als gevolmachtigde benoemd, maar het hof oordeelt dat deze niet transparant heeft geopereerd en de belangen van de rechthebbende niet goed heeft gediend. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende begeleiding nodig heeft op vermogensrechtelijk vlak, gezien zijn geestelijke toestand. De rechthebbende heeft geschenken gedaan aan [belanghebbende] en haar familie, wat het hof als onzorgvuldig beschouwt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de verzoeken van de rechthebbende en [belanghebbende] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.298.644/01 (hoofdzaak) en 200.298.644/02
(schorsingsverzoek/voorlopige voorziening)
zaak-/ rekestnummer rechtbank : 9272636 \ EJ VERZ 21-78924
beschikking van de meervoudige kamer van 2 maart 2022
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat aanvankelijk mr. K. Aantjes, thans mr. C.J.M. Stubenrouch te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. J.W.G. van der Wallen te Voorburg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] .
Als informant is aangemerkt:
[informant] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zoon van [belanghebbende] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 16 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 29 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Op 30 september 2021 hebben de rechthebbende en [belanghebbende] een verzoekschrift ingediend bij het hof strekkende tot schorsing van de werking van de bestreden beslissing/ tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3
De bewindvoerder heeft op 29 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
Verder zijn bij het hof ingekomen:
  • op 12 oktober 2021 een brief van 11 oktober 2021 met bijlagen van de zijde van de rechthebbende met bijlagen;
  • op 15 november 2021 van de zijde van de rechthebbende een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 15 november 2021 van de zijde van de bewindvoerder een e-mail met bijlagen;
  • op 22 november 2021 van de zijde van de bewindvoerder een e-mail met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2021 plaatsgevonden. Gelijktijdig is het hoger beroep betreffende het mentorschap van de rechthebbende (zaaknummer 200.298.641/01) tevens houdende een verzoek tot schorsing en het treffen van voorlopige voorzieningen (zaaknummer: 200.298.641/02) behandeld. Verschenen zijn:
  • de advocaat van rechthebbende;
  • de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [belanghebbende] ;
  • de zoon van [belanghebbende] .
Ter zitting was eveneens aanwezig: de echtgenote van de bewindvoerder. Partijen hebben beiden pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten en hetgeen in hoger beroep is vast komen te staan. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De rechthebbende is de vader van de bewindvoerder. Het huwelijk van de rechthebbende en de moeder van de bewindvoerder is door het overlijden van de moeder op [datum] 2007 ontbonden.
3.3
Enige tijd na het overlijden van moeder is tussen de rechthebbende en [belanghebbende] een vriendschap dan wel een relatie ontstaan. Zij hebben geen gemeenschappelijke huishouding gevoerd. De rechthebbende is in 2011 verhuisd vanuit [plaats 1] naar een door hem aangekochte woning in [plaats 2] .
3.4
De rechthebbende heeft op [datum] 2015 een algemene volmacht/levenstestament notarieel laten opstellen. Voor zover van belang is daarin bepaald:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
1.
Redenen voor dit levenstestament
Met dit levenstestament wil ik duidelijk vastleggen wie tijdens mijn levens namens mij kan handelen als ik dat zelf niet (meer) kan en onder welke voorwaarden. In het hiernavolgende geef ik aan wat mijn wensen zijn.
De in dit levenstestament opgenomen volmachten eindigen uitdrukkelijk niet als ik vanwege mijn slechte fysieke of geestelijke gezondheid niet langer in staat ben mijn wil te bepalen. Ik geef deze volmachten juist om mede in deze situaties de gevolmachtigde in staat te stellen mijn belangen te behartigen.
Het is mijn bedoeling dat de in dit levenstestament opgenomen bepalingen nauwkeurig worden nageleefd, ook als inmiddels enige tijd is verstreken sinds ik dit levenstestament heb opgemaakt. Als mijn opvattingen wijzigen of als gewijzigde omstandigheden daar aanleiding toe geven, zal ik dit levenstestament wijzigen of herroepen.
Dit levenstestament is van belang voor alle personen die beslissingen voor of over mij moeten nemen tijdens mijn leven.
(…)
HOOFDSTUK 2. PERSOONLIJKE WENSEN
1. Giften
Ik wens niet dat anderen namens mij giften doen, ook niet aan algemeen nut beogende instellingen. Als ik zelf opdrachten heb gegeven tot doorlopende periodieke overboekingen vanaf mijn bankrekening, mogen deze voortgezet worden.
(…)
HOOFDSTUK 3. VOLMACHT
1. Volmachtverlening
Ik verleen volmacht aan:
mevrouw [belanghebbende] (…)
hierna ook te noemen: ‘de gevolmachtigde’;
om mijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen.
Ik verzoek de gevolmachtigde zo veel mogelijk rekening te houden met de hiervoor opgenomen persoonlijke wensen.
Omvang volmacht
Deze volmacht is een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 Burgerlijk Wetboek en strekt zich uit tot vertegenwoordiging in alle handelingen op het gebied van het personenrecht, het verbintenissenrecht, het familierecht, het zakenrecht, het fiscaal recht, het procesrecht en elk ander rechtsgebied,
waaronder uitdrukkelijk begrepen daden van beschikking met inbegrip van het verrichten van schenkingen.
(…)
4. Einde volmacht
Deze volmacht eindigt:
a. door mijn dood, ondercuratelestelling of mijn faillissement of het ten aanzien van mij van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen;
(…)
c. als mijn vermogen geheel onder bewind wordt gesteld in de zin van artikel 1:409 of 1:431 Burgerlijk Wetboek. (…)
HOOFDSTUK 5. BEWIND
(…)
2.
Aanwijzingen als een bewind wordt ingesteld
Als een bewind wordt ingesteld over een of meer van mijn goederen als bedoeld in artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek of artikel 1:409 Burgerlijk Wetboek, verzoek ik de kantonrechter en de bewindvoerder daarbij de wensen omschreven in de volmachten hiervoor en de volgende wensen van mij in acht te nemen.
Benoeming bewindvoerder
Ik wens dat mevrouw [belanghebbende] , voornoemd, wordt benoemd tot bewindvoerder.
(…)
3.5
Sinds november 2020 heeft de rechthebbende in het verzorgingshuis ‘ [naam verzorgingshuis] ’ te [plaats 3] verbleven. Sedert 17 november 2021 verblijft de rechthebbende in woonzorgcentrum ‘ [naam woonzorgcentrum] ’ te [plaats 4] in een gesloten setting.
3.6
De woning van de rechthebbende is op 23 december 2020 door [belanghebbende] namens rechthebbende verkocht en geleverd aan een derde. [belanghebbende] heeft bij de verkoop en levering van deze woning gebruik gemaakt van de aan haar bij het levenstestament door de rechthebbende verstrekte volmacht.
3.7
In een korte periode na de verkoop en levering van de woning van de rechthebbende zijn van diens bankrekening voor een bedrag van in totaal ongeveer € 150.000,- schenkingen verricht aan [belanghebbende] en aan familieleden van haar en zijn van die bankrekening een aantal uitgaven gedaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De bewindvoerder is bij die beschikking tot bewindvoerder benoemd.
4.2
De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van de bewindvoerder tot onderbewindstelling van de rechthebbende af te wijzen, althans [belanghebbende] tot bewindvoerder te benoemen, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het hoger beroep.
De rechthebbende voert – kort weergegeven - het volgende aan. De gronden voor onderbewindstelling doen zich niet voor. De rechthebbende is in staat zijn belangen naar behoren te behartigen. Hij verwijst daarvoor naar een medische verklaring van 27 oktober 2020, opgesteld door [naam arts] , arts. Voor een onderbewindstelling bestaat geen noodzaak, aangezien [belanghebbende] door de rechthebbende volledig is gevolmachtigd. Subsidiair voert de rechthebbende aan dat, als er al aanleiding is voor een onderbewindstelling, [belanghebbende] voornoemd moet worden benoemd tot bewindvoerder. Zij heeft de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende. Er bestaat al enkele jaren geen contact meer tussen de rechthebbende en de bewindvoerder. Daarnaast heeft de bewindvoerder beslag gelegd op de bankrekeningen van de rechthebbende met betrekking tot het aan de bewindvoerder toekomende erfdeel uit de nalatenschap van zijn moeder, terwijl partijen ook zonder meer buiten rechte een regeling hadden kunnen treffen. Mede om die reden is sprake van gegronde bezwaren tegen de persoon van de bewindvoerder.
Daarnaast verzoeken de rechthebbende en [belanghebbende] de werking van de bestreden beschikking te schorsen en bij wege van voorlopige voorziening tot curator te benoemen [de zoon van belanghebbende] , een en ander met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van de procedure.
4.3
De bewindvoerder verzoekt de rechthebbende en [belanghebbende] niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de rechthebbende en [belanghebbende] in de proceskosten.
De bewindvoerder verweert zich – kort samengevat – als volgt:
  • er wordt wel degelijk voldaan aan de gronden voor onderbewindstelling. Al op 7 februari 2019 zijn ernstige cognitieve stoornissen bij de rechthebbende vastgesteld. De internist heeft de diagnose dementie vastgesteld. De medische verklaring waar de rechthebbende naar verwijst is ten behoeve van een testament opgesteld;
  • de bewindvoerder was niet op de hoogte van het levenstestament;
  • de voorkeur van de rechthebbende in het levenstestament moet niet worden gevolgd want er zijn gegronde redenen die zich tegen de benoeming verzetten. [belanghebbende] heeft misbruik van de haar verleende volmacht gemaakt; de financiële uitgaven die [belanghebbende] heeft verricht vanuit de bankrekening van de rechthebbende kunnen naar aard en omvang niet gerekend worden tot het normale uitgavenpatroon van de rechthebbende;
  • [belanghebbende] is nimmer de levensgezel van de rechthebbende geweest en is dus niet belanghebbende in deze procedure;
  • de advocaat van de rechthebbende kan niet rechtmatig optreden namens de rechthebbende, aangezien hij zijn wil niet kan bepalen. [belanghebbende] is niet bevoegd namens de rechthebbende op te treden.

5.De motivering van de beslissing

Belanghebbende
5.1
Op grond van artikel 798 lid 1 eerst volzin Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Lid 2 bepaalt, voor zover van belang, dat in zaken van onderbewindstelling onder belanghebbenden bovendien worden verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens goederen het betreft.
5.2
Naar het oordeel van het hof is [belanghebbende] belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, nu zij in het levenstestament is benoemd tot gevolmachtigde om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te behartigen en de instelling van de onderbewindstelling rechtstreeks haar rechten of verplichtingen als gevolmachtigde betreft. Bovendien is zij belanghebbende als “andere levensgezel” in de zin van artikel 798 lid 2 Rv, nu zij al jarenlang veel samen is met de rechthebbende, zij veel met elkaar zijn opgetrokken en [belanghebbende] voor de rechthebbende zorgt, althans zorg voor hem heeft gedragen.
Bevoegdheid advocaat rechthebbende
5.3
Het hof merkt op dat, alhoewel de wilsbekwaamheid van de rechthebbende kan worden betwijfeld, de mogelijkheid moet openstaan om een hem eventueel niet welgevallige beslissing aan de rechter voor te leggen. Niet is komen vast te staan dat de rechthebbende, die zelf niet om een onderbewindstelling heeft verzocht, de procedure in hoger beroep niet heeft gewenst en dat deze uitsluitend aanhangig is gemaakt op verzoek van [belanghebbende] . De advocaat heeft bovendien ervoor in te staan, dat hij de rechthebbende kan vertegenwoordigen. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de bewindvoerder dat de advocaat van de rechthebbende niet bevoegd is en het hoger beroep is ingegeven door [belanghebbende] .
Schorsingsverzoek
5.4
De rechthebbende en mevrouw [belanghebbende] verzoeken schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking.
5.5
Nu het verzoek tot schorsing gelijktijdig met de hoofdzaak is behandeld en het hof daarop heden zal beslissen, is er, zoals ter zitting is voorgehouden, geen belang bij een beslissing op de verzochte schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De rechthebbende en mevrouw [belanghebbende] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.
Treffen voorlopige voorzieningen
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de rechthebbende en [belanghebbende] hun verzoek om [de zoon van belanghebbende] te benoemen tot curator niet langer gehandhaafd. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechthebbende en [belanghebbende] , mede nu het hof uitspraak doet in de hoofdzaak, geen belang meer hebben bij hun verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Het hof zal de rechthebbende en [belanghebbende] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Onderbewindstelling
5.7
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan op grond van het derde lid van voornoemd artikel eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
5.8
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende begeleiding nodig heeft op vermogensrechtelijk vlak. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat in september 2019 door de internist ouderengeneeskunde is vastgesteld dat bij de rechthebbende sprake is van klachten die passend zijn bij een dementie met een vasculaire component. Neuropsychologisch onderzoek op 2 september 2019 heeft uitgewezen dat sprake is van matige tot ernstige cognitieve stoornissen. De rechthebbende is toen aangemeld voor een casemanager dementie. Deze klachten zijn al eerder opgetreden, in elk geval vanaf begin februari 2019, toen de rechthebbende is beoordeeld op de poli ouderengeneeskunde. Niet ter discussie staat dat de rechthebbende, die nu woonachtig is in Woonzorgcentrum [naam woonzorgcentrum] te [plaats 4] , tenminste ondersteuning nodig heeft bij administratie en regelzaken.
Aan de medische verklaring van 27 oktober 2020 door de arts [naam arts] , opgesteld op verzoek van [naam notaris] , notaris, gaat het hof voorbij. Weliswaar wordt daarin verklaard dat de rechthebbende, gelet op zijn lichamelijke en geestelijke toestand, goed in staat wordt geacht zijn belangen naar behoren te kunnen behartigen, maar daarin wordt in het geheel geen melding gemaakt van voormelde bevindingen van de internist-ouderengeneeskunde. Onduidelijk is of de heer [naam arts] kennis heeft genomen van die bevindingen.
In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat wordt voldaan aan de door de wet gestelde criteria voor onderbewindstelling, nu de rechthebbende ten gevolge van dementie niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. De vraag is vervolgens, of een onderbewindstelling, gelet op het levenstestament, noodzakelijk is of dat het levenstestament waarbij [belanghebbende] tot gevolmachtigde is benoemd, voldoende zekerheid geeft dat de belangen van de rechthebbende afdoende worden gewaarborgd.
5.9
Het hof is van oordeel dat het levenstestament onvoldoende bescherming geeft aan de belangen van de rechthebbende en wel om de volgende redenen.
5.1
Het hof is van oordeel dat [belanghebbende] als gevolmachtigde niet transparant heeft geopereerd en is vooralsnog van oordeel dat zij de belangen van de rechthebbende niet goed heeft behartigd. Zij is onzorgvuldig met het vermogen van de rechthebbende omgesprongen. Op 23 december 2020 heeft [belanghebbende] , optredend als schriftelijk gevolmachtigde van de rechthebbende, de woning aan de [adres] te [plaats 2] notarieel overgedragen. De koopsom daarvan bedroeg € 352.500,-. Nadat op 24 december 2020 een bedrag van
€ 244.392,99 is gestort op de bankrekening van de rechthebbende vanwege dit transport zijn er zeer kort daarna diverse schenkingen gedaan:
  • op 25 december 2020 een bedrag van € 400,- aan mevrouw [belanghebbende] met kenmerk “zoals afgesproken”;
  • op 26 december 2020 een bedrag van € 2.000,- aan [naam 1] , met kenmerk “Schenking, liefs [namen] ”;
  • op 26 december 2020 een bedrag van € 2.000,- aan mevrouw [belanghebbende] , met kenmerk “Goede kerst liefs [naam 2] ”;
  • op 27 december 2020 een bedrag van € 1.000,- aan [naam 3] , met kenmerk “schenking [naam 2] ”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 1.000,- aan [naam 4] , met kenmerk “Schenking, liefs [namen] ”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 2.200,- aan [de zoon van belanghebbende] , met kenmerk “Schenking [naam 5] ”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 2.200,- aan [de zoon van belanghebbende] , met kenmerk “Schenking [naam 6] ”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 2.000,- aan [naam 7] , met kenmerk “Liefs [naam 8] ”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 2.200,- aan [naam 9] , met kenmerk “Schenking”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 2.200,- aan [naam 10] , met kenmerk “Schenking”;
  • op 28 december 2021 een bedrag van € 5.000,- aan [naam 11] , met kenmerk “Schenking”:
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 5.000,- aan [naam 12] , met kenmerk “Schenking”;
  • op 28 december 2020 een bedrag van € 5.000,- aan [de zoon van belanghebbende] , met kenmerk “Schenking”;
  • op 29 december 2020 een bedrag van € 500,- aan [naam 13] , met kenmerk “Kadootje opa [naam 2] ”;
  • op 29 december 2020 een bedrag van € 1.000,- aan [naam 14] , met kenmerk “Schenking, Liefs [namen] ”;
  • op 29 december 2020 een bedrag van € 45.000,- aan mevrouw [belanghebbende] , met kenmerk “Schenking 2020”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 2.800,- aan [de zoon van belanghebbende] , met kenmerk “schenking [naam 6] 2021”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 2.800,- aan [de zoon van belanghebbende] , met kenmerk “schenking 2021 [naam 5] ”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 2.800,- aan [naam 10] , met kenmerk “schenking 2021”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 5.000,- aan [naam 12] , met kenmerk “schenking 2021”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 1.700,- aan [naam 1] , met kenmerk “schenking”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 2.800,- aan [naam 9] , met kenmerk “schenking 2021”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 3.300,- aan [de zoon van belanghebbende] , met kenmerk “schenking 2021”;
  • op 4 januari 2021 een bedrag van € 5.000,- aan [naam 11] , met kenmerk “schenking 2021”;
  • op 13 januari 2021 een bedrag van € 32.288,- aan mevrouw [belanghebbende] , met kenmerk “Schenking 2021”.
De bewindvoerder heeft onweersproken gesteld dat deze schenkingen zijn gedaan aan [belanghebbende] , haar kinderen en kleinkinderen en dit volgt ook uit de bankafschriften. De verklaring van [belanghebbende] , dat de rechthebbende deze bedragen zelfstandig per computer heeft overgemaakt, acht het hof gezien het ziektebeeld van de rechthebbende niet aannemelijk. Kort voordat de overboekingen zijn verricht was de rechthebbende al opgenomen in een verzorgingshuis, omdat thuiswonen niet langer mogelijk was. [belanghebbende] heeft met gebruikmaking van de in het levenstestament door de rechthebbende aan haar verleende volmacht de woning van de rechthebbende verkocht en geleverd. Uit het levenstestament volgt – dat is ook de strekking van een levenstestament - dat de aan [belanghebbende] verstrekte volmacht bedoeld is voor de situatie dat de rechthebbende zelf niet meer kan handelen. Het hof acht het niet aannemelijk dat de rechthebbende dan vervolgens wel in staat zou zijn geweest om over zijn vermogen te beschikken. Bovendien had [belanghebbende] , als de rechthebbende de schenkingen al gewenst zou hebben, hem daar dan van moeten weerhouden. Naast deze schenkingen zijn er andere uitgaven voldaan vanaf de bankrekening van de rechthebbende, zoals diverse boodschappen, tanken, energiekosten, een woonverzekering, terwijl de rechthebbende toen al volledig werd verzorgd bij Stichting [naam stichting] . Verder is er maandelijks een bedrag van € 250,- overgeboekt naar [belanghebbende] o.v.v. “zoals afgesproken kosten”. Ook is aan de zoon van [belanghebbende] op 13 januari 2021 een bedrag voldaan van
€ 10.200,- vanwege ‘de kosten van de verhuizing’. Onweersproken heeft de bewindvoerder gesteld dat er inmiddels een bedrag van € 165.912,84 is onttrokken aan het vermogen van de rechthebbende. De bewindvoerder heeft verklaard dat van het vermogen nog ongeveer € 70.000,- resteert; dit betekent dat het overgrote deel van het vermogen na de levering van de woning is uitgegeven. Het hof is van oordeel dat [belanghebbende] aldus in strijd met de belangen van de rechthebbende heeft gehandeld.
5.11
Het hof is dan ook van oordeel dat [belanghebbende] de belangen van de rechthebbende niet goed heeft gediend en dat de noodzaak voor onderbewindstelling aanwezig is. De belangen van de rechthebbende worden met het levenstestament onvoldoende beschermd. Of de rechthebbende op het moment van het opstellen van het levenstestament, dat inmiddels bijna zeven jaar geleden is opgesteld, in staat was zijn wil te bepalen, is daarbij in deze zaak niet relevant.
Te benoemen bewindvoerder
5.12
Aan de orde is de vraag wie tot bewindvoerder moet worden benoemd
5.13
Op grond van artikel 1:435 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder en vergewist hij zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
In de gevallen waarin geen sprake is van een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor een bewindvoerder of wanneer die niet wordt gevolgd door de rechter, gaat de voorkeur ingevolge artikel 1:435 lid 4 BW uit naar benoeming van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel. Indien zij niet aanwezig zijn of deze wettelijke voorkeur niet wordt gevolgd, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.14
Uit het levenstestament van de rechthebbende blijkt dat, indien ondanks het levenstestament bewind wordt uitgesproken, het zijn uitdrukkelijke voorkeur heeft dat [belanghebbende] wordt benoemd tot bewindvoerder. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verzetten gegronde redenen zich naar het oordeel van het hof tegen deze benoeming. In de huidige omstandigheden ziet het hof aanleiding om de benoeming van de bewindvoerder te handhaven. Niet is gebleken dat hij de belangen van de rechthebbende onvoldoende heeft behartigd. Evenmin is uit de stukken en wat ter zitting is besproken gebleken, dat de verstandhouding tussen de bewindvoerder en de rechthebbende geheel verstoord zou zijn, zoals [belanghebbende] stelt.
5.15
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Proceskosten
5.16
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof ziet geen aanleiding om een van de belanghebbenden in de kosten van de procedures te veroordelen. De verzoeken hiertoe over en weer zullen worden afgewezen.
5.17
Het hof beslist als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
verklaart de rechthebbende en [belanghebbende] niet-ontvankelijk in hun verzoeken tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking en tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 16 juli 2021;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, D.H. Steenmetser-Bakker en G.G.B. Boelens, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier en is op 2 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.