ECLI:NL:GHDHA:2022:366

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.305.621/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling na eerdere verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Rotterdam had eerder op 13 januari 2022 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen. De appellante had nieuwe schulden gemaakt en een boedelachterstand laten ontstaan, wat leidde tot de beëindiging van de regeling. De appellante stelde in hoger beroep dat zij niet verwijtbaar tekortgeschoten was en dat de nieuwe schulden voortvloeiden uit bestaande rechtsverhoudingen, waar zij geen invloed op had. Het hof oordeelde echter dat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren was nagekomen, ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechtbank. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en gaf aan dat de appellante met behulp van haar zoon een akkoord kan aanbieden aan de schuldeisers, maar dat er onvoldoende aanleiding was voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om actief samen te werken met hun bewindvoerders en de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.305.621/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/17/747 R

arrest van 28 februari 2022

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J. van der Stel te Schiedam.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 september 2017 is ten aanzien van [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 3 oktober 2019. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 28 januari 2020 heeft dit hof voornoemd vonnis vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd met twee jaar, waarbij is bepaald dat [appellante] dient te blijven voldoen aan alle schuldsaneringsverplichtingen.
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling op voordracht van de bewindvoerder en met instemming van de rechter-commissaris, beëindigd bij vonnis van 13 januari 2022 (hierna: het bestreden vonnis).
Tegen dat vonnis heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij beroepschrift ingekomen ter griffie van het hof op 21 januari 2022.
Het hof heeft naast het beroepschrift en het daarbij gevoegde bestreden vonnis, kennisgenomen van de volgende stukken:
- de processtukken van de eerste aanleg, ingediend door [appellante] op 14 februari 2022;
- de laatste stand van zaken van de bewindvoerder, N.T. van Deijssel, met daarbij de openbare verslagen, toegestuurd bij brief van 14 februari 2022;
- een e-mail van 15 februari 2022 van mr. Van der Stel met het verzoek om toe te staan dat [zoon] , de zoon van [appellante] , aanwezig zal zijn bij de mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022, waarbij zijn verschenen:
- [appellante] in persoon, vergezeld van [zoon] , haar zoon en bijgestaan door haar advocaat;
- N. Yerlikaya, beschermingsbewindvoerder van [appellante] ;
- Van Deijssel, voornoemde bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd op grond van het oordeel dat zij een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat [appellante] voor een bedrag van in totaal € 3.3650,15 aan nieuwe schulden heeft gemaakt en een boedelachterstand van € 3.551,85 heeft laten ontstaan. De beschermingsbewindvoerder heeft bij de rechtbank verklaard dat het budget van [appellante] instabiel is waardoor er geen ruimte is om de schulden af te lossen of de boedelachterstand in te lopen en dat er geen structurele afspraken met [appellante] en haar inwonende zoons konden worden gemaakt met betrekking tot de afdracht van het kostgeld.
De rechtbank heeft daarop geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet toe te rekenen zijn, aangezien zij voldoende op de tekortkomingen is gewezen en voor de gevolgen daarvan is gewaarschuwd.
2. De grieven en argumenten van [appellante] komen er in de kern op neer dat zij niet verwijtbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De nieuwe schulden vloeien voort uit bestaande rechtsverhoudingen, zoals jaarafrekeningen voor energiekosten en naheffingen, en zij heeft daarop – mede vanwege het beschermingsbewind – geen invloed gehad. Voor zover wel sprake zou zijn van toerekenbare tekortkomingen, is [appellante] van mening dat die niet tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling zouden dienen te leiden. [appellante] is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en kan niet méér inkomsten genereren dan zij thans ontvangt. Blijkens de e-mail van mr. Van der Stel heeft haar jongste zoon sinds november 2021 in totaal € 1.946,- naar de boedelrekening van [appellante] overgemaakt en zal hij wekelijks een bedrag van € 225,- naar die rekening blijven overmaken tot het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Daardoor zal aan het einde van de schuldsaneringsregeling een bedrag van ongeveer € 8.100,- betaald zijn, hetgeen ruimschoots voldoende is voor de aflossing van de nieuwe schulden en het inlopen van de boedelachterstand.
[appellante] verzoekt het hof de schuldsaneringsregeling te laten voortduren tot de einddatum, zijnde 18 september 2022.
3. De beschermingsbewindvoerder en de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling hebben ter zitting hun standpunten naar voren gebracht.
4. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe wordt overwogen dat [appellante] een aanzienlijke boedelachterstand en nieuwe schulden heeft laten ontstaan, die na het arrest van het hof van 28 januari 2020 niet of nauwelijks zijn ingelopen. [appellante] is vele malen door de bewindvoerder, de rechter-commissaris en de rechtbank op de tekortkomingen en de gevolgen daarvan gewezen. Zij moet met name na voornoemd arrest ervan op de hoogte zijn geweest dat zij, om haar laatste kans op een schone lei te benutten, op een constructieve manier samen met haar beschermingsbewindvoerder werk moest maken van in het bijzonder het overmaken van het kostgeld van haar beide zonen aan die bewindvoerder. Het hof begrijpt dat geen, dan wel onvoldoende gehoor is gegeven aan de verzoeken/aanwijzingen van de beschermingsbewindvoerder omtrent het overmaken van het kostgeld. Dat kostgeld is evenmin afgedragen aan de boedel, waardoor er een boedelachterstand ontstaan. De jongste zoon van [appellante] probeert zijn moeder inmiddels te helpen en maakt sinds november 2021 (aanzienlijke) bedragen over naar de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder, hetgeen valt te prijzen.
Het hof kan [appellante] echter niet volgen in haar plan/voornemen om die (door haar zoon) betaalde bedragen volledig aan te wenden voor aflossing van de nieuwe schulden en de boedelachterstand. Die bedragen vloeien namelijk in de boedel en vallen, nadat het salaris van de bewindvoerder daarop in mindering is gebracht, toe aan de ‘oude’ schuldeisers. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat het niet gaat om een gering bedrag dat de (oude) schuldeisers op deze manier zouden mislopen.
Voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling bestaat gelet op het voorgaande, onvoldoende aanleiding.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Hetgeen meer of anders is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.
Het hof wil [appellante] nog wel meegeven dat het eindigen van de schuldsanering er niet aan in de weg staat dat zij met behulp van haar jongste zoon een akkoord aanbiedt aan de schuldeisers. De problemen met betrekking tot het onvoldoende inkomen voor de vaste lasten worden naar het inzicht van het hof veroorzaakt doordat er twee personen met een Participatiewet-uitkering en één persoon met een inkomen uit arbeid bij elkaar wonen. De Participatiewet en regelingen, zoals de huurtoeslag, gaan uit van één huishouden met één inkomen, hoewel het om drie meerderjarigen gaat. Problemen in de toekomst zijn alleen te voorkomen als de twee Participatiewet-gerechtigden het hele inkomen (laten) overmaken naar de beschermingsbewindvoerder en de jongste zoon het kostgeld naar haar overmaakt. Idealiter worden ook alle toeslagen naar de beschermingsbewindvoerder overgemaakt, die met dat geld alle vaste lasten voldoet (waaronder ook de zorgverzekeringen). Het wekelijkse bedrag aan leefgeld dat daarna overblijft zal lager zijn dan thans het geval is, maar de dreiging van ontruiming van de woning of bestuurlijke premieheffing door het CAK zijn dan wel weggenomen.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, M.C.M. van Dijk en E.C. Harting, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2022, in aanwezigheid van de griffier.