Wat is de doodsoorzaak?
a. De sectie en het biochemische en toxicologische onderzoek.
Naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] zijn een sectie op haar lichaam, een biochemisch onderzoek en een toxicologisch onderzoek verricht. Uit deze onderzoeken is geen eenduidige doodsoorzaak gebleken.
De patholoog-anatoom, dr. Soerdjbalie-Maikoe, heeft geconcludeerd dat vier oorzaken van het overlijden kunnen worden overwogen, te weten:
een anafylactische reactie op pinda, indien [slachtoffer] kort voorafgaand aan het overlijden blootgesteld is geweest aan pinda;
een cardio-genetische aandoening met hartritmestoornissen en overlijden tot gevolg (acute hartdood), met de aantekening dat een uitgebreide anamnese van de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] en een anamnese van de medische voorgeschiedenis van de nabestaanden meer inzicht moeten verschaffen in de waarschijnlijkheid of een dergelijke ziekte aan de orde is;
samendrukkend geweld op de hals (verwurging) en/of op de romp door het drukken of zitten op de romp, waardoor de ademhalingsfunctie wordt belemmerd;
samendrukkend geweld op de mond/neus (smoren).
Hoewel bij het pathologisch onderzoek geen letsels aan deze structuren zijn vastgesteld, is daarmee volgens de patholoog-anatoom niet uitgesloten dat de onder 3 en 4 genoemde geweldsvormen toch aan de orde zijn geweest, nu die niet altijd gepaard gaan met letsels.
Bij het pathologisch onderzoek zijn puntvormige bloeduitstortingen vastgesteld in het bindvlies van de oogleden beiderzijds, onderhuids rechts in het gelaat, in de haarlijn en achter het rechteroor (letsel sub A4). Deze puntvormige bloeduitstortingen en de roodheid van het gelaat kunnen worden verklaard door postmortale veranderingen of een acute hartdood, maar ook door samendrukkend geweld op de hals en/of romp en (in een enkel geval) door het afdrukken van de mond en neus (smoren).
Verder zijn bij dit onderzoek meerdere letsels op het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen, waaronder bloeduitstorting aan de binnenzijde van de rechter- mondhoek (letsel sub A5), bloeduitstortingen op de borstkas (letsel sub A6), een bloeduitstorting laag aan de hals (letsel sub A7), een bloeduitstorting aan de achterzijde van de rechteroorlel en bloeduitstortingen aan de ledematen (letsel sub A8).
Alle voornoemde letsels zijn bij leven ontstaan en na wonddateringsonderzoek is vastgesteld dat de letsels aan de borstkas (letsel sub A6), aan de hals (letsel sub A7) en aan de ledematen (letsel sub A8) enkele tot meerdere minuten tot enkele tientallen minuten voor de dood van [slachtoffer] zijn ontstaan.
De bloeduitstortingen aan de binnenzijde van de rechtermondhoek (letsel sub A5) en op de borstkas (letsel sub A6) kunnen duiden op doorgemaakte compressie op de mond en borstkas, maar kunnen ook zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, bijvoorbeeld door vallen, slaan of stoten. De bloeduitstorting aan de hals (letsel sub A7) is ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hals, zoals stomp botsend geweld (door stoten, vallen of slaan) door samendrukkend geweld (verwurging) of een combinatie daarvan.
Uit het biochemische onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] aan een (potentieel) dodelijke pinda-allergie leed en dat zij in het verleden een allergische reactie heeft gehad. Een allergische reactie, ook op pinda, kan leiden tot een levensbedreigende, snelle, systemische allergische reactie (een anafylactische reactie) en overlijden. Bij het toxicologische onderzoek zijn evenwel geen aanwijzingen verkregen dat [slachtoffer] een anafylactische reactie heeft doorgemaakt ten tijde van haar overlijden. Zo is in het hartbloed de tryptase gemeten in een normale concentratie van 3,4 μg/l. Ook in de maaginhoud van [slachtoffer] zijn geen fragmenten van pinda’s of noten aangetroffen en DNA van pinda’s of noten is niet aangetoond.
Bij het toxicologische onderzoek zijn ook geen andere in het lichaam van [slachtoffer] aanwezige stoffen aangetroffen die haar overlijden zouden kunnen verklaren.
Naar aanleiding van de kanttekening bij de als tweede door de patholoog-anatoom genoemde mogelijke doodsoorzaak (de acute hartdood), zijn documenten betreffende de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] verstrekt door vier huisartsenpraktijken, het Erasmus MC en de FARR. Deze zijn vervolgens bestudeerd door de patholoog-anatoom. Zij heeft een aanvullend bericht gemaakt. Dat leverde geen andere gezichtspunten op dan in het sectierapport. De (ziekelijke) afwijkingen die naar voren komen uit het medisch dossier, zijn niet relevant geweest voor het overlijden.
b. Het tactische en forensische politieonderzoek.
Op basis van het tactische en forensische politieonderzoek dat naar het overlijden van [slachtoffer] is ingesteld, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden omtrent een mogelijke doodsoorzaak van [slachtoffer] vast.
Toen de ouders van [slachtoffer] op 30 november 2018 in de woning stonden, roken zij een gaslucht. De moeder van [slachtoffer] ontdekte dat de tweede gaspit van links helemaal openstond. Naar aanleiding van Whatsappberichten van de verdachte aan [slachtoffer], waaronder een spraakbericht, dat de knop horende bij die tweede gaspit open kon gaan als je er een klein tikje tegenaan gaf en om uit te sluiten dat [slachtoffer] is overleden aan verstikking door gas, is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een onderzoek naar het gasfornuis ingesteld. Bij dat onderzoek zijn geen defecten aan het gasfornuis geconstateerd die ertoe hadden kunnen leiden dat (onbedoeld) gas zou kunnen stromen uit één of meerdere branders (gaspitten). De deskundige heeft daarnaast geconcludeerd dat het langdurig uitstromen van gas uit de brander (gaspit) die openstond niet kan leiden tot – voor zover hier van belang - gevaar voor bedwelming dan wel verstikking. De hoeveelheid gas, in combinatie met de ventilatie in de woning, was daarvoor onvoldoende. Het hof komt onder III nog terug op het gasfornuis.
In de woonkamer en in de gang zijn sporen op de laminaatvloer aangetroffen. Zo constateerden de verbalisanten van het Team Forensische Opsporing ter hoogte van de bank, een spoor dat bestond uit twee parallel aan elkaar lopende banen. De verbalisanten vermoedden daarom dat dit spoor een sleepspoor betrof dat kon zijn veroorzaakt door het over de vloer slepen van twee benen, waarbij de romp boven de vloer werd vastgehouden. De verbalisanten vermoedden op basis van deze bevindingen dat, gelet op de positie waarin [slachtoffer] werd gevonden, zij over de vloer is versleept tot aan de plaats waar zij werd aangetroffen en dat zij buiten bewustzijn of al overleden was op het moment dat zij werd versleept, nu het spoor nagenoeg ononderbroken doorliep tot aan de voeten van [slachtoffer]. Zij achtten het hierdoor niet aannemelijk dat het spoor is veroorzaakt door andere handelingen, zoals kruipen of tijgeren. Naast het sleepspoor zagen de verbalisanten ter hoogte van de bank diverse streepvormige sporen, die mogelijk zijn ontstaan tijdens een worsteling. Daarnaast is onder de bank de bril van [slachtoffer] aangetroffen.
Aan het lichaam van [slachtoffer] viel de verbalisanten nog op dat de tenen van beide voeten in de richting van de woonkamer/slaapkamer (kinderkamer) wezen en de linkervoet zich tegen de hoek van de muur bevond. Verder viel het hen op dat het hoofdhaar, dat met een haarelastiek in een staart bij elkaar was gebonden, niet strak langs de hoofdhuid was gespannen, maar dat de staart los zat. Op de rechtermouw van de trui hebben zij verder nog een losse pluk haren aangetroffen. Ook was de heupboord aan de onderzijde van de trui omhoog geschoven en de broekspijp van het linkerbeen aan de onderzijde was gedraaid.
Voorts hebben de verbalisanten, in de aangrenzende kamer, op de wasmand een sierkussen aangetroffen dat was voorzien van een decoratieve zijde en een gladde zijde. Op de gladde zijde is een witkleurige vlek aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van speeksel en dat de vlek het DNA van [slachtoffer] bevat, waarbij de DNA-matchkans - en dus de kans dat een willekeurig ander dit profiel nalaat – kleiner is dan één op één miljard. Voorts zijn de vier zijkanten van de decoratieve zijde afzonderlijk bemonsterd, omdat op deze plaatsen zich biologische contactsporen kunnen bevinden van diegene(n) die in aanraking kunnen zijn geweest met het kussen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat op twee van deze monsters een DNA-mengprofiel is aangetroffen, met als hoofdprofiel het DNA van de verdachte, waarbij de DNA-matchkans kleiner is dan één op één miljard. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat de plek op de wasmand voor dit sierkussen niet gebruikelijk is omdat het kussen niet kan worden gewassen, alsmede dat het kussen van de bank wordt gehaald als [slachtoffer] ging slapen.
c. Het alternatieve scenario van de verdachte en het aanvullend onderzoek van patholoog-anatoom Rijken.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 28 april 2021 heeft de verdachte een nieuwe verklaring afgelegd. Kort gezegd heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] een harde duw/zet heeft gegeven ten gevolge waarvan zij hard met haar hoofd tegen de deurpost/een muur is gekomen, dat [slachtoffer] toen op de grond lag en niet meer bewoog en dat hij vervolgens over haar heen is gestapt en de woning heeft verlaten, zonder dat hij heeft gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde.
Deze verklaring van de verdachte is ter toetsing aan het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel voorgelegd aan de patholoog-anatoom drs. D.J. Rijken (hierna: Rijken).
Rijken concludeert dat het overlijden van [slachtoffer] niet kan worden verklaard door het door de verdachte geschetste scenario. De geweldpleging zoals die door de verdachte wordt geschetst kan weliswaar (mogelijk) een deel van het letselbeeld bij [slachtoffer] verklaren, maar die geweldpleging biedt onvoldoende verklaring voor het gehele letselbeeld. Zo kunnen de bloeduitstortingen in de oogbindvliezen niet worden verklaard door de door de verdachte verhaalde geweldpleging. Deze zijn het gevolg van (bij leven opgetreden) veneuze bloedstuwing. Veneuze bloedstuwing in het hoofd kan worden veroorzaakt door een belemmering van de veneuze afvloed ter hoogte van de hals (zoals bij samendrukkend of toesnoerend geweld), een verhoogde druk in de borst (zoals bij versmachting) of door ernstig hartfalen. Rijken constateert overigens dat bij [slachtoffer] geen aanwijzingen waren voor ernstig hartfalen.
Ten aanzien van de overige letsels concludeert Rijken nog als volgt. De bloeduitstorting ter hoogte van het mondslijmvlies kan passen bij samendrukkende krachtinwerking in de vorm van smoring, oftewel de belemmering van de ademhaling door het afsluiten van de neus en de mond, al dan niet met bijkomende belemmering van de ademhaling door uitwendige druk op de borst. De bloeduitstorting in de hals kan passen bij samendrukkende krachtinwerking in de vorm van wurging. De bloeduitstortingen in de oogbindvliezen kunnen worden gezien als begeleidende verschijnselen. De afwezigheid van (meer uitgebreid) letsel in de dieper gelegen halsstructuren sluit wurging niet uit, aldus Rijken. Hij concludeert dat voldoende lang aangehouden samendrukkende krachtinwerking op de neus en mond (smoring), hals (wurging) en/of borst (versmachting) via zuurstoftekort van de hersenen het overlijden kan verklaren.
Rijken is op 29 november 2021 nog gehoord bij de raadsheer-commissaris naar aanleiding van zijn hierboven besproken rapport. Hij handhaaft de conclusies zoals die zijn opgetekend in zijn rapport d.d. 25 september 2021. In het verhoor verklaart Rijken verder onder meer dat hij heeft gekeken waardoor de (
het hof begrijpt: veneuze) bloedstuwing van het hoofd is ontstaan omdat dit dichter bij het overlijden zit dan de ontstane letsels en over de letsels die te verwachten zijn bij verschillende geweldplegingen. In het algemeen stelt hij dat hoe minder verzet het slachtoffer biedt en hoe groter het fysieke overwicht is, hoe minder letsel te verwachten is.
d. Tussenconclusie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband bezien, overweegt het hof het volgende.
Ten eerste sluit het hof op grond van de resultaten van het door het NFI uitgevoerde onderzoek naar het gasfornuis uit dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van bedwelming of verstikking door het inademen van gas.
Ten tweede volgt het hof de conclusies van patholoog-anatoom Rijken die hij heeft getrokken na het toetsen van de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] door een val om het leven zou zijn gekomen. Rijken concludeert dat dit niet past bij het bij [slachtoffer] aangetroffen totale letselbeeld en dat het overlijden door de in die verklaring genoemde geweldspleging niet kan worden verklaard.
Voorts sluiten ook de bij het forensische en tactische politieonderzoek gevonden sporen niet aan bij deze verklaring van de verdachte. De houding waarin het lichaam van [slachtoffer] in de hal is aangetroffen en de bijzonderheden daarbij, zoals hiervoor aangeven, zijn niet te brengen bij de toedracht zoals door de verdachte aangegeven. Daarbij komt nog dat indien [slachtoffer] in de hal om het leven zou zijn gekomen, er geen (sleep)spoor van de woonkamer zou zijn aangetroffen dat precies eindigt bij de voeten van [slachtoffer] in de hal. Ook deze doodsoorzaak wordt daarom uitgesloten.
Daarnaast sluit het hof op grond van de resultaten die uit het biochemische en toxicologische onderzoek zijn gekomen en die hiervoor uiteen zijn gezet, uit dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door een anafylactische reactie na het innemen van pinda’s. De eerste door de patholoog-anatoom Soerdjbalie-Maikoe genoemde mogelijke doodsoorzaak zal dus buiten beschouwing worden gelaten.
Ook de tweede door Soerdjbalie-Maikoe genoemde mogelijke doodsoorzaak, te weten de acute hartdood, sluit het hof uit. Uit het onderzoek naar de medische voorgeschiedenis van de toen 29-jarige [slachtoffer], dat zowel door Soerdjbalie-Maikoe als Rijken is uitgevoerd, zijn geen aanwijzingen voor ernstig hartfalen naar voren gekomen. Daarnaast heeft ook hier te gelden dat de sporen die bij het tactisch onderzoek zijn aangetroffen, met name het eerder genoemde sleepspoor - dat niet kan zijn ontstaan als [slachtoffer] als gevolg van acuut hartfalen was overleden – geen ruimte laten voor de conclusie dat [slachtoffer] is overleden na acuut en ernstig hartfalen. Het hof sluit ook die doodsoorzaak uit.
Ten aanzien van de derde en vierde door Soerdjbalie-Maikoe genoemde mogelijke doodsoorzaak neemt het hof de conclusies van beide pathologen-anatomen die zij hebben getrokken ten aanzien van de mogelijke herkomst van de letsels over. Met name Rijken heeft geconcludeerd dat de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels goed kunnen passen bij het smoren en/of versmachten en/of wurgen als doodsoorzaak. Ook het sierkussen met de vlek met speeksel van [slachtoffer], dat in het tactisch onderzoek naar voren is gekomen, past goed in die toedracht, alsmede de overige bevindingen uit het forensisch onderzoek, waaronder voornoemd sleepspoor.
Op grond van al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door smoren en/of versmachten en/of verwurgen of enige andere wijze van belemmeren van de ademhaling.