ECLI:NL:GHDHA:2022:336

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
200.300.981/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot medewerking aan passeren akte van verdeling na toedeling van woning aan ex-echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen een man en een vrouw, die van 1994 tot 2015 gehuwd zijn geweest. De partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning, die aan de vrouw is toegewezen onder bepaalde voorwaarden. De man heeft de woning in 2013 verlaten en de vrouw woont er sindsdien. In een eerder arrest van 9 februari 2021 heeft het hof de woning aan de vrouw toegewezen, mits zij binnen vijf maanden na het arrest de financiering rond zou krijgen. De vrouw heeft echter vertraging opgelopen bij het verkrijgen van de financiering en het taxeren van de woning, wat heeft geleid tot een conflict over de naleving van de termijn. De man heeft in het kort geding gevorderd dat de vrouw haar medewerking aan de verkoop van de woning verleent, terwijl de vrouw de beslissing van de voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft willen bekrachtigen. Het hof heeft geoordeeld dat de termijn van vijf maanden niet als vervaltermijn moet worden beschouwd, en dat de vrouw niet alleen verantwoordelijk is voor de vertraging. Het hof heeft de grieven van de man afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.300.981/01
Zaaknummer / rolnummer rechtbank: C/10/622426 / KG ZA 21-625

arrest d.d. 22 maart 2022

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Patist te Maarssen.
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G. Galama te Eemnes.

Het geding

Bij dagvaarding van 5 oktober 2021 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 30 september 2021 (hierna: het bestreden vonnis). Dit vonnis is gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daarover in het bestreden vonnis is vermeld.
De man heeft in de dagvaarding zes grieven geformuleerd en een incidentele vordering ingesteld.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering en de grieven weersproken.
De man heeft zijn procesdossier overgelegd en een mondelinge behandeling verzocht.
De mondelinge behandeling is bepaald op 15 februari 2022.
Voorafgaand aan de zitting is door de vrouw op 4 februari 2022 nog een journaalbericht met productie 93 ingediend. Dit stuk is aan het dossier toegevoegd.
Ter zitting zijn verschenen partijen en hun advocaten. De advocaten hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
De feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen zijn gehuwd geweest van [datum 1] 1994 tot [datum 2] 2015. Zij zijn gemeenschappelijk eigenaar, ieder voor de onverdeelde helft, van de woning gelegen aan de [adres]. De man heeft de woning in september 2013 verlaten en de vrouw bewoont de woning sindsdien.
2. Bij arrest van 9 februari 2021 heeft het hof Den Haag een beslissing gegeven over de wijze van verdeling van deze woning. Deze beslissing houdt - onder meer - het volgende in:
het hof:
- deelt de woning [adres] toe aan de vrouw, onder de voorwaarden: a) dat uitgegaan dient te worden van de vrije verkoopwaarde per 26 juni 2019, b) dat de waarde bindend vastgesteld dient te worden door een NVM-makelaar uit de omgeving waar de woning ligt, dat de man een drietal NVM-makelaars aanwijst uit welke makelaars de vrouw er één kan kiezen, dat bij de taxatie de man en zijn advocaat aanwezig kunnen zijn, c) dat de vrouw 5 maanden na datum van dit arrest de gelegenheid krijgt om een financiering te verwerven met betrekking tot voormelde woning, dat in het kader van de nieuwe financiering de man met betrekking tot de oude financiering eveneens binnen 5 maanden na de datum van dit arrest uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid dient te worden ontslagen, (...) g) indien de vrouw niet binnen 5 maanden na datum van dit arrest de woning overneemt en zorgt voor ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening dan dienen partijen over te gaan tot verkoop van de woning aan een derde waarbij de verkoopopdracht wordt verleend aan de makelaar die de taxatieopdracht heeft verkregen, h) de gerealiseerde verkoopopbrengst dient na aftrek van de taxatie- en verkoopkosten alsmede minus de hypothecaire geldlening per 5 november 2014 gelijk tussen partijen te worden verdeeld; (...)"
3. Bij e-mail van 16 februari 2021 heeft de vrouw de man gesommeerd om binnen
vijf dagen drie NVM-makelaars te benoemen. Bij e-mail van 1 maart 2021 heeft de man drie makelaars voorgedragen. De vrouw heeft daaruit [A] Makelaardij (hierna: [A]) aangewezen. Bij e-mail van 23 maart aan partijen heeft de makelaar van [A] medegedeeld de opdracht terug te geven, omdat hij partijen heeft gesproken en de indruk krijgt dat er een bepaalde waarde en partijdigheid wordt verwacht. Vervolgens heeft de vrouw [B] Makelaars (hierna: [B]) aangewezen. [B] heeft op 1 april 2021 de woning geïnspecteerd en op 22 april 2021 het taxatierapport uitgebracht, waarin de marktwaarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van € 588.000,-.
4. Partijen hebben met Ambachtse Notaris (hierna: de notaris) een afspraak gemaakt
om de leveringsakte met betrekking tot het aandeel van de man in de woning op 9 juli 2021
te passeren. Die afspraak is niet doorgegaan, omdat de financiering van de vrouw niet rond was.
5. Bij e-mail van 10 juli 2021 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat haar termijn van vijf maanden is geëindigd en dat de woning in de verkoop moet gaan.
6. De notaris heeft voor het passeren van de leveringsakte een nieuwe afspraak ingepland op 23 juli 2021. De man heeft daar niet meer op gereageerd, waarna de notaris die afspraak heeft geannuleerd.
Het bestreden vonnis
7. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter – in reconventie – de man veroordeeld om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling, waarin de woning op naam van de vrouw wordt gesteld.
De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat, indien de man niet voldoet aan de uitgesproken veroordeling, het vonnis zo nodig in de plaats treedt van de wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de man daartoe.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde – waaronder de vordering in conventie van de man – is afgewezen.
De vorderingen in hoger beroep
8. De man vordert – samengevat –:
A) dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van provisionele vordering c.q. incident bepaalt dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat het hof zal hebben beslist op de vorderingen in de appelprocedure;
B) dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en
1. voor zover de vrouw reeds heeft voorzien in een toedeling c.q. levering van de woning aan haar, haar veroordeelt om zorg te dragen voor ongedaanmaking van deze levering;
2.
primair: de man machtigt om de woning ex art. 3:174 lid 1 BW te gelde te maken;
3.
subsidiair: de vrouw beveelt om haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom, en bepaalt dat indien de vrouw nalatig blijft haar medewerking te verlenen het arrest in de plaats treedt van de akte of een deel ervan die het aangaan van de koopovereenkomst en/of overdracht mogelijk maken;
4. de vrouw veroordeelt in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
9. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vordering tot schorsing, kosten rechtens.
Inschrijving in het rechtsmiddelenregister
10. In het dictum van het bestreden vonnis is de bepaling opgenomen dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van de wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de man indien hij nalaat zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling, waarin de woning aan de vrouw wordt toegedeeld. Uit de artt. 3:301 lid 2 BW en 433 Rv. volgt dat het hoger beroep binnen acht dagen na het instellen moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister op straffe van niet-ontvankelijkheid. De rechter in hoger beroep moet ambtshalve nagaan of aan het voorschrift is voldaan. Het hof stelt vast dat het hoger beroep op 11 oktober 2021 is ingeschreven, dus dat de man hieraan heeft voldaan.
De kern van het geschil: de termijn van vijf maanden
11. De grieven 1 tot en met 5 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
De man is het niet eens met de uitleg die de voorzieningenrechter aan het arrest van het hof van 9 februari 2021 heeft gegeven, in het bijzonder met de overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat de termijn van vijf maanden geen vervaltermijn is. De man bestrijdt dat de termijn rekbaar zou zijn en deze slechts een inspanningsverplichting aan de kant van de vrouw met zich mee zou brengen. De vrouw heeft niet voldaan aan de door het hof gestelde voorwaarden voor toedeling van de woning en het hof heeft in zijn arrest gevolgen verbonden voor het geval de vrouw de toedeling niet tijdig zou realiseren: de vrouw moet in dat geval meewerken aan verkoop en dan is de actuele waarde bij verkoop maatstaf voor de in de verdeling te betrekken waarde, dus niet de waarde per peildatum van 26 juni 2019. Deze actuele waarde ligt aanzienlijk boven de waarde per 26 juni 2019. Het hof heeft beoogd om na het verstrijken van de termijn van vijf maanden een andere waarde(peildatum) aan de woning toe te kennen in het kader van de verdeling: de man hoeft dan geen genoegen meer te nemen met het delen in de overwaarde per peildatum 26 juni 2019.
De man betoogt verder dat, voor zover aan de zijde van de vrouw slechts sprake zou zijn van inspanningsverplichtingen, zij hierin tekort is geschoten: er zijn tal van aan de vrouw toerekenbare omstandigheden die maakten dat zij geen toedeling binnen vijf maanden heeft kunnen realiseren. De man wijst in dit verband op het feit dat de eerste taxateur de opdracht heeft teruggegeven door toedoen van de vrouw, dat de tweede taxateur met vertraging en slechts dankzij bemoeienis van de man met een taxatierapport is gekomen en dat de vrouw niet op voortvarende wijze de financiering heeft aangevraagd. Daar komt nog bij dat de vrouw een onjuiste aanvraag heeft ingediend, waardoor eveneens vertraging is ontstaan.
12. De vrouw heeft deze grieven weersproken. Zij voert aan dat zij steeds alles in het werk heeft gesteld om tijdig de financiering rond te krijgen. Voor zover er vertraging is ontstaan, is dit niet aan haar te wijten: de man heeft pas na drie weken na het arrest van het hof de drie makelaars genoemd, de vertraging bij de taxaties is niet door haar toedoen ontstaan, tussen haar aanvraag voor een hypothecaire lening en het in behandeling nemen door de hypotheekverstrekker zaten 25 dagen, welke behandeling de vrouw niet kon versnellen. Dat de afspraak bij de notaris op 9 juli 2021 niet door kon gaan omdat de financiering nog niet rond was, was te wijten aan een fout van de hypotheekadviseur. Deze fout kon eenvoudig hersteld worden, waarna binnen één week de toedeling alsnog kon plaats vinden. De man heeft echter geweigerd verder mee te werken. De vrouw heeft als productie 93 een offerte van de ING in het geding gebracht, geldig tot 22 april 2022: hieruit blijkt dat zij nog steeds in staat is de toedeling van de woning en de uitkoop van de man te financieren.
13. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis het juridisch kader aangegeven voor de uitleg van de veroordeling van het hof in het arrest van 9 februari 2021. Het hof sluit zich hierbij aan en noemt nogmaals de belangrijkste punten: de veroordeling moet worden uitgelegd in het licht van en met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. Bij de uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Daarnaast geldt dat deelgenoten zich jegens elkaar moeten gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het hof voegt daar nog aan toe dat dat eens te meer geldt voor ex-echtgenoten.
14. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het arrest niet blijkt dat de door het hof gestelde termijn van vijf maanden waarbinnen de vrouw de financiering van de toedeling van de woning aan haar diende rond te krijgen, kwalificeert als een vervaltermijn, in die zin dat enige overschrijding van de termijn van vijf maanden zonder meer leidt tot het verliezen van haar recht op toedeling van de woning. Gezien de overweging van het hof dat de man in beginsel geen bezwaar heeft tegen toedeling van de woning aan de vrouw, mits zij dit binnen een redelijke termijn gefinancierd zou kunnen krijgen (zie rechtsoverweging 19 van het arrest van 9 februari 2021) heeft het hof beoogd een in redelijkheid te behalen termijn te stellen waarbinnen voor partijen duidelijkheid zou komen over de (on)mogelijkheid van toedeling van de woning aan de vrouw en waardoor binnen afzienbare termijn tot een verdeling van die woning – door toedeling aan de vrouw of door verkoop aan een derde – zou worden gekomen. Door het hof is niet aan de man voorwaardelijk – voor het geval de vrouw de termijn niet haalt – de machtiging van artikel 3:174 BW gegeven. Dat betekent dat er ruimte is voor beoordeling van de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is dat de vrouw strikt aan deze termijn wordt gehouden. Het hof neemt daarbij in overweging dat uit het arrest van het hof niet blijkt dat het hof met de gegeven termijn de man beoogde te beschermen in zijn belang om bij stijgende huizenprijzen in de periode nadat in het arrest de woning onder voorwaarden aan de vrouw was toegedeeld hem daarvan te laten profiteren.
Met de voorzieningenrechter stelt het hof vast dat niet is gebleken dat de vertragingen bij de taxatie – alleen – aan de vrouw te wijten zijn. Beide partijen hebben kennelijk contact gehad met de betreffende makelaars, door de wijze van opereren van beide partijen is begrijpelijk dat de makelaars zich genoodzaakt zagen behoedzaam te werk te gaan, waarbij de eerste makelaar zich zelfs heeft teruggetrokken. Wat de financieringsaanvraag betreft is door een onzorgvuldigheid een vertraging ontstaan waardoor de termijn van 9 juli 2021 niet is gehaald. De man heeft daarop echter al op 10 juli 2021 gereageerd met het bericht dat de woning nu moest worden verkocht en hij heeft verdere medewerking aan de overdracht van de woning geweigerd. Het hof stelt vast dat – gelet op de processtukken en de behandeling ter zitting – de verhouding tussen partijen al jaren ernstig is verstoord en dat er een groot wederzijds wantrouwen is waardoor de communicatie wordt bemoeilijkt. Van partijen had mogen worden verwacht dat zij zich naar elkaar gedragen met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid: dat bracht voor de vrouw met zich mee dat zij de man zo spoedig mogelijk voorzag van alle relevante informatie, ook omtrent de reden van het uitstel van de afspraak op 9 juli 2021, en van de man dat hij niet al op 10 juli 2021 definitief weigerde om mee te werken aan de akte van verdeling. Het was in dit verband niet aan de man om als voorwaarde te stellen dat de vrouw moest aantonen dat de overschrijding aan een fout van de bank te wijten was en te beoordelen of zij daarin al dan niet geslaagd was. Uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid rechtvaardigt de overschrijding van de termijn – gelet op de inspanningen die de vrouw heeft verricht – niet de starre opstelling van de man. Binnen één week na 9 juli 2021 was immers duidelijk dat de akte van verdeling alsnog kon worden gepasseerd.
15. De slotsom is dat de eerste vijf grieven van de man falen.
De incidentele vordering tot schorsing
16. De advocaat van de man heeft ter zitting aangegeven dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging als ingetrokken kan worden beschouwd. Het hof hoeft hierop geen beslissing meer te geven.
Proceskosten
17. Het hof is van oordeel dat de proceskosten in hoger beroep – zoals ook in eerste aanleg – moeten worden gecompenseerd, nu partijen ex-echtgenoten zijn. De zesde grief van de man faalt eveneens.
18. Op grond van het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen en de vorderingen in hoger beroep van de man afwijzen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, P.M.A.J. Bollen en A.F. Mollema, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers op 22 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.