18. Vast staat dat de advocaat/belastingkundige mr. [B] eerder de belastingaangiften voor [erflater] heeft verzorgd en dat [geïntimeerde] mr. [B] heeft opgevolgd. Bij e-mail van 27 december 2016 heeft [geïntimeerde] mr. [B] verzocht het dossier van [erflater] en [de partner] aan haar over te dragen. Bij e-mail van 28 december 2016 heeft mr. [B] aan [geïntimeerde] geantwoord: ‘Ik heb inmiddels gesproken met mevrouw [de partner] en ik heb haar bevestigd dat ik mijn werkzaamheden tot nader order zal staken. (…)’. Dat mr. [B] en/of [A] ook daadwerkelijk tot 27 december 2016 verantwoordelijk was voor het doen van belastingaangifte voor [erflater] en [de partner] , blijkt uit als productie 5 bij conclusie van antwoord en productie 5 bij memorie van grieven overgelegde brieven van de belastingdienst aan [geïntimeerde] van 1 maart 2017. Het hof constateert verder dat blijkens die brief [geïntimeerde] op 30 december 2016 pro-formabezwaarschriften voor [de partner] heeft ingediend. Daaruit blijkt echter ook dat op 21 december 2016 nog door mr. [B] tegen (dezelfde) aan (ondernemingen van) [de partner] opgelegde aanslagen pro-formabezwaarschriften zijn ingediend. De omstandigheid dat [erflater] op 19 september 2016 [geïntimeerde] heeft gemachtigd om namens hem met de Belastingdienst en/of de curator in het faillissement van Diamond Trading B.V. overleg te voeren over de aan [erflater] opgelegde belastingaanslagen en de belastingonderzoeken naar de administratie van door hem gecontroleerde ondernemingen, leidt niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft in dit verband aangevoerd dat zij weliswaar werkzaamheden voor [erflater] verrichtte in het kader van schikkingsonderhandelingen met de curator in het faillissement van Diamond Trading B.V. en het voeren van verweer tegen de aansprakelijkheid van [erflater] als bestuurder, maar dat daaronder niet viel het voeren van de financiële administratie en het doen van belastingaangifte; daarmee waren toen nog mr. [B] en [A] belast. Pas op 27 december 2016 heeft mr. [B] zijn werkzaamheden overgedragen. Gelet hierop, bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] niet heeft begrepen, en in de gegeven omstandigheden ook niet redelijkerwijs heeft hoeven te begrijpen, dat zij vanaf 19 september 2016 ook al opdracht had tot en verantwoordelijk was voor het indienen van bezwaarschriften tegen aan [erflater] opgelegde belastingaanslagen.
18. Het voorgaande in aanmerking genomen kan in het midden blijven of [A] vóór 27 december 2016 contact heeft gehad met [geïntimeerde] over belastingaangelegenheden van [erflater] en of [A] aan [geïntimeerde] bescheiden over de belastingcontrole en belastingaanslagen ter beschikking heeft gesteld. Ook als dat het geval is geweest, geldt evenzeer dat mr. [B] en [A] tot 27 december 2016 verantwoordelijk waren voor de belastingaangifte van [erflater] . In ieder geval mocht [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs daarvan uitgaan. Het aanbod om [A] , van wie bij pleidooi een schriftelijke verklaring is overgelegd, als getuige te horen wordt daarom als niet terzake dienend gepasseerd.
Is [geïntimeerde] tekortgeschoten?
18. Het hof zal vervolgens onderzoeken of [geïntimeerde] met ingang van 27 december 2016 heeft gehandeld volgens de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam belastingadviseur.
18. Het hof stelt voorop dat, kort gezegd, tegen een belastingaanslag een gemotiveerd bezwaarschrift kan worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van die aanslag. Binnen die termijn kan ook een ongemotiveerd bezwaarschrift worden ingediend met het verzoek de bezwaren tegen de belastingaanslag later te mogen motiveren of toelichten; dit is een pro forma bezwaarschrift. Als de termijn van zes weken om bezwaar te maken is verstreken, kan nog slechts een verzoek tot ambtshalve vermindering worden gedaan. Als de inspecteur in dat geval vaststelt dat een belastingaanslag inderdaad te hoog is, zal hij deze ambtshalve verminderen. Een verzoek tot vermindering moet
uiterlijk vijf jaarna het jaar waarover de aanslag gaat worden gedaan.
Groene aanslagen
18. De rechtbank heeft in rov. 4.10 van het bestreden vonnis geoordeeld dat van vrijwel alle groene aanslagen de bezwaartermijn al was verstreken vóór het kennismakingsgesprek in juni 2016 zodat de executeur [geïntimeerde] niet kan verwijten dat zij daartegen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Van de groene aanslag IH met vervaldag 18 augustus 2016 heeft de rechtbank in rov. 4.11 geoordeeld dat de executeur onvoldoende heeft gesteld voor het aannemen van een beroepsfout van [geïntimeerde] . Tegen die overwegingen zijn op deze punten geen grieven gericht.
Het hof merkt verder op dat grief 2 niet ziet op de groene aanslagen inkomensheffing (IH), maar alleen op de groene aanslagen omzetbelasting (OB); naar [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld betreffen dit
naheffingsaanslagenOB, gelet op de code F in de aanslagnummers.
18. Voor zover de groene aanslagen OB betrekking hebben op de jaren 2009 en 2010 constateert het hof dat ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan [geïntimeerde] op 27 december 2016 ook de vijfjaarstermijn voor een verzoek tot ambtshalve vermindering al was verstreken.
18. Voor de groene aanslagen OB die betrekking hebben op de belastingjaren 2012 en 2013 voert [geïntimeerde] het verweer dat [de partner] in mei 2017 is overgestapt naar het advocatenkantoor van mr. Bharatsingh, die onder meer constateerde dat geen verzoeken waren gedaan tot ambtshalve vermindering van de desbetreffende aan [erflater] opgelegde aanslagen, maar die zelf niet alsnog dergelijke verzoeken heeft ingediend. Zij beroept zich in dat verband op het ontbreken van mogelijke schade, dan wel causaal verband tussen de handelwijze van [geïntimeerde] en de gestelde schade, en eveneens op eigen schuld (handelen is in strijd met de schadebeperkingsplicht).
18. Het hof overweegt dat, aangezien mr. Bharatsingh inderdaad geen verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen OB over 2012 en 2013 heeft gedaan – dat is immers gesteld noch gebleken – zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ervan moet worden uitgegaan dat ook mr. Bharatsingh daarvan kennelijk heeft afgezien bij gebrek aan een reële kans van slagen. Gelet hierop is [geïntimeerde] niet tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen door geen verzoek tot ambtshalve vermindering van de desbetreffende aanslagen te doen.
18. Alleen wat betreft de aanslag OB ten name van Taj Mahal over
belastingjaar 2011geldt dat de vijfjaarstermijn verstreek op 31 december 2016, dus enkele dagen nadat [geïntimeerde] de opdracht om de fiscale belangen van [erflater] te behartigen had aanvaard en voordat mr. Bharatsingh zijn werkzaamheden in mei 2017 is gestart, zodat alleen [geïntimeerde] strikt genomen nog een verzoek tot ambtshalve vermindering had kunnen doen. Beoordeeld moet dus worden of een dergelijk verzoek een reële kans van slagen had gehad.
18. Ten aanzien van de groene aanslagen OB ten name van Taj Mahal heeft de executeur in hoger beroep, ter onderbouwing van zijn stellingen, onder meer aangevoerd dat deze onderneming reeds geruime tijd was gestaakt en dat de belastinginspecteur om die reden de groene aanslagen OB ambtshalve zou hebben vernietigd. Het hof overweegt dat de onderneming Taj Mahal op 7 oktober 2013 is gestaakt. Aangezien de voorgangers van [geïntimeerde] (mr. [B] en [A] ) kennelijk ook geen aanleiding hebben gezien om wat betreft de aanslag OB over 2011 ofwel daartegen bezwaar te maken ofwel, na het verstrijken van de bezwaartermijn, een verzoek tot ambtshalve vermindering te doen, terwijl de opvolger van [geïntimeerde] (mr. Bharatsingh) zodanig verzoek ook niet heeft gedaan voor de groene aanslagen OB ten name van Taj Mahal
over 2012 en 2013wegens – naar het hof aanneemt – het ontbreken van een reële kans van slagen, zoals hiervoor in rov. 25 aangenomen, wordt het betoog van de executeur dat de belastinginspecteur de groene aanslagen OB ambtshalve zou hebben vernietigd, als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat indien [geïntimeerde] voor de aanslag OB ten name van Taj Mahal over belastingjaar 2011 een verzoek tot ambtshalve vermindering zou hebben gedaan onvoldoende is onderbouwd dat dit enige reële kans op succes zou hebben gehad.
18. Ten aanzien van de groene aanslag OB ten name van R&R Collections heeft de executeur in hoger beroep aangevoerd dat voor het verrekenen van af te dragen omzetbelasting de door crediteuren van R&R Collections in rekening gebrachte omzetbelasting in mindering moet worden gebracht, zodat de aanslag te hoog is en dus door een verzoek tot ambtshalve vermindering kon worden verlaagd. Wat daarvan zij – [geïntimeerde] heeft de juistheid van deze stelling betwist onder verwijzing naar het controlerapport van de Belastingdienst – de groene aanslag OB ten name van R&R Collections ziet op belastingjaar 2010. Zoals hiervoor onder rov. 23 overwogen, was in 2016 de vijfjaarstermijn voor een verzoek tot ambtshalve vermindering al verstreken. [geïntimeerde] kon een dergelijk verzoek dus niet meer doen.
Blauwe aanslagen
18. De vier blauwe aanslagen OB – twee daarvan zijn opgelegd aan Taj Mahal en twee aan R&R Collections – hebben als dagtekening 24 december 2016. [geïntimeerde] had op die datum nog geen opdracht tot het behartigen van de fiscale belangen van [erflater] , maar de executeur heeft gesteld en aangeboden te bewijzen, door het horen van [de partner] als getuige, dat [de partner] op 24 januari 2017 de aanslagen die in december 2016 en januari 2017 zijn opgelegd persoonlijk aan [de directeur] ter hand heeft gesteld. Naar de executeur verder heeft gesteld, heeft [de partner] op 14 februari 2017 vervolgens de aanslagen die na 24 januari 2017 zijn opgelegd aan [de directeur] afgegeven. [de partner] heeft dit ter zitting, waar zij aanwezig was, expliciet bevestigd.
[geïntimeerde] heeft betwist dat [de partner] de blauwe aanslagen op enig moment aan [de directeur] heeft overhandigd, en zich op het standpunt gesteld dat zij dus ook niet binnen de bezwaartermijn bezwaar daartegen heeft kunnen maken. Ter zitting in hoger beroep heeft [de directeur] echter verklaard dat hij, als hij geweten had van de aanslagen, in bezwaar naar voren had kunnen brengen dat in het controlerapport enerzijds de levering van de sieraden die in de voorraad is opgenomen wel is geaccepteerd, maar anderzijds de daarmee verband houdende schuld van (ondernemingen van) [erflater] aan Laxmi Jewels niet, en dat het instellen van bezwaar daarom een reële kans van slagen zou hebben gehad. In die zin is het bewijsaanbod ter zake dienend. Gelet op zijn gespecificeerde bewijsaanbod zal het hof de executeur daarom toelaten te bewijzen dat [de partner] de desbetreffende aan (ondernemingen van) [erflater] opgelegde belastingaanslagen OB met als dagtekening 24 december 2016 aan [geïntimeerde] ter hand heeft gesteld.
Groene aanslagen met rode letters
18. Wat betreft de twee groene aanslagen met rode letters heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat hiertegen (niet – zoals in de toelichting op grief 4 staat – door [geïntimeerde] maar) door [A] pro forma bezwaar is gemaakt. Het door [A] ingediende bezwaarschrift gedateerd 17 november 2015 is als bijlage gevoegd bij de brief van de Belastingdienst aan [geïntimeerde] van 1 maart 2017 (productie 5 bij conclusie van antwoord). Daaruit blijkt dat de aanslag IH over 2012 waartegen het bezwaarschrift zich richt € 3.650,-- (inclusief een verzuimboete van € 226,--) bedroeg. In het rapport van het boekenonderzoek, aangehaald in de brief van de Belastingdienst, wordt hierover vermeld dat de aanslag IB/PVV 2012 gedurende de looptijd van het onderzoek ambtshalve is vastgesteld omdat geen aangifte was ingediend, dat het verzamelinkomen op € 20.000 is gesteld en dat uit de opstelling in het rapport blijkt dat het verzamelinkomen € 135.236,-- had moeten zijn. Omdat de aanslag niet lopende het boekenonderzoek vastgesteld had moeten worden, heeft de inspecteur blijkens dit rapport afgezien van het opleggen van een navorderingsaanslag. Wat betreft het pro forma ingediende bezwaar heeft de inspecteur [geïntimeerde] bericht:
‘Nu de aanslag middels het rapport is gemotiveerd, of beter gezegd is aangegeven dat de aanslag IB 2012 feitelijk naar een te laag bedrag is vastgesteld, doch er geen grond voor navordering is, is het aan u om het bezwaar alsnog nader te motiveren.’
Hieruit volgt dat bij het vaststellen van de aanslag IB (IH) 2012 de Belastingdienst geen rekening heeft gehouden met de bevindingen in het controlerapport zoals de kwestie van de diefstal van de sieraden, de schulden van [erflater] aan Tank en de door de Belastingdienst aangenomen schijnconstructie. De executeur gaat daar kennelijk ook van uit nu hij in de toelichting op grief 4 stelt dat [geïntimeerde] de motivering van het bezwaarschrift had kunnen beperken tot de boete; zoals hiervoor overwogen bedroeg die € 226,--. Nu de aanslag blijkens de brief van de Belastingdienst van 1 maart 2017 ambtshalve was vastgesteld omdat geen aangifte was ingediend, moet ervan worden uitgegaan dat de (verzuim)boete hierop betrekking had. Gesteld noch gebleken is dat en waarom een bezwaar hiertegen enige kans van slagen had, zodat in de gegeven omstandigheden [geïntimeerde] het motiveren van het bezwaar zonder meer achterwege mocht laten.
18. Wat betreft de aanslag Zorgverzekeringswet (ZVW) van € 2.995,-- geldt dat, zoals ook volgt uit de brief van de Belastingdienst van 1 maart 2017, deze, anders dan de aanslag IB 2012, wel is gebaseerd op het overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport vastgestelde (bijdrage-)inkomen van [erflater] . Volgens de Belastingdienst bedroeg dit inkomen € 279.214 maar is de aanslag gebaseerd op het maximum bijdrage-inkomen (in 2012) van € 50.064,--. De bevindingen in het controlerapport dat [erflater] aanzienlijke bedragen aan belastbaar inkomen niet heeft aangegeven zijn, wat betreft het door [erflater] gestelde verlies wegens twee overvallen en de schulden aan Indiase leveranciers, mede gebaseerd op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 april 2016 in de procedure tussen de curator van Diamond Trading B.V. en [de partner] . Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat de cessie van de vordering van [erflater] op [de partner] aan Tank (Laxmidas) een schijnconstructie was, die (kennelijk) tot doel had schuldeisers van [erflater] (waaronder de curator) te misleiden en in hun verhaalsmogelijkheden te benadelen. Gesteld noch gebleken is dat dit vonnis intussen in hoger beroep is vernietigd; voor zover in hoger beroep nog geen arrest zou zijn gewezen, heeft de executeur in ieder geval niet verzocht om de beslissing in de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van dat arrest. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de executeur onvoldoende heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat een motivering van het bezwaarschrift ertoe had geleid dat de Belastingdienst het bijdrage-inkomen zou hebben vastgesteld op nihil, althans een lager bedrag dan € 50.064,--, als gevolg waarvan ook de aanslag ZVW zou zijn verminderd tot nihil, althans een lager bedrag.
Oranje aanslagen
18. Ervan uitgaande dat grief 1 mede is gericht tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de twee oranje aanslagen (IH en ZVW), is het hof met de rechtbank van oordeel dat de executeur niet heeft onderbouwd dat het aantekenen van bezwaar tegen of een verzoek tot ambtshalve vermindering van deze aanslagen een reële kans van slagen zou hebben gehad. In het overzicht wordt alleen vermeld dat de dagtekening van de aanslagen 3 januari 2017 en de vervaldag 3 februari 2017 is. De aanslagen zijn niet overgelegd; de executeur heeft niet toegelicht op welk belastingjaar de oranje aanslagen betrekking hebben en of deze aanslagen voortvloeien uit het controlerapport. Niet duidelijk is waarom deze volgens de executeur niet zouden kloppen. Voor zover de grief ziet op de oranje aanslagen, is deze daarom ongegrond.
Grijze aanslagen
18. De twee grijze aanslagen (IH en ZVW) zijn beide gedateerd 8 februari 2017. [geïntimeerde] behartigde toen de fiscale belangen van [erflater] . [geïntimeerde] heeft betwist dat hij op de hoogte was van deze aanslagen. Verder heeft hij aangevoerd dat de executeur heeft nagelaten te concretiseren dat er een reële kans op succes was geweest als [geïntimeerde] tegen deze aanslagen bezwaar had aangetekend, en dat dit overigens niet relevant is omdat de grijze aanslagen zien op belastingjaar 2013 zodat haar opvolger nog tot uiterlijk 31 december 2018 een verzoek tot ambtshalve vermindering had kunnen doen, wat deze heeft nagelaten.
18. Het hof acht dit verweer gegrond. Mr. Bharatsingh, die ter zitting van het hof aanwezig was, heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij geen verzoek heeft gedaan tot ambtshalve vermindering. Zijn stelling dat een ambtshalve vermindering alleen kan worden verkregen als eerst een rechtsmiddel tegen de desbetreffende aanslag is benut, vindt geen steun in het recht. Het hof is van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ervan moet worden uitgegaan dat ook mr. Bharatsingh kennelijk van mening was dat het maken van bezwaar tegen de grijze aanslagen geen reële kans van slagen had. Gelet hierop is [geïntimeerde] niet tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen door geen bezwaar in te dienen tegen de grijze aanslagen.