ECLI:NL:GHDHA:2022:319

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
2200098621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens sneeuwballengevecht met ernstige gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een sneeuwballengevecht dat escaleerde toen een sneeuwbal een passerende auto raakte. De verdachte en haar medeverdachte hebben vervolgens openlijk geweld gepleegd tegen de 16-jarige aangeefster. Dit geweld bestond uit slaan, trekken aan de haren en schoppen, wat leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en deelname aan een agressieregulatietraining. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade van €600,00. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte zich niet kon beroepen op een gebrek aan bewustzijn van het gezamenlijke geweld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastelegging, maar bevestigde de veroordeling voor openlijke geweldpleging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000986-21
Parketnummer: 10-013956-21
Datum uitspraak: 11 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1994,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en het verplicht volgen van een agressieregulatietraining. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 16 januari 2021 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de Johan Kruijffstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door meermalen, althans eenmaal,
- de haren van die [slachtoffer] vast te pakken en/of daaraan te trekken (tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen),
- in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te stompen/slaan en/of te duwen en/of
- in/op/tegen de buik en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te trappen/schoppen en/of een knietje te geven;
2.
zij op of omstreeks 16 januari 2021 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (in bijzijn van) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie snijden" en/of "ik snijd haar in de keel", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringscontact en verplichte deelname aan agressieregulatietraining. De advocaat-generaal heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen dat de verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde bewoordingen heeft gebruikt jegens de aangeefster. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks16 januari 2021 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de
JohanJanKruijffstraat,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door
meermalen, althans eenmaal,
- de haren van die [slachtoffer] vast te pakken en
/ofdaaraan te trekken (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen),
- in/op/tegen het gezicht en
/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te stompen/slaan
en/of te duwenen
/of
-
in/op/tegen de buik en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te trappen/schoppen en
/ofeen knietje te geven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken nu geen sprake is van het “in vereniging” handelen. Hij heeft ter onderbouwing van dat standpunt aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte zich ervan bewust was dat zij en de medeverdachte samen geweld pleegden. Dit staat aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in de weg.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen - een en ander in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) - is van belang dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar de strafbaarstelling van artikel 141 Sr is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben (HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437).
De feiten en omstandigheden, zoals die uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen naar voren komen, geven getuige het navolgende – en anders dan door de raadsman is betoogd – wel degelijk blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen de aangeefster.
De aangeefster en haar vrienden houden een sneeuwballengevecht, waarbij de aangeefster per ongeluk een sneeuwbal gooit tegen een rijdende auto. In die auto zitten de verdachte, op de bijrijdersplaats, en de medeverdachte, die achter het stuur zit. De verdachte is, nadat zij het raampje naar beneden had gedraaid en zich boos jegens aangeefster had uitgelaten, uitgestapt. Zij is op de aangeefster toegelopen en heeft haar vastgepakt bij de kraag van haar jas. De medeverdachte heeft intussen de auto geparkeerd en is vervolgens eveneens op de aangeefster toegelopen. Beide verdachten hebben toen, in elkaars bijzijn, geweld gebruikt jegens de aangeefster, waarbij de aangeefster in haar gezicht is geslagen, door middel van een “veeg” onderuit is gehaald, aan haar haren is getrokken en knietjes heeft gehad. Op enig moment is de confrontatie geëindigd en zijn de verdachten samen teruggelopen naar de auto.
Op grond van het voorgaande komt het hof allereerst tot de conclusie dat de stelling van de raadsman dat de verdachte zich niet bewust was van het feit dat zij en de medeverdachte samen geweld pleegden, geen steun vindt in de feiten en als ongeloofwaardig terzijde zal worden gesteld. Voorts is naar het oordeel van het hof zonder meer sprake van het “in vereniging” plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr. Dat de verdachte voorts ook een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat (mede door de medeverdachte gepleegde) geweld staat gelet op het door de verdachte zelf gebruikte geweld buiten kijf.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangeefster. Dit zonder noemenswaardige aanleiding. Het slachtoffer, toen zestien jaar oud, hield met vrienden een sneeuwballengevecht en gooide per ongeluk een sneeuwbal tegen de auto van de medeverdachte, waarop de verdachte en de medeverdachte zijn uitgestapt en zich agressief en gewelddadig jegens het slachtoffer hebben gedragen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en de medeverdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de aangeefster nog altijd ernstig last heeft van het voorval.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 5 maart 2021, waarin de reclassering de oplegging van een meldplicht en een ambulante behandeling in de vorm van een agressieregulatietraining adviseert. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard mee te werken met een agressieregulatietraining en aangegeven dat zij hiervan wil leren. Het hof zal gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen door de reclassering wordt gezegd over het gevaar voor herhaling dezelfde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel als de politierechter heeft gedaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade à € 579,98 en immateriële schade à € 900,00 als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, tot een bedrag van in totaal
€ 1.479,98.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.479,98.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot afwijzing voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat op grond van medische gegevens die de benadeelde aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor wat betreft de materiële schade levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het hof op grond van de beschikbare informatie niet zonder meer kan vaststellen of er een rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde feit en de gestelde schade en, indien dat verband aanwezig is, op welk bedrag de schade moet worden begroot.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de gestelde materiële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte hoofdelijk te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 600,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dit in overleg met de zorgverlener noodzakelijk acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een agressieregulatietraining, aangeboden door Fivoor, of soortgelijke instelling waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
16 januari 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. J.H. Crijns, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 februari 2022.
mr. J.H. Crijns is buiten staat dit arrest te ondertekenen.