ECLI:NL:GHDHA:2022:3037

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
22-001430-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het geven van een bijtopdracht aan een hond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van zijn ex-partner. De verdachte gaf zijn hond de opdracht om zijn ex-partner te bijten, wat resulteerde in blijvende littekens en een gevoelsstoornis bij het slachtoffer. De verdachte was eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder huiselijk geweld. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een contactverbod ten opzichte van het slachtoffer, toegewezen. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en haar dochter als betrouwbaar beoordeeld, ondanks het verweer van de verdediging dat deze inconsistent zouden zijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en er is een schadevergoeding van € 4.339,26 aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft hier geen rechtsgevolg aan verbonden. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure en de vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001430-20
Parketnummers: 09-857037-20
Datum uitspraak: 29 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 juni 2020 tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1980,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats],
postadres volgens eigen opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep: [postadres], [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 januari 2020 te Leiden aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer blijvende littekens op de arm en/of de hand van die [slachtoffer] en/of een (blijvende) gevoelsstoornis (zenuwletsel) in de vingers van die [slachtoffer], heeft toegebracht door zijn, verdachtes, hond opdracht te geven om die [slachtoffer] te bijten en/of te pakken en/of aan te vallen (ten gevolge waarvan voornoemde hond die [slachtoffer] een of meermalen met kracht heeft gebeten);
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zijn, verdachtes, hond opdracht heeft gegeven om die [slachtoffer] te bijten en/of te pakken en/of aan te vallen (ten gevolge waarvan voornoemde hond die [slachtoffer] een of meermalen met kracht heeft gebeten), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden, een onder zijn hoede staand dier, te weten een hond (American Bully/Pitbull/Stafford, genaamd Olek), niet heeft teruggehouden toen die hond [slachtoffer] aanviel.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten opzicht van [slachtoffer]. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat die bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Betrouwbaarheidsverweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd, omdat [slachtoffer] en haar dochter
[dochter slachtoffer] inconsistent hebben verklaard over het geven van een commando aan de hond door de verdachte en deze verklaringen daarom niet bruikbaar zijn voor het bewijs vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de processtukken stelt het hof vast dat de ter plaatse gekomen verbalisant [verbalisant], al direct na het incident, door [dochter slachtoffer] werd aangesproken, waarbij ze zei dat haar moeder was gebeten door de hond van verdachte en dat verdachte de hond opdracht zou hebben gegeven haar aan te vallen. [slachtoffer] had op dat moment al plaatsgenomen in de ambulance. In de ambulance heeft [slachtoffer] desgevraagd verteld dat de verdachte aan de hond de opdracht had gegeven om haar te bijten.
Nadien zijn [slachtoffer] en [dochter slachtoffer] nog een aantal keren gehoord door de politie waarbij zij – in het bijzonder op dit punt – niet essentieel van hun eerste verklaring zijn afgeweken.
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] en [dochter slachtoffer] consistent en daarom betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmateriaal voor de bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks 08 januari 2020 te Leiden aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een of meerblijvende littekens op de arm
en/of de handvan die [slachtoffer] en
/ofeen
(blijvende)gevoelsstoornis (zenuwletsel) in de vingers van die [slachtoffer], heeft toegebracht door zijn, verdachtes, hond opdracht te geven om die [slachtoffer] te bijten en/of te pakken en/of aan te vallen
(ten gevolge waarvan voornoemde hond die [slachtoffer]
een of meermalenmet kracht heeft gebeten
).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, gepleegd tegen zijn ex-partner, door zijn hond de opdracht te geven haar te bijten. Als gevolg hiervan heeft zijn ex-partner blijvende littekens aan haar arm en een (mogelijk blijvende) gevoelsstoornis in haar vingers overgehouden. Aldus handelende heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, te meer nu de mishandeling zich heeft afgespeeld in de relationele sfeer in de gezamenlijke woning, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waaronder geweldsdelicten, zoals een partnermishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland van 4 mei 2020, waaruit volgt dat de Reclassering de kans op recidive als laag inschat en de kans op letselschade als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de Reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij geen
mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Wel adviseert zij om een contactverbod op te leggen zodat het slachtoffer in onderhavige zaak beschermd kan worden.
Ambtshalve stelt het hof vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in hoger beroep is overschreden. Het hof doet immers geen uitspraak binnen 2 jaar na het instellen van het hoger beroep. De termijn in hoger beroep is aangevangen op 17 juni 2020 toen het hoger beroep werd ingesteld. Nu het hof uitspraak doet op 29 september 2022, is deze termijn met ruim drie maanden overschreden.
Gelet op de beperkte mate van overschrijding in hoger beroep en het feit dat de totale termijn in eerste aanleg en in hoger beroep gezamenlijk korter is dan vier jaar, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de constatering dat de termijn in hoger beroep is overschreden zonder daar enig rechtsgevolg aan te verbinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf een bijzondere voorwaarde, te weten een contactverbod ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer], verbinden.
Voorts zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – bevelen dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, gelet op de omstandigheid dat het primair bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer. Het hof overweegt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk feit zal begaan, gelet op zijn justitiële documentatie waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder huiselijk geweld, en het rapport van Reclassering Nederland waaruit volgt dat er aanwijzingen bestaan voor problemen op het gebied van alcoholgebruik, hetgeen ten tijde van het onderhavige feit eveneens een rol heeft gespeeld.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 19.217,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 19.217,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 339,26 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gezien wat in soortgelijke gevallen wordt toegewezen- voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.339,26 aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte
het primair tenlastegelegdeheeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is direct of indirect contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1974.
Geeft opdracht aan de politie tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.339,26 (vierduizend driehonderdnegenendertig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 339,26 (driehonderdnegenendertig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.339,26 (vierduizend driehonderdnegenendertig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 339,26 (driehonderdnegenendertig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en
mr. L.J.M. Janssen, in bijzijn van de griffier
mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 september 2022.
Mr. S.S. Mangal is buiten staat dit arrest te ondertekenen.