ECLI:NL:GHDHA:2022:3034

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
22-000928-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika. De tenlastelegging betrof een periode van 1 juli 2011 tot en met 30 april 2012, waarin de verdachte betrokken zou zijn geweest bij verschillende fruitbedrijven die als dekmantel dienden voor de criminele activiteiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar met een lagere straf van twee jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte werkzaamheden verrichtte voor de fruitbedrijven, was er geen overtuigend bewijs dat hij op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie. Er waren geen tapgesprekken of andere bewijzen die de kennis van de verdachte over de invoer van cocaïne konden aantonen. Het hof heeft vastgesteld dat het vereiste opzet van de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen, en heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van de beschuldigingen. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 22 december 2022.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000928-17
Parketnummer: 10-960158-14
Datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en met 30 april 2012, te Rotterdam en/of Schiedam en/of Capelle aan den IJssel en/of Ridderkerk en/of (elders) in Nederland en/of te Antwerpen en/of (elders) in België en/of Equador en/of Peru en/of Colombia en/of en/of (elders) in Zuid-Amerika en/of in Turkije, met een of meer mededader(s), waaronder:
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3]
heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van de Opiumwet, als strafbaar gesteld in artikel 2A van de Opiumwet, en/of
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van de Opiumwet, als strafbaar gesteld in artikel 2B van de Opiumwet, en/of
- de voorbereiding en/of bevordering van voornoemde misdrijven genoemd onder artikel 2A en 2B van de Opiumwet, als strafbaar gesteld in artikel 10a Opiumwet.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Bij deze eis heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Organisatie
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting concludeert het hof dat er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestond tussen de in het dossier genoemde fruitbedrijven en meerdere natuurlijke personen, waardoor kan worden gesproken van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Oogmerk
Die organisatie bestelde containers met fruit bij bedrijven in Zuid-Amerikaanse landen. De betalingen aan de leveranciers werden veelal voorafgegaan door stortingen van contant geld op de bankrekeningen van de fruitbedrijven, waarna het geld korte tijd later werd overgeboekt. Een substantieel deel van het bestelde fruit werd na ontvangst vernietigd of onder de inkoopprijs verkocht. Uit de gegevens van de Belastingdienst is niet gebleken van een (substantiële) omzet bij de betrokken ondernemingen en in veel gevallen lijkt, gelet op de afgelegde getuigenverklaringen, sprake te zijn van zogenoemde papieren firma’s en katvangers: er werden personen als aandeelhouder en/of bestuurder geregistreerd terwijl zij feitelijk geen zeggenschap hadden in de onderneming. Bovendien is in meerdere containers die bestemd waren voor de organisatie vaak ook al in Zuid-Amerika cocaïne aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het oogmerk van de organisatie was gericht op – kort gezegd – het invoeren van cocaïne.
Deelneming
De verdachte wordt ervan verdacht te hebben deelgenomen aan deze criminele organisatie, in de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 april 2012.
De verdachte heeft in die periode werkzaamheden verricht voor meerdere bij de organisatie betrokken fruitbedrijven, en daarmee feitelijk bijgedragen aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie. Zo heeft de verdachte bestellingen geplaatst bij de Zuid-Amerikaanse fruitleveranciers, contacten onderhouden naar aanleiding van die bestellingen, contant geld gestort op de bankrekeningen van de fruitbedrijven en vervolgens vanaf die bankrekeningen geld overgemaakt naar de Zuid-Amerikaanse fruitleveranciers. Ook heeft de verdachte op basis van instructies facturen opgemaakt. De inhoud van die facturen kwam niet overeen met de werkelijkheid. Volgens de verdachte werd dit gedaan zodat minder belasting hoefde te worden betaald. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte ook aanwezig was bij een ontmoeting in [locatie] in Rotterdam. Het is onvoldoende duidelijk wat er precies is besproken tijdens die ontmoeting. Ook is hij met een collega/medewerkster mee geweest naar een notaris in [plaats] om haar te laten registeren als directeur, terwijl zij helemaal geen leidinggevende was.
Gelet op het voorgaande had de verdachte weliswaar kunnen vermoeden dat er iets niet in de haak was, maar naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode
wistdat de organisatie het invoeren van cocaïne tot oogmerk had. Die wetenschap volgt niet zonder meer uit de door de verdachte verrichte gedragingen. Ander bewijsmateriaal waaruit die wetenschap zou kunnen volgen, zoals tapgesprekken of het aantreffen van cocaïne of een grote hoeveelheid contant geld bij de verdachte, is er niet.
Zo blijkt ook niet dat de verdachte iets wist van de partijen cocaïne die al in Zuid-Amerika waren onderschept. De wetenschap van de verdachte kan evenmin worden afgeleid uit het onderzoek Dazzler (waarin de verdachte onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van het invoeren van ruim 8.000 kilogram cocaïne), nu het onderzoek Dazzler betrekking heeft op een periode gelegen ná de in deze zaak tenlastegelegde periode.
Conclusie
Nu gelet op het voorgaande het vereiste opzet van de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen, zal het hof de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. E.C. van Veen,
mr. D.M. Thierry en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2022.