ECLI:NL:GHDHA:2022:3026

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22-002596-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in strafzaak met betrekking tot hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1976, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 120 uren, wegens het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vervolging in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de strafzaak tegen de medeverdachte niet vergelijkbaar was met die van de verdachte. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met enkele aanvullingen op de gronden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en de context van de zaak, waarbij de aanwezigheid van de verdachte in het pand niet enkel kon worden verklaard door het ophalen van pakketjes voor de medeverdachte. Het hof concludeerde dat de bewezenverklaring van de feiten standhield en bevestigde het eerdere vonnis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002596-21
Parketnummers: 10-078619-20 en 10-193513-18 (TUL)
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2021 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1976,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 september 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast is een beslissing genomen op de vordering tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf, zoals nader is omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld en zijn schriftelijk grieven ingediend.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 december 2018 tot en met 17 maart 2019 te Rotterdam, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de Theo Laseromsstraat) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 486 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 december 2018 tot en met 17 maart 2019 te Rotterdam, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Stedin Netbeheer B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 17 maart 2019 in Rotterdam, (een gedeelte van) het elektriciteitswerk van de [adres] heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of een stoornis in de gang of de werking van een zodanig werk heeft veroorzaakt en/of een ten opzichte van een zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld terwijl daarvan gevaar voor goederen te duchten was, immers heeft verdachte:
- een of meer zegels van de hoofdaansluitkast verbroken ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening en/of
- een of meer hoofdzekeringen bij te plaatsen in de hoofdaansluitkast en/of
- de hoofdzekering te verzwaren (waardoor er een grotere hoeveelheid elektrisch vermogen afgenomen kon worden) en/of
- een (illegale) elektriciteitsaansluiting aangebracht (die (buiten de meter om) een in die woning aanwezige en in werking zijnde hennepplantage van elektriciteit voorzag.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Aanvulling gronden
Het hof vult de door de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen aan met de volgende waarneming van het gerechtshof, waargenomen ter terechtzitting in hoger beroep:
“De voorzitter deelt mede dat het voor het hof zichtbaar is dat de verdachte van Aziatische afkomst is hetgeen de verdachte ook bevestigt.”
Nadere overwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich, overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de vervolgingsbeslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dan wel met het verbod van willekeur. Zij draagt daartoe aan dat, nu de strafzaak tegen [medeverdachte] geseponeerd is omdat zijn verklaring kennelijk betrouwbaar wordt geacht, dit doorwerking zou moeten hebben in ’s hofs oordeel met betrekking tot de vervolgingsbeslissing ten aanzien van de verdachte, omdat de verklaringen van beide heren dezelfde inhoud en strekking hebben.
Het hof verwerpt dit verweer en sluit hierbij aan bij hetgeen al eerder door de politierechter is overwogen in het proces-verbaal 17 november 2020. De strafzaak tegen de [medeverdachte] en de strafzaak tegen de verdachte betreffen naar het oordeel van het hof immers geen vergelijkbare zaken.
Voorts heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep een aantal stukken overgelegd waaruit volgens de verdediging blijkt dat de verdachte in het pand aanwezig was omdat hij af en toe pakketjes ophaalde voor de [medeverdachte]. Het hof maakt uit de stukken slechts op dat op 13 november 2018 en 29 december 2018 tweemaal een pakket is besteld op naam van de [medeverdachte] op het adres [adres] te Rotterdam. Ook als het juist is dat verdachte deze en andere pakketjes voor de [medeverdachte] heeft meegenomen, wil dit immers niet zeggen dat de pakketjes dús de enige reden vormden voor verdachtes aanwezigheid in het pand. Het ophalen van de pakketjes kan dan ook, naar oordeel van het hof, niets afdoen aan de bewezenverklaring.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigthet vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
Mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 oktober 2022.