ECLI:NL:GHDHA:2022:3023

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
22-002171-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake terroristische activiteiten en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1972, werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor het voorbereiden van terroristische misdrijven en wapenbezit. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door zowel de verdachte als de officier van justitie was ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het trachten te bewegen van anderen tot het plegen van terroristische misdrijven, het verschaffen van middelen en inlichtingen, en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de meeste tenlastegelegde feiten, en heeft de verdachte vrijgesproken van de onderdelen B, C, D, F en G van feit 1, evenals van feit 2. Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte een ander gelegenheid en middelen heeft verschaft tot het plegen van een terroristisch misdrijf, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De uitspraak benadrukt de ernst van terroristische misdrijven en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen dergelijke bedreigingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001328-20
Parketnummer: 10-960035-19
Datum uitspraak: 13 december 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]([geboorteland]) op [geboortedatum] 1972,
adres:[woonadres],[woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met bevel dat die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts zijn beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Beide partijen hebben bij akte rechtsmiddel onbeperkt hoger beroep ingesteld. Nu alle tenlastegelegde feiten in het hoger beroep aan de orde zijn, zal het hof geen van de partijen gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 8 september 2016 tot en met 15 februari 2019 te Groningen en/of [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel(en) 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten een ontploffing teweegbrengen en/of moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft verdachte
ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie ISIS, althans een aan IS gelieerde organisatie, althans een organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt, en/of
B. een vuurwapen en (bijbehorende) munitie voorhanden gehad en/of
C. betrokkenheid gehad bij de uitreis van een ISIS-strijder en/of faciliterende handelingen verricht voor de uitreis van een ISIS-strijder en/of
D. dit/een lid van ISIS die naar Syrië is uitgereisd en/of zich daar nog steeds bevindt, financieel ondersteund en/of
E. aan dit/ een lid van ISIS en/of aan een (of meer) andere perso(o)n(en) gelegenheid en/of middelen verschaft om in het strijdgebied (Syrië) gebruik te kunnen maken van communicatiemiddelen en/of
F. instructiemateriaal voorhanden gehad ten behoeve van het doden van mensen en het vervaardigen van explosieven en/of via voornoemd lid van ISIS en/of een andere (tussen)persoon in Syrië, contact gezocht met een persoon om kennis te verkrijgen voor het maken van explosieven en/of
G. contact gemaakt met een (of meer) andere perso(o)n(en) teneinde inlichtingen in te winnen en/of de mogelijkheden te verkennen om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of te bevorderen en/of uit te voeren;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 8 september 2016 tot en met 15 februari 2019 te Groningen en/of [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan (een) voornoemde organisatie(s) gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan,
welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of;
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of;
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op 16 februari 2019 te Groningen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool (van het merk Fabrique National, model High Power 35) met (bijbehorende) munitie voorhanden heeft gehad,
terwijl het feit al dan niet is begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken evenals van het onder 3 tenlastegelegde bestanddeel ‘met het terroristisch oogmerk’ en ter zake van het onder 1 en overigens onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals vermeld onder 1 tot en met 3 en onder 5 van het vonnis.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – een en ander zoals verwoord in haar overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, alsmede van het onder feit 3 tenlastegelegde terroristisch oogmerk.
Daartoe heeft de raadsvrouw in verband met feit 1 betoogd dat de verdachte weliswaar beschikte over radicale teksten en beeldmateriaal, maar dat hij dit niet heeft ingezet om iemand te bewegen tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Ook had de verdachte wel
een vuurwapen en munitie in zijn bezit, maar is er geen enkele aanwijzing dat hij hiermee een terroristisch oogmerk had of dat dit bestemd was voor het plegen van een aanslag. Er is geen bewijs voor het verwijt dat de verdachte betrokken was bij de uitreis van [persoon 1]
dan wel dat hij hem financieel zou hebben ondersteund. Elke onderbouwing van een AIVD-ambtsbericht met die inhoud, ontbreekt.
Ten aanzien van het verwijt dat de verdachte een simkaart zou hebben aangeschaft voor een lid van ISIS is aangevoerd dat — zelfs al zou hiervan sprake zijn — dit niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat sprake is van betrokkenheid of faciliterende handelingen in het kader van een uitreis, dan wel het bestaan van een oogmerk op het voorbereiden of bevorderen van een terroristisch misdrijf.
De raadsvrouw heeft ten slotte betoogd dat, daar waar de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij in het kader van het voorbereiden van een terroristisch misdrijf contact heeft gezocht met andere personen teneinde met dat doel inlichtingen in te winnen of mogelijkheden te
verkennen, het AIVD-ambtsbericht van 12 september 2019 niet mag worden gebruikt voor het bewijs omdat dit niet verenigbaar is met het vereiste van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM. Ten aanzien van de door de FBI verstrekte chatsessie tussen “[pseudoniem]” en een derde heeft de raadsvrouw eerstens betoogd dat de verdachte ontkent dat hij “[pseudoniem]” is. Daarnaast bevat de chat geen belastende informatie voor de verdachte omdat niets in de chat duidt op terroristische activiteiten.
In verband met feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan kan worden gezegd dat de verdachte behoort tot een terroristisch
samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunende activiteiten verricht aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven. Voor zover de verdachte interesse heeft getoond in de gewapende Jihadstrijd, en zelfs als op basis van oude foto’s zou worden gedacht dat hij het gedachtegoed van IS en hun doelstelling ooit aanhing, betekent dit niet dat hij in de tenlastegelegde periode behoorde tot enig terroristisch samenwerkingsverband. Het enkele contact van de verdachte met[persoon 1] en [persoon 2] (indien bewezen) na hun vertrek uit Nederland is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van deelname aan IS-activiteiten.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Feit 1: onderdelen B, C, D, F en G
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat voor deze onderdelen het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat de verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.
Feit 2: deelname aan een terroristische organisatie
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat voor dit feit het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 3: terroristisch oogmerk
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat in dit kader sprake was van een terroristisch oogmerk, zodat de verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het overige onder 1 tenlastegelegde
Met de rechtbank merkt het hof de volgende feiten en omstandigheden op grond van de bewijsmiddelen als vaststaand aan.
Op 15 februari 2019 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) twee ambtsberichten uitgebracht waarin — kort samengevat - was vermeld dat de verdachte in het bezit was van een vuurwapen met bijbehorende munitie, dat hij naast zijn woonadres in
Groningen voornamelijk verbleef in een Bed & Breakfast (hierna: B&B) in [pleegplaats], dat hij de ISIS-ideologie aanhangt en het gewelddadig optreden van deze terroristische organisatie ondersteunt. Ook zou de verdachte in contact staan met ISIS-lid [persoon 1] (geboren: [geboortedatum persoon 1] 1994 te [geboorteplaats persoon 1]) en betrokken zijn geweest bij diens uitreis naar Syrië.
De politie is naar aanleiding van deze twee ambtsberichten gestart met het onderzoek 26Everman en de verdachte is op 15 februari 2019 aangehouden op het adres in [pleegplaats].
Na de aanhouding van de verdachte is op twee plaatsen een doorzoeking verricht: in de woning aan de [adres 1] te Groningen, waar de verdachte staat ingeschreven, alsmede in een appartement van een B&B aan de [adres 2] in [pleegplaats], waar de verdachte vanaf begin januari 2019 in verband met zijn werk af en toe verbleef.
iPhone 4s
Op de iPhone 4s, die in beslag is genomen op het verblijfadres van verdachte in [pleegplaats], zijn verschillende video's aangetroffen met IS-beeldmateriaal. Een aantal daarvan is uitgegeven door Al-Anbar (provincie van IS) waarbij onder de titel `de wil om te vechten'
beelden te zien zijn van executies, (zelfmoord)aanslagen, IS-strijders en bomaanslagen met op de achtergrond verschillende jihadistische anasheed (gezangen).
Op een andere video wordt in de nasheed met de titel `auf zum schlachten', gezongen over het afslachten van de kafirin (ongelovigen), waarbij verschillende keren wordt verwezen naar het paradijs en de wens om als martelaar te sterven.
Verder zijn in een door Kirkuk Wilayah (provincie van IS) in januari 2017 uitgegeven video wrede executies te zien waarbij Al-Murtad (afvalligen) de kelen worden doorgesneden met messen.
Macbook air - iPhone 5 back-up
Op de Macbook air — eveneens afkomstig uit het appartement in [pleegplaats] — is een back-up aangetroffen van een Iphone 5 (laatste back-up 25 augustus 2017).
Van de 500 onderzochte grootste afbeeldingen waren ongeveer 200 afbeeldingen van jihadistische aard. Het betreft hier onder andere propaganda van centrale mediaorganisaties van IS (zoals afbeeldingen van strijd en dode strijders), infographics (tekst en informatie)
afkomstig uit IS tijdschriften (zoals al-Naba), gepubliceerd in de periode van medio 2016 tot maart 2017 (waaronder een testament van een gesneuvelde strijder, hoe een aanslag te plegen met een mes, de effecten van aanslagen op economie en beschrijving van Hijra') en
afbeeldingen van logo's van mediaorganisaties van of gelieerd aan IS.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in zijn verklaring bij de politie verklaard dat de iPhone 4s en de Macbook van hem waren en dat hij de enige was die daar gebruik van maakte.
Sony Ericsson telefoon
Op de Sony Ericsson telefoon — afkomstig uit de woning van de verdachte in Groningen — zijn twee video's aangetroffen.
In de eerste video — gefilmd vanuit de auto — is te zien dat een auto bij een viaduct (in vermoedelijk Groningen) rijdt, waarop een (gemonteerde) explosie te zien is op het moment dat de auto het viaduct nadert. Er is een Arabischtalig lied te horen waarin wordt gezongen
over de `leeuwen van glorie', `poorten van onze trots' en 'toen de tirannie haar hoogtepunt bereikte, werd onze standvastigheid aangewakkerd'. Een persoon in de auto zegt "Allahoe Akbar".
Op de tweede video is onder andere te zien dat de voormalig president van de Verenigde Staten George Bush jr. een sjeik of Emir de hand schudt. Dan wordt er geschoten en volgt een explosie en is een Arabisch lied te horen waarin gezegd wordt dat terrorisme een plicht
is in de religie. Na de explosie is de IS vlag in beeld en de tekst `Wachten op het plukken van jullie hoofden O verraders'.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de enige gebruiker was van deze telefoon.
Handgeschreven stukken in de woning van de verdachte
In de woning van de verdachte zijn verder — onder meer — handgeschreven teksten en gedichten aangetroffen waarin wordt gesproken van de gewapende Jihad als ultiem doel van de strijder. Een van de teksten betreft een gedicht van de zus van één van de meest radicale en invloedrijke Islamitische ideologen (Sayyid Qutb) welke zij geschreven heeft na de executie van haar broer en waarin zij spreekt over afscheid nemen en het zich richten op het leven in het paradijs samen met de soldaten van Allah die hun leven zonder aarzelen voor Allah hebben gegeven. Andere gedichten zijn een handgeschreven fragment van een nasheed waarin de gewapende Jihad tegen ongelovigen wordt verheerlijkt en een gedicht van Osama bin Laden (voormalig leider van Al-Qaida). Ook is aangetroffen een fragment uit een brief van een bij Al-Qaida aangesloten zelfmoordterrorist waarin hij zijn drijfveren voor zijn aanslag uitspreekt.
Vuurwapen en munitie en overige gegevensdragers
In de woning van de verdachte is tevens (in een kinderrugzak) een wapenkoffer aangetroffen met daarin een pistool en munitie.

Beoordeling

Juridisch kader
In het arrest van 14 maart 2017 [1] - heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kortgezegd, de in artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven
misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht. Een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is niet vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat,
gelet op de wetsgeschiedenis, de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96 lid 2 Sr. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.
Het hof overweegt ten aanzien van de aan de verdachte, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, tenlastegelegde gedragingen die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk
voorbereiden en/of bevorderen van het teweegbrengen van ontploffingen en/of moord en/of doodslag, onder feit 1 sub A en sub E feitelijk omschreven gedragingen het volgende.
De onder A tenlastegelegde gedraging
De verdachte wordt onder feit 1 sub A van de tenlastelegging verweten dat hij zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de terroristische organisatie van IS eigen heeft gemaakt. De rechtbank heeft dit onderdeel van de tenlastelegging bewezenverklaard en gekwalificeerd als een voorbereidings- en bevorderingshandeling van een terroristisch misdrijf zoals strafbaar gesteld in artikel 96 lid 2 Sr.
Het hof stelt op de eerste plaats op grond van het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte al langere tijd interesse heeft voor IS en dat hij gedurende een langere periode IS propaganda en overige documentatie met verwijzingen naar aanslagen, executies en andere angstaanjagende beelden, alsmede een radicale, extremistische leer op verschillende gegevensdragers en in handgeschreven teksten voorhanden heeft gehad en dat hij tevens aanwezig was op de Telegramkanalen van IS.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat, wil er sprake zijn van een bewezenverklaring van artikel 96 lid 2 Sr, moet kunnen worden vastgesteld dat de feitelijke gedragingen van de verdachte die in dit verband ten laste zijn gelegd, tevens gericht waren op de in de artikelen 157 en/of 176a/b en/of 289(a) en/of 288a Sr omschreven misdrijven met een terroristisch oogmerk.
Het hof is van oordeel dat, om in het onderhavige geval tot een bewezenverklaring te kunnen komen van hetgeen onder 1 sub A ten laste is gelegd, dit onderdeel in samenhang moet worden beschouwd met de overige feitelijke gedragingen zoals ten laste gelegd onder feit 1. Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen blijkt dat het hof evenwel tot een vrijspraak komt van de onderdelen B, C, D, F en G. Bij die stand van zaken kan het hof niet uit de bewijsmiddelen afleiden dat verdachte bij het voorhanden hebben van het IS (propaganda) materiaal en/of het aanhangen van het hiervoor omschreven gedachtegoed, tevens het oogmerk had op de voorbereiding van een misdrijf als bedoeld in artikel 96 lid 2 Sr. Naar het oordeel van het hof is het enkel verschaffen van een simkaart aan een lid van IS in Syrië (feit 1 sub E op de tenlastelegging, waarover hierna meer) daarvoor onvoldoende redengevend.
De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 sub A tenlastegelegde gedraging als voorbereidingshandeling.
De onder E tenlastegelegde gedraging
De verdachte wordt onder feit 1 sub E van de tenlastelegging verweten dat hij aan een lid van IS(IS) gelegenheid en/of middelen heeft verschaft om in het strijdgebied (Syrië) gebruik te kunnen maken van communicatiemiddelen.
Het hof overweegt dat allereerst van belang is of kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is die onder de benaming ‘[pseudoniem]’ heeft gecommuniceerd met anderen. Met de rechtbank overweegt het hof dat het dossier daaromtrent de volgende gegevens bevat.
Uit de door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring en zijn bij de politie afgelegde verklaring op 3 september 2019, volgt dat de bij de doorzoeking van de [adres 2] in [pleegplaats] aangetroffen iPhone 4s van hem is dat dat alleen hij daarvan gebruik maakt.
Op de iPhone 4s is de Telegram-app geïnstalleerd en daarbij wordt gebruik gemaakt van het Telegram-account “[telegram-account]” met profielnaam ‘[pseudoniem]’, gekoppeld aan het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1]. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat dit nummer bij hem in gebruik is, hetgeen wordt bevestigd door [getuige 1], die heeft verklaard dat aan het telegramaccount [telegram-account] het telefoonnummer [telefoonnummer 1] – dat in gebruik is bij de verdachte - is gekoppeld.
Uit onderzoek in de chatberichten in de telefoon blijkt dat de gebruiker van de iPhone 4s via Telegram chat met de gebruikersnaam “[pseudoniem]”.
Gelet op deze gegevens is het hof van oordeel dat de verdachte degene is die communiceert onder de benaming “[pseudoniem]”.
Het hof overweegt dat de stelling van de raadsvrouw dat, nu [getuige 2] heeft verklaard dat haar man ook gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] - wat impliceert dat gelijktijdig bij twee verschillende personen hetzelfde telefoonnummer in gebruik is –, het niet uitgesloten is dat een andere persoon “[pseudoniem]” kan zijn, niets afdoet aan voormelde conclusie.
Deze stelling mist naar het oordeel van het hof namelijk feitelijke grondslag en is ook overigens onjuist en wel op grond van het navolgende.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een persoon zijn telefoonnummer heeft opgezegd, die persoon nog wel gebruik kan maken van een aan dat nummer gekoppeld Telegram account, zolang de nieuwe gebruiker van het telefoonnummer niet zelf een Telegram account heeft aangemaakt dat gekoppeld wordt aan dat nummer. Het is dus mogelijk dat na 2 februari 2019, de datum waarop de man van [getuige 2] zijn telefoon bij de Mediamarkt heeft gekocht, waarna hij vrij snel de bij de Turkse belwinkel gekochte simkaart met het nummer [telefoonnummer 1] in het toestel deed en het toestel ging gebruiken voor belcontacten, het door verdachte aan dit nummer gekoppelde Telegram account “[pseudoniem]” nog steeds actief bleef. Dit blijkt ook uit het door een medewerker van het onderzoeksteam voortgezette gebruik van dit Telegramaccount, zoals de chatsessie met “[telegram-account naam 1]” in april/mei 2019, waarover hierna meer.
Nu het hof aldus heeft vastgesteld dat de verdachte “[pseudoniem]” is, overweegt het hof ten aanzien van de onder feit 1 sub E ten laste gelegde gedraging als volgt.
Uit het door de AIVD verstrekte ambtsbericht van 5 april 2019 blijkt dat [persoon 2] op 8 september 2016 met (haar echtgenoot) [persoon 1] is uitgereisd naar Syrië en dat zij zich aldaar heeft aangesloten bij IS(IS).
Na de aanhouding van de verdachte is in zijn woning een Nokia telefoon aangetroffen met daarin een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Uit de bewijsmiddelen volgt dat met het nummer [telefoonnummer 2] op 5 oktober 2018 een Telegramprofiel is geregistreerd en dat dit Telegramprofiel vrijwel identiek is aan het Telegramprofiel ‘[telegram-account naam 2]’ dat toebehoort aan [persoon 2]. Aannemelijk is derhalve dat beide Telegramprofielen in gebruik zijn bij [persoon 2].
In een chatsessie in april/mei 2019 tussen het telegramaccount ‘[pseudoniem]’ (welke op dat moment was overgenomen door een medewerker van het onderzoeksteam) en `[telegram-account naam 1]' vraagt de laatste aan ‘[pseudoniem]’ of hij de simkaart met het Nederlandse nummer nog heeft waar het andere telegramaccount van `[telegram-account naam 1]' op geregistreerd staat. Enige tijd later geeft '[telegram-account naam 1]' aan dat het gaat om de simkaart met het nummer [telefoonnummer 2].
Op grond van het voorgaande is aannemelijk dat ‘[telegram-account naam 1]’ [persoon 2] is. In dezelfde chatsessie antwoordt ‘[telegram-account naam 1]’ op de vraag van ‘[pseudoniem]’ welke broeder de sim voor haar had geregeld, met: ‘jij’.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte degene is geweest die de simkaart heeft geregeld voor [persoon 2], zodat zij door middel van bijbehorend telefoonnummer een Telegramaccount kon activeren. [persoon 2] was op dat moment uitgereisd naar Syrië en had zich aangesloten bij IS(IS).
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 sub E tenlastegelegde.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder E opgenomen handeling heeft verricht, zoals bewezenverklaard. De verdachte heeft een ander daarmee inlichtingen, gelegenheid en middelen verschaft tot het plegen van een misdrijf met een terroristisch oogmerk genoemd in de artikelen 157, 176a/b, 288a en 289a Sr. Het helpen bij het opzetten van een Telegramaccount is bevordering van communicatiemogelijkheden van leden van de terroristische organisatie IS, welke communicatiemogelijkheden ondersteunend zijn bij de misdrijven die door leden van IS worden gepleegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegenin de periode van
8 september 20161 oktober 2018tot en met 15 februari 2019 te Groningen en/of [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel(en) 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten een ontploffing teweegbrengen en/of moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen
en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft verdachte
ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie ISIS, althans een aan IS gelieerde organisatie, althans een organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt, en/of
B. een vuurwapen en (bijbehorende) munitie voorhandengehad en/of
C. betrokkenheid gehad bij de uitreis van een ISIS-strijder en/of faciliterende handelingen verricht voor de uitreis van een ISIS-strijder en/of
D. dit/een lid van ISIS die naar Syrië is uitgereisd en/of zich daar nog steeds bevindt, financieel ondersteund en/of
E. aan
dit/een lid van IS(IS)
en/of aan een (of meer) andere perso(o)n(en)gelegenheid en/of middelen verschaft om in het strijdgebied (Syrië) gebruik te kunnen maken van communicatiemiddelen
en/of
F. instructiemateriaal voorhanden gehad ten behoeve van het doden van mensen en het vervaardigen van explosieven en/of via voornoemd lid van ISIS en/of een andere (tussen)persoon in Syrië, contact gezocht met een persoon om kennis te verkrijgen voor het maken van explosieven en/of
G. contact gemaakt met een (of meer) andere perso(o)n(en) teneinde inlichtingen in te winnen en/of de mogelijkheden te verkennen om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of te bevorderen en/of uit te voeren.
3.
hij op 16 februari 2019 te Groningen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool (van het merk Fabrique National, model High Power 35) met (bijbehorende) munitie voorhanden heeft gehad.
Terwijl het feit al dan niet is begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

1.

met het oogmerk om opzettelijk ontploffingen teweegbrengen en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaffen waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een terroristisch misdrijf.
Hij heeft in Nederland een simkaart geregeld en geactiveerd voor iemand die op dat moment was uitgereisd naar Syrië en zich had aangesloten bij IS. Deze was hierdoor in staat om in het strijdgebied een Telegramaccount te activeren. De verdachte heeft daarmee aan een IS-lid gelegenheid en middelen verschaft om in het strijdgebied (Syrië) gebruik te kunnen maken van communicatiemiddelen.
Terroristische misdrijven zijn zeer ernstig. De internationale gemeenschap wordt bedreigd door het plegen van bloedige en angstaanjagende aanslagen. Deze
terroristische aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd het eigen gelijk op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen en waarbij de bevolking veelal slachtoffer is en ernstige vrees wordt aangejaagd. Daarbij worden geen middelen en methoden geschuwd.
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren. Daartoe is onder andere wetgeving in het leven geroepen waarbij wordt getracht door middel van strafbaarstellingen, zoals in de onderhavige zaak, terrorisme in de kiem te smoren. Daarom dienen in zaken als die van de verdachte de strafdoelen van vergelding en afschrikking bij de keuze van de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf een bepalende rol te spelen.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen en daarbij behorende munitie voorhanden gehad.
De persoon van de verdachte
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2022 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapporten die zich in het dossier bevinden. Psychiater [psychiater], GZ-psycholoog
[psycholoog] en forensisch milieuonderzoeker [forensisch milieuonderzoeker], hebben een zogenoemde triple rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 januari 2020. Dit rapport houdt - kort samengevat - het volgende in.
De verdachte heeft slechts beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Er kon daardoor onvoldoende informatie worden verzameld om een diagnose te stellen of uit te sluiten.
Waar er tijdens het onderzoek geen aanwijzingen waren voor een acute psychiatrische stoornis zijn er wel narcistische persoonlijkheidstrekken geconstateerd. Gezien de achterdocht en het wantrouwen van de verdachte is ook de mogelijkheid van een waanstoornis of paranoïde persoonlijkheidsproblematiek niet uit te sluiten.
Door het gebrek aan informatie kon geen uitspraak worden gedaan over de situatie ten tijde van het tenlastegelegde, een eventueel verband met de tenlastegelegde feiten en evenmin over de mate waarin het tenlastegelegde — indien bewezen — aan de verdachte kan worden toegerekend.
Bij de verdachte zijn nogal wat factoren aanwezig die zijn geassocieerd met een risico op extremistisch geweld. Daarnaast beschikt de verdachte over heel wat vaardigheden en talenten, die hem goed van pas zouden komen, als hij ervoor zou kiezen zich in te zetten voor een terroristische organisatie.
[reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2] werkzaam bij Reclassering Nederland hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 maart 2020. De reclassering schat in dit rapport het risico op recidive en het risico op extremistisch geweld in als hoog, waarbij voor de laatste indicator de domeinen `overtuigingen, opvattingen en ideologie', `sociale context en intentie' en `historie, actie en capaciteit' als grootste risicofactoren worden aangemerkt.
Geadviseerd wordt — indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen — aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Geadviseerd wordt eveneens om die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Uit de zeer recente reclasseringsrapportage d.d.
22 november 2022, opgemaakt door reclasseringsmedewerkers [reclasseringsmedewerker 3] en [reclasseringsmedewerker 4] , volgt dat de verdachte zich nu ruim twee jaar houdt aan de afspraken met de reclassering en de overige voorwaarden. Er hebben zich geen incidenten of bijzonderheden voorgedaan. Of de verdachte eventueel een jihadistische ideologie aanhangt is tot dusver niet verder verhelderd omdat hij niet in gesprek wil met een door de reclassering aan te wijzen externe deskundige op het gebied van cultuur en de islam.
De vraag die de reclassering zichzelf gedurende het afgelopen jaar heeft gesteld is wat de meerwaarde is van de meldplichtgesprekken met betrokkene en of er enige recidivebeperkende werking vanuit gaat. De verdachte staat pal achter wat hij zegt en denkt en hierin is geen verandering gekomen ten opzichte van de eerste gesprekken binnen het lopende toezicht. Er zijn echter geen redenen of aanwijzingen geweest in het contact met betrokkene en/of zijn gedrag, of vanuit berichtgeving van ketenpartners, die maken dat er momenteel sprake zou zijn van een verhoogd risico op algemene recidive en/of gewelddadig extremisme.
Overwegingen ten aanzien van de straf
In beginsel is naar het oordeel van het hof een
gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, gerechtvaardigd. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep met bijna 7 maanden is overschreden, nu namens de verdachte op 4 juni 2020 hoger beroep is ingesteld en het hof eindarrest wijst op 13 december 2022.
Gelet op deze termijnoverschrijding is het hof van
oordeel dat, in plaats van de overwogen straf, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, een passende en geboden reactie vormt. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de na te melden bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen overweegt het hof op basis van de aard van het feit en de inhoud van de voornoemde rapportages over de verdachte – anders dan de Reclassering in haar laatste rapport - dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De in beslag genomen voorwerpen
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder 11, 12, 13, 15, 16, 17 en 18 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen en met behulp waarvan het onder 1 en 3 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van het voorwerp zoals vermeld onder 14 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 96, 157, 176a, 288a en 289a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
zich zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde,
waarbij de reclassering bepaalt welke gesprekonderwerpen aan de orde dienen te komen in het kader van het inschatten van het recidiverisico;
3. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met onderstaande personen, zolang het openbaar
ministerie dit verbod noodzakelijk vindt:
• [persoon 1], Walied Salah Eldin, geboortedatum 14-12-1994
• [persoon 2], Siham, geboortedatum 18-11-1996
• personen met wie hij gedetineerd heeft gezeten op de TA Vught
• personen die op de nationale sanctielijst Terrorisme staan
4. wordt verplicht voor de naleving van het contactverbod zijn medewerking te verlenen aan controles van zijn digitale gegevensdragers wanneer en zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt, ook wanneer dit inhoudt dat liet digitale onderzoek door een externe deskundige wordt verricht.

Beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Geeft opdracht aan de reclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen zoals vermeld onder 11, 12, 13, 15, 16, 17 en 18 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen zoals vermeld onder 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- het voorwerp zoals vermeld onder 14 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst,
mr. Y.C. Bours en mr. M. Koole, in bijzijn van de griffier S. Patel.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 december 2022.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416.