ECLI:NL:GHDHA:2022:3009

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22-003640-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal met braak en voorbereiding van inbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met braak en voorbereiding van inbraak. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2020 samen met een medeverdachte in Den Haag aanwezig was met inbrekersgereedschap, waaronder handschoenen en schroevendraaiers. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van een inbraak en een gekwalificeerde diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en moest een schadevergoeding van €99.168,17 betalen aan de benadeelde partij. Het hof vernietigde de eerdere vrijspraak en verklaarde de verdachte schuldig aan de feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003640-20
Parketnummer: 09-143735-20
Datum uitspraak: 24 mei 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op 30 mei 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met braak verbreking en/of inklimming, in vereniging gepleegd, al dan niet gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, in een auto ter plaatse is/zijn gegaan naar het parkeerterrein van de [adres 1] te 's-Gravenhage en daar opzettelijk inbrekersgereedschappen
voorhanden heeft qehadwaaronder:
- een (werk)handschoen en/of
- twee platte schroevendraaiers en/of
- een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild)
- (vervolgens) uit de auto is gestapt en naar de woningen aan de [adres 2] en/of [adres 3] is gelopen en/of
- in voornoemde woning(en) naar binnen heeft gekeken en/of (vervolgens)
- via de brievenbus een foto heeft/hebben gemaakt van de binnenzijde van de woning en/of met een lichtbron door de brievenbus naar binnen heeft geschenen en/of
- de omgeving van de woning in de gaten heeft gehouden;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, met dat doel de woning van die [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres 4], is binnen gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 5], een grote hoeveelheid sieraden en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nu die vrijspraak overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en in overeenstemming met het standpunt van de verdediging is, behoeft die geen nadere motivering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 mei 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met braak
en/ofverbreking
en/of inklimming, in vereniging gepleegd,
al dan niet gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt,in een auto ter plaatse is
/zijngegaan naar het parkeerterrein van de [adres 1] te 's-Gravenhage en daar opzettelijk inbrekersgereedschappen voorhanden heeft
gehad waaronder:
- een (werk)handschoen en
/of
- twee platte schroevendraaiers en
/of
- een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild)
- ( vervolgens) uit de auto is gestapt en naar de woningen aan de [adres 2] en
/of[adres 3] is gelopen en
/of
- in voornoemde woning
(en
)naar binnen heeft gekeken en
/of (vervolgens)
-
via de brievenbus een foto heeft/hebben gemaakt van de binnenzijde van de woning en/of met een lichtbron door de brievenbus naar binnen heeft geschenen en/of
- de omgeving van de woning in de gaten heeft gehouden
;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 22 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 5], een grote hoeveelheid sieraden en
/ofgeld,
in elk geval enig goed, datdie
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
n, te wetenaan [slachtoffer 2] en
/of
[slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om
hetdiezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/ofdie weg te nemen goederen onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking
en/of inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging voorbereidingshandelingen (feit 1)
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde vanwege het ontbreken van een misdadig doel, zoals dit volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad vereist is voor een bewezenverklaring van artikel 46 Wetboek van Strafrecht.
Van strafbare voorbereiding is sprake wanneer de dader opzettelijk voorwerpen of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, verwerft of voorhanden heeft. Voor een veroordeling is noodzakelijk dat vaststaat op welk soort misdrijf met een strafbedreiging van acht jaren of meer de voorbereidingshandelingen waren gericht.
Onderzocht dient te worden of de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig hebben kunnen zijn aan het criminele doel dat de verdachten met het gebruik van de voorwerpen voor ogen hadden. Voorts moet vast komen te staan dat de verdachten daadwerkelijk een crimineel doel voor ogen hadden.
Het navolgende is naar het oordeel van het hof op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan.
Vast staat dat de verdachte samen met de medeverdachte op 30 mei 2020 omstreeks 4:00 uur, en dus in de nachtelijke uren, in Den Haag, aan de [straat 1] en de [straat 2] aanwezig was.
Volgens getuige [getuige] kwamen de verdachte en de medeverdachte op 30 mei 2020 omstreeks 04.00 uur aanrijden in een auto op de [straat 1] te Den Haag, parkeerden zij de auto op het bedrijventerrein aldaar en stapten zij uit. Zij liepen beiden vervolgens direct naar
een woning, pand nummer [huisnummer adres 3], aan de overkant ([adres 3]). De medeverdachte keek haastig door de ramen en stak iets door de brievenbus. De bewoonster van de [adres 3] heeft in de nacht van 29 op
30 mei 2020 de brievenbus horen klepperen.
De verdachte stond op dat moment op de uitkijk en keek om zich heen. Daarna liepen zij beiden door naar de naastgelegen woning, namelijk nummer [huisnummer adres 2] ([adres 2]). Beide mannen keken door de ramen van de woning alsof zij ergens naar op zoek waren. Hierop werd de politie gewaarschuwd.
De verbalisanten die ter plaatse gingen en de medeverdachte en – korte tijd later - de verdachte aanhielden, troffen de bij de verdachten in gebruik zijnde auto (een KIA Picanto) aan op het vlakbij de genoemde woningen gelegen parkeerterrein. In de auto lag een gele Jumbo-tas op de bijrijdersstoel, met daarin een paar werkhandschoenen, en in het dashboardkastje troffen zij twee platte schroevendraaiers en een plamuurmes aan. In het plamuurmes was een hoek aangebracht. Het was de verbalisant ambtshalve bekend dat een zodanig bewerkt plamuurmes wordt gebruikt om anti-inbraakstrippen te omzeilen en dus als inbrekerswerktuig dient.
Verder acht het hof de weergave van de geluidsopnamen gemaakt door de dashcam, die was geïnstalleerd in de KIA, van belang. Het hof stelt vast dat beide verdachten deelnemer zijn aan de gesprekken op 29 en 30 mei 2020. Beide verdachten hebben immers verklaard dat zij in de auto hebben gezeten ten tijde van de gesprekken. Uit de opnamen of anderszins is niet gebleken dat – naast de verdachten - andere passagiers in de auto hebben gezeten ten tijde van de gesprekken op 29 en 30 mei 2020.
Uit de dashcam-opnamen blijkt dat de verdachten op 29 mei 2020 telefonisch contact hebben. De medeverdachte is dan onderweg om de verdachte op te halen (23:07 uur). Zij hebben overleg over mee te nemen gereedschap, waaronder “die kleine platte” en er wordt besproken of “stanlies” geregeld zijn (23:22 uur). Omstreeks 23.28 uur stapt de verdachte bij de medeverdachte in de auto.
De verdachten rijden vervolgens de hele nacht samen rond. Ze rijden onder meer naar Schijndel en Boxtel en spreken veelvuldig over verschillende soorten sloten en woningen en wijken waar veel te halen is.
Later die avond – inmiddels 30 mei 2020 en kort voor hun aanhouding - omstreeks 3:53 uur rijden zij via de A12 Den Haag binnen. De verdachte heeft het dan over een 'osso' (huis) in het begin van [wijk], die helemaal vol staat en dat de bewoners op vakantie zouden moeten zijn. De verdachte duidt de locatie van deze woning als 'achter de ABN'. De medeverdachte spreekt over de hoeveelheid cilinders in de voordeuren van enkele woningen op deze locatie. Op 30 mei 2020 om 03:58 uur is te zien hoe de KIA geparkeerd wordt in een van de 27 parkeervakken aan de [straat 2].
Uit openbare bronnen is het hof gebleken dat de [straat 2] gelegen is in de wijk [wijk] in Den Haag en zich op korte afstand een filiaal van de ABN-AMRO bank bevindt. Dat is de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling van de verdachten is geweest in vereniging een inbraak te plegen in een of meer woningen; een misdrijf met een strafbedreiging van negen jaren. De voorwerpen – een paar werkhandschoenen, twee platte schroevendraaiers en een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild) die de verdachten voorhanden hadden, waren daartoe, bezien in hun onderling verband en naar uiterlijke verschijningsvorm, geëigend en bestemd. Voorts stelt het hof vast dat de verdachten daadwerkelijk voornoemd crimineel doel voor ogen hadden. Dat zij een of meer inbraken wilden plegen, volgt uit de feitelijke handelingen van de verdachten, waaronder het naar binnen kijken bij de woningen (door de ramen en de brievenbus), bezien in samenhang met de gesprekken die door de verdachten zijn gevoerd in de auto en de aanwezigheid van de inbrekersgereedschappen.
Een plausibele andere verklaring voor de aanwezigheid van het gereedschap, het in de tenlastelegging omschreven gedrag en de gesprekken in de auto heeft de verdachte noch de medeverdachte gegeven.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte, hoewel hij in de auto heeft gezeten bij de mede-verdachte, het daarin aangetroffen gereedschap niet voorhanden heeft gehad. Het hof verwerpt dat verweer. De verdachte heeft in de auto gezeten, aan de bijrijderskant, te weten de kant waar de werkhandschoenen en het gereedschap zijn aangetroffen respectievelijk in de Jumbo-tas op de bijrijdersstoel en in het dashboardkastje. Verder volgt uit de dashcam-gesprekken dat de verdachten kort voordat de verdachte in de auto is gestapt, hebben gesproken over het meenemen van gereedschap (“die kleine platte”). Het hof is van oordeel dat – de aard en strekking van de overige dashcam-gesprekken van 29 en 30 mei 2020 mede in ogenschouw genomen - de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de in de auto aangetroffen gereedschappen.
Ook het medeplegen acht het hof wettig en overtuigend bewezen. De verdachten hebben overleg gehad over mee te nemen gereedschap (“stanlies” en “die platte”), zijn samen naar Den Haag gereden, zij zijn ter plekke samen uitgestapt en naar de woningen toegelopen, terwijl zij in de auto goederen voorhanden hadden die bij uitstek dienstig kunnen zijn bij een woninginbraak. De verdachte heeft terwijl zijn mede-verdachte bij nummer [huisnummer adres 3] door de ramen en de brievenbus naar binnen keek, de omgeving in de gaten gehouden. Vervolgens hebben de verdachten samen door de ramen naar binnen gekeken bij nummer [huisnummer adres 2]. Er is dan ook sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten.
Het hof acht het medeplegen van voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Nadere bewijsoverweging gekwalificeerde diefstal (feit 3)
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde woninginbraak aan de [straat 3] te Den Haag omdat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte bij deze inbraak betrokken is geweest. Het bewijs voor zijn betrokkenheid is uitsluitend terug te voeren op een gesprek tussen verdachten op 28 mei 2020 dat is geregistreerd door de in de KIA geïnstalleerde dashcam. Er bestaan minstens zoveel verschillen als overeenkomsten tussen het gesprek en de details van de inbraak zoals die blijken uit de aangifte.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De politie heeft de dashcam-opnames uitgekeken en beluisterd. Daaruit ontstond de verdenking dat er op 28 mei 2020 vanaf ongeveer 13:30 uur werd gesproken over een inbraak aan de [straat 3], gepleegd tussen vrijdag 22 mei 2020 om 12:00 uur en zaterdag 23 mei 2020 om 17:00 uur.
Uit de politiesystemen volgt dat er op 23 mei 2020 aangifte is gedaan van een woninginbraak aan de [straat 3] in Den Haag. De aangever heeft de woning op 22 mei 2020 in goede orde achtergelaten. Toen hij op 23 mei 2020 weer thuis kwam, bleek dat de cilindersloten van de voordeur verbroken waren en dat de hele woning was doorzocht. Er bleken meerdere sieraden te zijn weggenomen waaronder sieraden in de vorm van een dier (een kat, een leeuw, een vogel, een lam, een garnaal, een poedel), alsmede diverse horloges, (munt)geld, een pasjeshouder en een kussensloop. De totale waarde van de in de slaapkamer weggenomen sieraden zou ongeveer € 80.000,- bedragen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die heeft deelgenomen aan het dashcam-gesprek op 28 mei 2020 vanaf ongeveer 13:30 uur.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat gelet op de inhoud van het gesprek en de inhoud van de aangifte er bij beide verdachten sprake is van zodanig specifieke daderwetenschap dat het niet anders kan dan dat zij de woninginbraak aan de [straat 3] bespreken en deze ook hebben gepleegd.
De vraag die voorligt is of het hof uit de weergave van het gesprek tussen verdachten enerzijds en de verklaring van de aangever anderzijds de overtuiging heeft bekomen dat het de verdachten zijn geweest die de inbraak aan de [straat 3] zoals ten laste gelegd hebben gepleegd.
Het hof stelt de volgende overeenkomsten vast.
- de sloten op de voordeur:
De aangever verklaart dat er drie cilindersloten in de voordeur zaten, die alle drie geforceerd waren. Er was er nog één deels aanwezig (de onderste).
De verdachten spreken ook over meerdere cilindersloten, waarvan er nog één in de deur zat. (14:04)
-moment van de inbraak en de Jaguar:
De aangever verklaart dat hij op vrijdag 22 mei 2020 (de dag na Hemelvaart) om 11:30 uur is vertrokken en op zaterdag 23 mei 2020 om 16:00 uur is teruggekeerd. De aangever heeft een Jaguar op zijn naam staan.
De verdachten zeggen dat deze mensen precies op Hemelvaartsdag zijn weggegaan en herstellen dat daarna: “nee zaterdag waren ze terug of niet, we hadden op vrijdag gepakt”. De verdachten zeggen dat ze een dag hebben gewacht, want de Jaguar stond voor de deur. De mensen waren nog thuis. (13:59, 14:03)
Uit het deel van het gesprek tussen de verdachten dat op het voorgaande gedeelte volgt (14:04), zoals hieronder weergegeven, trekt het hof, anders dan de rechtbank, de conclusie dat de bewoners ten tijde van de inbraak niet thuis waren. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachten met wat zij zeggen zich hier verplaatsen in de slachtoffers op het moment dat zij thuis komen, schrikken (“AAAAAA”) en zich realiseren dat er is ingebroken.
B:... kankercilinders eruit, ze denken die middelste zit er wel nog in...(onverstaanbaar)....ze zijn niet binnen geweest. A: Ik kom binnen....(onverstaanbaar). Ey rennen gelijk naar de slaapkamer, ze weten waar het ligt toch? "AAAAAA" Je weet toch.
B: Ja man.
A en B lachen.(14:04)
Volgens de aangifte zijn uit de slaapkamer op de eerste etage sieraden ter waarde van ongeveer tachtigduizend euro weggenomen.
-selectie meegenomen (in een kussensloop):
De aangever verklaart dat niet alles van waarde is meegenomen, omdat er ook sieraden zijn achtergebleven. Het lijkt erop dat men geselecteerd heeft. De meeste sieraden lagen in de slaapkamer (op de tweede woonlaag). Van een kussen op het bed was een sloop verwijderd.
De verdachten bespreken dat zij dingen hebben achtergelaten, omdat zij twijfelden aan de echtheid ervan. Andere dingen hebben ze meegenomen, alleen omdat ze verstopt zaten. Ze hebben eerst dingen in een sok gedaan en daarna in een kussensloop. (14:33/14:34)
-
ladekastje:
De aangever verklaart dat zich in de slaapkamer naast het bed een tafeltje bevindt met lades, met daarin een (semi)verborgen ruimte. Het merendeel van de sieraden is daaruit meegenomen.
De verdachten spreken ook over een la en dat zij het alleen hebben meegenomen omdat daarin het verstopt zat. (13:33)
-
muntgeld:
De aangever verklaart dat een groot aantal 1 en 2 euro muntstukken zijn meegenomen (200 munten van 1 euro en 100 munten van 2 euro).
De verdachten bespreken dat het muntgeld ook goed van pas kwam, voor het kopen van een kaartje voor de tram enzo. (14:02)
-verpakking muntgeld:
De verdachten bespreken hoeveel muntgeld zij hebben meegenomen. Een van hen zegt dat hij het niet heeft geteld, “ze zitten gewoon in die plastic zak nog steeds”.
De aangevers hebben bij de politie verklaard dat uit een kast op de slaapkamer diverse plastic zakjes met muntgeld zijn weggenomen.
-
wat er verder is meegenomen:
Uit de aangifte en de bijlage daarbij blijkt dat er sieraden zijn weggenomen ter waarde van in totaal circa 80.000,-. Er zijn onder meer weggenomen 18 karaats broches in de vorm van dieren (vogel, lam , kat en leeuw), een horloge uit de studeerkamer, ringen en armbanden, waaronder een armband van 18 karaat.
De verdachten spreken over diertjes (gouwe vogel, gouwe poesje), armbanden, waaronder een van 18 karaat, ringen, de oude klokjes die zij vonden in een lade van de kantoorkamer en over 80 ton binnenhalen.
Door de verdediging zijn enkele verschillen naar voren gebracht. Deze verschillen wegen voor het hof echter niet op tegen de overeenkomsten zoals hiervoor weergegeven. Anders dan de rechtbank, acht het hof de overeenkomsten in hun onderlinge samenhang bezien zodanig in het oog springend, significant, specifiek en talrijk dat het, met de advocaat-generaal, tot de overtuiging is gekomen dat de verdachten beschikken over daderkennis en zich schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. Dat tussen de inbraak en het dashcam-gesprek enige dagen is gelegen, doet daaraan niet af.
Het hof ziet zich in haar overtuiging gesterkt door het nader onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de politiesystemen. Anders dan eerder, zoals in eerste aanleg aan de orde geweest, is het nader onderzoek veelomvattend. In plaats van drie straten bestrijkt het onderzoek naar inbraken gepleegd tussen 21 en 23 mei 2020 vier gemeenten. Door een combinatie van relevante zoekvragen blijkt er maar één geval te voldoen aan de gestelde criteria en dat betreft de woninginbraak aan de [straat 3] te Den Haag op 22/23 mei 2020. Dat de verdachten spreken over een andere inbraak is daarmee naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het hof acht het plegen van de gekwalificeerde diefstal wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

1.

medeplegen van voorbereiding van diefstal door middel van braak of verbreking, gepleegd door twee of meer verenigde personen;

3.

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte en zijn mededader hebben zich in een korte periode schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning en daarna een of meer woninginbraken voorbereid. Een woninginbraak veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelde materiële schade en overlast met zich. Slachtoffers ondervinden daar vaak nog lange tijd last van. Uit de toelichting die de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven, blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het hof rekent de verdachte aan dat hij met zijn medeverdachte op berekenende wijze en schaamteloos aast op bezittingen van andere mensen, zoals blijkt uit de dashcam-gesprekken. De verdachte laat zich slechts leiden door zijn behoefte aan zelfverrijking. Wat hij daarmee (mogelijk) teweeg brengt bij anderen is voor de verdachte niet van belang.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2022. Hieruit volgt dat de verdachte vóór de pleegdata van de onderhavige feiten vaker onherroepelijk is veroordeeld ter zake van woninginbraken. Nadien is de verdachte opnieuw veroordeeld ter zake van een poging daartoe.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 verklaard dat het goed met hem gaat. Hij verwacht op korte termijn aan het werk te kunnen gaan als medewerker bij een distributiecentrum. De verdachte heeft een eigen woning. Hij woont alleen. Naar eigen zeggen heeft hij nu een andere kijk op het leven en wil hij zijn verleden achter zich laten.
Afwegingen ten aanzien van de straf
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van € 99.168,17, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat zij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat alle posten die niet op naam zijn te herleiden door middel van taxatie, aankoop-bon en ander bewijs dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van het hof
Het hof heeft aan de hand van de stukken in het dossier vastgesteld dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van een aantal daarin genoemde posten met stukken, te weten certificaten, taxatierapporten, aankoop-bonnen en stukken van internet, heeft onderbouwd. Gelet hierop en ook gelet op de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte, acht het hof de vordering tot schadevergoeding voldoende onderbouwd.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de benadeelde partij genoegzaam heeft aangetoond dat zij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 99.168,17 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 46, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 99.168,17 (negenennegentigduizend honderdachtenzestig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 99.168,17 (negenennegentigduizend honderdachtenzestig euro en zeventien cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. D.M. Thierry en mr. L.J.M. Janssen, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2022.