ECLI:NL:GHDHA:2022:3007

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22-001121-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake verkeersongeval met letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor een subsidiaire overtreding. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij de verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot een verkeersongeval op 16 juni 2019 te Leiden. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het eerdere vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het ongeval. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met een proeftijd van één jaar. De uitspraak is gedaan in het belang van de verkeersveiligheid en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001121-21
Parketnummer: 09-305337-19
Datum uitspraak: 31 mei 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1980,
BRP-adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Europaweg (N206) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers is hij in slaap gevallen en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden en/of (vervolgens)
- op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto (Fiat 500), waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder en/of passagier(s) van die Fiat (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] en/of 3) [slachtoffer 3]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) een kniefractuur en/of breuk van de (rechter) hiel en/of een breuk van twee voetbeenderen en/of ad 2) een sleutelbeenfractuur en/of meerdere huiddefecten op borstkas en/of ad 3) schaafwond(en) en/of seatbelt sign, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Europaweg (N206), als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers is hij in slaap gevallen en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden en/of (vervolgens)
- op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto (Fiat 500), waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder en/of passagier(s) van die Fiat (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] en/of 3) [slachtoffer 3] letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld zich niet te kunnen verenigen met het appel van de officier van justitie en zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, evenals in eerste aanleg, van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’ heeft gedragen, nu niet kan worden vastgesteld waarom hij op de andere weghelft is geraakt en er aldus onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het aannemen van schuld in voornoemde zin: een enkel moment van afwezigheid is immers onvoldoende om te concluderen dat de verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid heeft gehandeld, zo stelt de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor beantwoording van de vraag of de gedragingen van de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) van dien aard zijn dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het aan op het geheel van diens gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte met zijn auto op een tweebaansweg, de Provincialeweg N206 (de Europaweg), reed waar het op dat moment vrij druk was voor het verkeer op de beide weghelften. De auto’s op de weg uit de tegemoetkomende richting van waar de verdachte reed, reden op dat moment met een snelheid van tussen de 40 en 60 km/u, met soms slechts 5 meter tussenruimte. De verdachte reed naar eigen zeggen op dat moment ten minste 30 km/u. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte in een flauwe bocht niet zijn rijrichting behouden en is hij, in plaats van met de bocht mee te rijden, rechtdoor gereden en heeft hij vervolgens de dubbele doorgetrokken streep op de as van de weg met zijn gehele auto overschreden en is hij met onverminderde snelheid door blijven rijden om vervolgens frontaal met een tegenligger in botsing te komen.
Dit verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich als verkeersdeelnemer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aldus aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
De verdachte heeft gesteld dat hij niet weet hoe het komt dat hij op de andere weghelft is geraakt en in frontale botsing met een tegenligger is gekomen; in dat licht heeft zijn raadsman aangevoerd dat er sprake is geweest van een enkel moment van afwezigheid. Het hof leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden evenwel af dat de verdachte gedurende langere tijd dan een enkel kort moment afwezig (en aldus onvoorzichtig en onoplettend) is geweest. Ook overigens acht het hof op basis van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, niet aannemelijk dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer heeft gedragen, waardoor het onderhavige verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks16 juni 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Europaweg (N206) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig,
immers is hij in slaap gevallenen
/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden en
/of (vervolgens
)
- op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en
/of (vervolgens
)
- in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto (Fiat 500), waardoor
(een)ander
(en
)te weten de bestuurder (genaamd 1)[slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en
/ofeen
/ofpassagier
(s)van die Fiat 2) [slachtoffer 2]
en/of 3) [slachtoffer 3]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan te weten ad 1) een kniefractuur en
/ofbreuk van de (rechter) hiel en
/ofeen breuk van twee voetbeenderen en
/ofad 2) een sleutelbeenfractuur en
/ofmeerdere huiddefecten op borstkas
en/of ad 3)eenschaafwond(en) en/ofeenseatbelt sign.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Motivering partiële vrijspraak
Aangezien het hof uit de bewijsmiddelen zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet de overtuiging heeft bekomen dat het door [slachtoffer 3] opgelopen letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan zal verdachte van het tenlastegelegde voor zover het [slachtoffer 3] betreft worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,

en

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto zodanig onoplettend gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Immers, is hij als bestuurder tijdens het rijden geheel met zijn auto op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen, waarna de auto van de verdachte frontaal met de auto van de slachtoffers in botsing is gekomen. Voor deze slachtoffers, te weten de beide in de bewezenverklaring genoemde slachtoffers alsmede de derde inzittende ten aanzien van wie om uitsluitend wetstechnische redenen geen bewezenverklaring kon volgen heeft dit verkeersongeval grote gevolgen gehad. De inzittenden – een vader en zijn twee dochters - van die auto hebben namelijk niet alleen pijn en aanzienlijk letsel opgelopen, maar hebben ook langdurig de emotionele en geestelijke consequenties van de aanrijding moeten dragen. Uit de in eerste aanleg voorgedragen schriftelijke verklaringen van de moeder van de dochters, wordt aannemelijk dat het ongeval destijds langdurig en in aanzienlijke mate veel negatieve invloed heeft gehad op het dagelijks leven van de slachtoffers.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat ook de verdachte met deze gevolgen heeft moeten leven en dat hij in dit verband meerdere keren getracht heeft contact op te nemen met de slachtoffers. Ter terechtzitting van het hof heeft hij er ook blijk van gegeven te zijn begaan met het lot van de slachtoffers, hetgeen hij blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg ook heeft laten blijken aan de aldaar aanwezige slachtoffers en hun moeder.
Het hof heeft verder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte onder de gegeven omstandigheden een passende en geboden reactie vormt. Voorts zal het hof, gelet op de aard van de bewezenverklaring en in het belang van de verkeersveiligheid, aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van één jaar.
Bij de vaststelling van voornoemde geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. H.C. Wiersinga en mr. O.M. Harms, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 mei 2022.
Mr. M. Rouw is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.