In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1962 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van zestig dagen, waarvan tweeëndertig dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 2.500,-. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte had op 15 november 2019 in 's-Gravenhage geprobeerd te betalen met drie valse bankbiljetten van € 50,-. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, omdat hij zich bewust was van de kans dat de bankbiljetten vals waren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 dagen, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen had en in het buitenland woont.