ECLI:NL:GHDHA:2022:291

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.301.741/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Keuzevrijheid van ouders bij deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma voor minderjarigen onder toezicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toestemming voor deelname van minderjarigen aan het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, is belast met het ouderlijk gezag over haar drie minderjarige kinderen. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, had toestemming gevraagd voor vaccinatie van de kinderen, omdat zij onder toezicht staan en in pleegzorg zijn geplaatst. De moeder verzet zich tegen deze vaccinatie, stellende dat zij als ouder het recht heeft om te beslissen over medische behandelingen van haar kinderen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die vervangende toestemming rechtvaardigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de keuzevrijheid van ouders voorop staat, ook in situaties van ondertoezichtstelling. Het hof oordeelt dat er geen noodzaak is voor vaccinatie van de minderjarigen, aangezien er geen acute gezondheidsrisico's zijn en de vaccinatiegraad in Nederland hoog is. De gecertificeerde instelling heeft niet kunnen aantonen dat vaccinatie noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de kinderen te voorkomen. Het hof vernietigt daarom de eerdere beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de gecertificeerde instelling af. Deze uitspraak benadrukt het belang van ouderlijk gezag en keuzevrijheid in het kader van medische behandelingen van minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.301.741/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-1498
zaaknummer rechtbank : C/09/613861
beschikking van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.L. van Leer te Amsterdam
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 28 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 8 juli 2021 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 19 november 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is van de zijde van de moeder op 30 december 2021 verder nog ingekomen een journaalbericht van 29 december 2021, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de advocaat van de moeder;
 de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De advocaat van de moeder heeft toegelicht waarom de moeder niet ter zitting is verschenen.
De raad is, zoals aangekondigd bij brief van 16 december 2021, evenmin ter zitting verschenen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de kinderrechter in de bestreden beschikking vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
 uit de moeder zijn - voor zover in hoger beroep van belang - geboren de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen);
 de moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
 de minderjarigen staan sinds 19 september 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling. Op grond van daartoe strekkende machtigingen zijn de minderjarigen sinds 19 september 2020 in een voorziening voor pleegzorg geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter aan de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) toestemming verleend, die de toestemming van de moeder vervangt, voor de medische behandeling van de minderjarigen, inhoudende deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma.
4.2
De moeder is het met die beslissing niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de gecertificeerde instelling tot het toekennen van gedeeltelijke uitoefening van het gezag aan de gecertificeerde instelling, te weten het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de minderjarigen, op grond van artikel 1:265e, lid 1, sub b BW, dan wel op grond van artikel 1:265h BW af te wijzen.
4.3
De gecertificeerde instelling voert verweer en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Standpunten
4.4
Ter onderbouwing van haar verzoek voert de moeder het volgende aan. De minderjarigen staan weliswaar onder toezicht van de gecertificeerde instelling en zijn uithuisgeplaatst, maar de moeder is als enige belast met het ouderlijk gezag. Dat betekent dat zij in beginsel bepaalt of de minderjarigen wel of niet gevaccineerd worden, nu er in Nederland geen vaccinatieplicht is. Zij heeft er bewust voor gekozen om de minderjarigen niet te laten vaccineren. De moeder stelt dat het afdwingen van vaccinatie van de minderjarigen in strijd is met haar keuzevrijheid. De vaccinatiegraad in Nederland is bovendien hoog, waardoor het risico dat de minderjarigen een ernstige infectieziekte oplopen waarvoor kinderen in het Rijksvaccinatieprogramma worden gevaccineerd laag is. Daarbij zijn de minderjarigen geen baby’s meer en zij zijn ook gezond, waardoor zij ook geen hoger risico lopen op het oplopen van een ernstige infectieziekte. De moeder stelt daarom dat vaccinatie van de minderjarigen niet kan worden aangemerkt als een medische behandeling die noodzakelijk is om ernstig gevaar voor hun gezondheid af te wenden. Het recht op lichamelijke integriteit en onaantastbaarheid van het lichaam is een grondrecht. Anders dan de gecertificeerde instelling in eerste aanleg heeft gesteld, heeft Horizon, de pleegzorgorganisatie, geen officieel beleid ten aanzien van het vaccineren van kinderen, omdat een vaccinatie onomkeerbaar is en Horizon van een ouder met gezag geen vaccinatie mag eisen. Horizon stelt deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma dus niet als eis voor continuering van het verblijf van de minderjarigen in hun pleeggezinnen, zodat daarin evenmin een reden kan worden gevonden om de minderjarigen te laten vaccineren. Daarom heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking aan de gecertificeerde instelling ten onrechte vervangende toestemming verleend voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma, aldus de moeder.
4.5
De gecertificeerde instelling voert verweer als volgt. De gecertificeerde instelling is het met de moeder eens dat het risico dat de minderjarigen een gevaarlijke infectieziekte oplopen klein is, door de opgebouwde groepsimmuniteit. De gecertificeerde instelling wijst er op dat het oplopen van een dergelijke ziekte heel schadelijke gevolgen kan hebben. Met name baby’s en jonge kinderen zijn vatbaar voor infectieziekten en zij lopen het grootste risico op ernstige complicaties of zelfs overlijden. In het kader van de veiligheid vindt de gecertificeerde instelling het in zijn algemeenheid belangrijk dat kinderen worden gevaccineerd volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De gecertificeerde instelling betwist uitdrukkelijk dat vaccinaties slecht zijn voor de gezondheid van kinderen. De gecertificeerde instelling stelt dat de moeder zich bij het maken van haar keuze op onjuiste informatie heeft gebaseerd. De gecertificeerde instelling vindt het onverstandig om de minderjarigen niet deel te laten nemen aan het Rijksvaccinatieprogramma. Naar in hoger beroep is gebleken is de gecertificeerde instelling door Horizon aanvankelijk verkeerd voorgelicht. Horizon blijkt geen officieel beleid ten aanzien van het vaccineren van kinderen te hebben, maar Horizon vindt deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma, net als de gecertificeerde instelling, wel in het belang van kinderen en pleeggezinnen. Door vaccinaties verspreiden infectieziektes zich minder snel en worden ook anderen beschermd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:265h lid 1 BW kan, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter. Dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma een medische behandeling betreft is niet in geschil. De vraag is of het bij die deelname gaat om een noodzakelijke behandeling om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarigen af te wenden. Het hof overweegt daarover als volgt.
5.2
De belangrijkste reden voor het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling was de veronderstelde voorwaarde van vaccinatie van de minderjarigen voor plaatsing in de pleeggezinnen van Horizon. De gecertificeerde instelling ging ervan uit dat wanneer de minderjarigen niet gevaccineerd zouden zijn, zij in pleeggezinnen van een andere pleegzorgorganisatie moesten worden geplaatst en opnieuw zouden moeten verhuizen en wennen in een ander pleeggezin. Uit de door de moeder als productie 2 bij het hoger beroepschrift overgelegde brief van Horizon blijkt evenwel dat Horizon ouders en de gecertificeerde instelling weliswaar adviseert kinderen te laten vaccineren, maar dat Horizon vaccinatie van kinderen niet als voorwaarde stelt voor plaatsing in één van de pleeggezinnen van Horizon en dat Horizon vaccinatie van kinderen ook niet van een ouder met gezag kan eisen. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is uit de mededelingen van de gecertificeerde instelling verder gebleken dat de pleegouders van de minderjarigen om wie het in deze zaak gaat vaccinatie evenmin als eis stellen voor opname van de minderjarigen in hun gezinnen.
5.3
Uit de door de moeder als productie 1 bij het hoger beroepschrift overgelegde brief van de toenmalig staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 november 2018, blijkt dat de keuzevrijheid van ouders om hun kinderen wel of niet aan het Rijksvaccinatieprogramma te laten deelnemen voorop staat. Het is belangrijk dat wanneer ouders vragen of zorgen hebben over vaccinaties, of wanneer zij vraagtekens zetten bij nut en noodzaak daarvan, daarover met ouders wordt gesproken en dat ouders juist en objectief worden voorgelicht, maar uiteindelijk beslissen de ouders met gezag zelf of zij hun kinderen wel of niet laten vaccineren. In de brief staat verder dat er in Nederland weliswaar sprake is van een dalende vaccinatiegraad, maar dat nog geen sprake is van een acuut risico op uitbraak van één van de infectieziekten waarvoor in het Rijksvaccinatieprogramma wordt gevaccineerd. Dat komt doordat de vaccinatiegraad in Nederland in internationaal perspectief nog steeds hoog is. Om die reden wordt het verplichten van deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma te vergaand gevonden.
5.4
Het hof overweegt dat het, ook als sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing, aan ouders met gezag is om te bepalen of hun kinderen deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma, nu deelname aan het programma niet verplicht is. Dit betekent dat het de moeder in het voorliggende geval in beginsel vrij staat om geen toestemming te geven voor vaccinatie van de minderjarigen volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Het hof is verder niet gebleken dat in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor de gecertificeerde instelling vervangende toestemming zou moeten worden verleend, die de toestemming van de moeder vervangt, om de minderjarigen te laten deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma. Niet is gebleken dat bij de minderjarigen sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met hun gezondheid, die maken dat vaccinatie voor hen wel noodzakelijk is om ernstig gevaar voor hun gezondheid te voorkomen. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden bij de pleeggezinnen waar de minderjarigen verblijven die vaccinatie voor de minderjarigen noodzakelijk maken, bijvoorbeeld omdat de pleeggezinnen wonen in gebieden waar de vaccinatiegraad veel lager is dan gemiddeld in Nederland en het risico op het oplopen van een ernstige infectieziekte voor de minderjarigen om die reden hoger is. Verder is gebleken dat Horizon noch de pleegouders een vaccinatie van de minderjarigen vereisen om hun plaatsing in de huidige pleeggezinnen voort te kunnen zetten. Ten slotte maakt het algemeen belang het evenmin noodzakelijk dat de minderjarigen deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma, gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde brief van de toenmalig staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 november 2018.
5.5
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling alsnog afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, K.M. Braun en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op 23 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.