ECLI:NL:GHDHA:2022:286

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.283.247/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broer en zus over nalatenschappen van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vorderingen met betrekking tot de nalatenschappen van zijn ouders zijn afgewezen. [appellant] en [geïntimeerde] zijn broer en zus, geboren uit het huwelijk van hun ouders. De moeder overleed in 2014 en de vader in 2015. De moeder had bij testament een ouderlijke boedelverdeling vastgesteld, terwijl de vader [geïntimeerde] als enige erfgenaam benoemde en [appellant] uitsloot. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie uit de nalatenschap van de vader. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen gewijzigd en verzocht om duidelijkheid over zijn erfdeel en legitieme portie. Het hof oordeelt dat de rechtbank zich niet kon uitspreken over de vorderingen van [appellant] omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en stelt vast dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.283.247/01
Zaaknummer/rolnummer rechtbank : C/10/566228 / HA ZA 19-62

arrest van 8 maart 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
tegen

1. [geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. de stichting Stichting Goedegebuure Notariële Bewindvoeringen en Executeles

gevestigd te Zwijndrecht,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.J. van de Weerdt te Vlaardingen,
Partijen zullen hierna afzonderlijk respectievelijk [appellant] , [geïntimeerde] en de Stichting worden genoemd.

Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij exploot van 15 september 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2020 (hierna: het bestreden vonnis). Dit vonnis is gewezen tussen [appellant] als eiser en geïntimeerden als gedaagden.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven geformuleerd en zijn vorderingen uit de eerste aanleg gewijzigd en aangevuld.
Geïntimeerden hebben bij memorie van antwoord de grieven bestreden.
[appellant] heeft vervolgens nog een akte overlegging producties ingediend, waarop geïntimeerden met een akte uitlaten producties hebben gereageerd.
Partijen hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

De feiten

1. De volgende feiten zijn in hoger beroep van belang.
2. [appellant] en [geïntimeerde] zijn broer en zus en geboren uit het huwelijk van [moeder] (hierna: moeder) en [vader] (hierna: vader). Moeder is op [sterfdag 1] 2014 overleden. Zij heeft bij testament van 7 augustus 1996, aangevuld bij testament van 11 november 2011, over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft hierin zonder van de wettelijke erfopvolging af te wijken de ouderlijke boedelverdeling overeenkomstig artikel 4:1167 BW (oud) van toepassing verklaard. Bij aanvullend testament heeft zij zowel [appellant] als [geïntimeerde] tot executeur benoemd. [appellant] heeft de benoeming tot executeur aanvaard, maar [geïntimeerde] niet. De kantonrechter in de rechtbank Rotterdam heeft op verzoek van vader bij beschikking van 7 oktober 2015 [appellant] als executeur ontslagen. Deze beschikking is bij beschikking van hof Den Haag van 11 april 2018 bekrachtigd. Er is geen nieuwe executeur benoemd, omdat het testament niet voorzag in een vervolg op de situatie dat [geïntimeerde] de benoeming tot executeur niet zou aanvaarden en [appellant] als executeur zou worden ontslagen. De vordering van [appellant] en [geïntimeerde] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling ter zake de nalatenschap van moeder is niet vastgesteld.
3. Vader is op [sterfdag 2] 2015 overleden. Hij heeft bij testament van 6 februari 2015 over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft hierin [geïntimeerde] tot zijn enige erfgenaam benoemd en [appellant] erfrechtelijke verkrijger uitgesloten. De Stichting is tot executeur benoemd en deze heeft de benoeming aanvaard. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
4. In opdracht van [geïntimeerde] en de Stichting is bij notariële akte van 25 april 2019 een boedelbeschrijving van de nalatenschap van moeder en vader opgemaakt. Deze akte bevat ook een berekening van de erfdelen van [geïntimeerde] en [appellant] in de nalatenschap van moeder en de legitieme portie van [appellant] in de nalatenschap van vader (productie L bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg).
5. [appellant] betwist een groot aantal punten in deze boedelbeschrijving.

Inzet van de procedure

6. Het gaat in deze procedure om de afwikkeling van de nalatenschappen van de beide ouders van [appellant] en [geïntimeerde] . [appellant] wenst in deze procedure duidelijkheid te verkrijgen over de vordering van hen beiden op de nalatenschap van moeder en de vordering van [appellant] als legitimaris op de nalatenschap van vader.
Het bestreden vonnis heeft niet de door [appellant] gewenste duidelijkheid gegeven. De rechtbank heeft beslist op de vorderingen van [appellant] en deze afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de rechtbank zich realiseert dat het geschil tussen partijen niet is beëindigd. De rechtbank is echter beperkt doordat [appellant] een minimum bedrag heeft gevorderd en de rechtbank niet buiten het geschil kan treden en doordat [geïntimeerde] en de Stichting geen reconventionele vordering hebben ingediend. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis over drie geschilpunten – uitgebreide - overwegingen ten overvloede gegeven, ter bevordering van de beëindiging van de geschillen tussen partijen.
7. Het hof stelt voorop dat overwegingen ten overvloede, die niet dragend zijn voor de beslissing, partijen niet binden. Deze overwegingen kunnen bij gebrek aan belang niet aan de rechter in hoger beroep worden voorgelegd (vgl. HR 10 februari 1984, NJ 1984, 417). [appellant] heeft zijn vorderingen in hoger beroep gewijzigd en aangevuld. Hij beoogt – nog steeds – duidelijkheid te krijgen over zijn vordering als erfgenaam op de nalatenschap van moeder en uit hoofde van zijn legitieme portie op de nalatenschap van vader. Het hof volgt [appellant] niet in zijn voorstel de boedelbeschrijving van hem en geïntimeerden naast elkaar te leggen en de geschilpunten en de correcties te inventariseren om mogelijk tot een oplossing te komen. Voor de beslissing in hoger beroep is het hof gebonden aan de grenzen van de rechtsstrijd, zoals die door partijen in de aangevoerde grieven en het petitum in hoger beroep zijn aangegeven. Het voorstel van [appellant] zou zich mogelijk lenen voor een mondelinge behandeling. Het hof heeft echter niet het vertrouwen dat dit tot een oplossing zal leiden: de verhouding tussen partijen is al lange tijd ernstig verstoord, er is geen enkele basis van vertrouwen en eerdere suggesties van rechtbank en hof om – eventueel onder deskundige begeleiding – met elkaar in overleg te treden zijn door partijen nooit opgepakt. Er is geen enkel signaal dat overleg nu wel mogelijk is en zinvol zal blijken.
8. Geïntimeerden hebben bezwaar gemaakt tegen de wijzigingen van de vorderingen in hoger beroep van [appellant] . Zij stellen dat zij worden beroofd van een feitelijke instantie en dat veel van de opmerkingen van [appellant] naar aanleiding van de boedelbeschrijving buiten beschouwing moeten blijven, omdat deze geen onderdeel zijn van een grief.
9. Het hof zal eerst beoordelen of het hof in hoger beroep de vordering van [appellant] op de nalatenschap van moeder en de vordering uit hoofde van zijn legitieme portie op de nalatenschap van vader kan vaststellen, zoals door hem gewenst; met andere woorden: wat de omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep is. Daartoe zal het hof eerst aangeven hoe de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg en hoger beroep luiden, en hoe de grieven van [appellant] kunnen of moeten worden begrepen.

Vorderingen in eerste aanleg

10. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd:
I te bepalen dat het tot de nalatenschap behorende onroerende goed, gelegen aan de [adres], dient te worden getaxeerd door een door de rechtbank aan te stellen NVM makelaar, dan wel een andere door de rechtbank aan te wijzen makelaar, waarbij de makelaar binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis schriftelijk opdracht zal worden gegeven om voornoemde onroerende zaak te taxeren op de door de makelaar gewenste wijze, in onbewoonde staat, per datum overlijden erflaatster en per datum overlijden erflater, alsmede op het eerste verzoek de door de makelaar gerekende kosten van de taxatie te voldoen, de makelaar in verband met de taxatie toegang te verschaffen tot de onroerende zaak en de makelaar informatie te verstrekken die voor de taxatie noodzakelijk is, al het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat gedaagden nalaten aan deze veroordeling te voldoen;
II de Stichting in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van vader en [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van vader en moeder, te veroordelen om inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de tot de nalatenschap van vader en moeder behorende roerende zaken en al hetgeen, al dan niet middels schenking voorafgaand of rond het overlijden is verkregen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat gedaagden niet voldoen aan deze veroordeling;
III het aan [appellant] toekomende vorderingsrecht op de nalatenschap van zijn moeder en uit hoofde van zijn legitieme portie in de nalatenschap van zijn vader vast te stellen op minimaal € 451.818,33 alsmede te bepalen dat de aanslag schenkbelasting ten laste dient te komen van de nalatenschap, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf zes maanden na het overlijden van de vader van partijen, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.

Vorderingen in hoger beroep

10. [appellant] vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen, die na wijziging/aanvulling als volgt luiden:
[appellant] verzoekt het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het tot de nalatenschap behorende onroerende goed aan de [adres] dient te worden getaxeerd door een door het hof te benoemen, dan wel door [appellant] aan te stellen, onafhankelijke NVM-makelaar en te bepalen dat geïntimeerden hun volledige medewerking aan deze taxatie zullen verlenen, waaronder het geven van informatie over de sinds juni 2014 aan de woning in opdracht van [geïntimeerde] uitgevoerde verbouwingen en het verlenen van toegang tot de woning aan de makelaar die met de taxatie is belast;
II. de Stichting in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van vader en [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van vader en moeder te gelasten alle hiervoor concreet genoemde, althans door het hof in goede justitie te bepalen, inlichtingen met onderliggende bewijsstukken aan [appellant] [te] verstrekken, waaronder de tot de nalatenschap van vader en moeder behorende roerende zaken en al hetgeen al dan niet middels schenking voorafgaand aan of rond het overlijden is verkregen door familieleden of derden, zulks op straffe van verbeurte van een door het hof in goede justitie te bepalen dwangsom;
III. de aan [appellant] toekomende bedragen uit hoofde van de nalatenschap van moeder en uit hoofde van zijn legitieme portie ter zake van de nalatenschap van vader vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de verschuldigde samengestelde rente van 5% c.q. de wettelijke rente vanaf de dag waarop de respectievelijke nalatenschappen zijn opengevallen, dan wel subsidiair de datum van dagvaarding in eerste aanleg dan wel meer subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
IV. geïntimeerden te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep en in eerste aanleg.
11. Geïntimeerden verzoeken het hof om, rechtdoende in hoger beroep, [appellant] niet- ontvankelijk te verklaren, de verzochte aanpassing c.q. wijziging van eis af te wijzen althans niet te honoreren en aldus, zo nodig onder verbetering c.q. aanvulling van gronden, het bestreden vonnis te bekrachtigen, derhalve met:
- afwijzing van de vordering onder I. althans bij toewijzing te bepalen dat de kosten van hertaxatie ten laste komen van appellant;
- afwijzing van de vordering onder II. nu geen bewijsstukken kunnen worden geleverd van roerende zaken, gelden en/of schenkingen die er nooit zijn geweest en schenkingen überhaupt niet ingebracht hoeven te worden in de nalatenschap van vader en subsidiair met referte aan het oordeel van het hof;
- afwijzing van de vordering onder III. althans met referte aan het oordeel van het hof;
- veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

Opbouw van de memorie van grieven

12. In zijn memorie van grieven gaat [appellant] eerst in op een aantal punten, waarin zijn – voorlopige - boedelbeschrijving van de nalatenschap van moeder (productie 15 bij dagvaarding in eerste aanleg) verschilt van die van geïntimeerden: dat betreft de waarde van de woning, de hoogte van het banksaldo van Centraal Beheer Achmea, sieraden van moeder, sieraden van de vader, de muntenverzameling, en overige inboedel. Zijn berekening van het saldo van de nalatenschap van de moeder wijkt aanzienlijk af van die van geïntimeerden, maar [appellant] heeft geen waarde verbonden aan de goederen die naar zijn stelling in de boedelbeschrijving ontbreken. Geïntimeerden betwisten gemotiveerd dat de door [appellant] genoemde goederen in de nalatenschap vallen. Uit deze door [appellant] weergegeven punten is niet een grief tegen het bestreden vonnis af te leiden.
[appellant] heeft in hoger beroep geen – althans geen gespecificeerd - bewijsaanbod gedaan.
Vervolgens formuleert [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis: deze betreffen de afwijzing van de taxatie van de woning, het voorbijgaan aan de subsidiaire vordering tot vaststelling van de vordering van [appellant] uit hoofde van de legitieme portie, en het banksaldo op de rekening van Centraal Beheer: daarvan komt € 40.000,- aan [appellant] toe. Het hof leidt uit de tweede grief in samenhang met het petitum onder III. af dat [appellant] van het hof verwacht dat het hof de hoogte van de vordering uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling ter zake de nalatenschap van moeder en de vordering uit hoofde van de legitieme portie ter zake de nalatenschap van vader vaststelt.
[appellant] voert tot slot in zijn memorie van grieven nog een aantal te verrekenen inkomsten/uitgaven sinds [sterfdag 1] 2014 (datum overlijden moeder) op. Hij stelt dat nog drie te betalen bedragen openstaan ter zake de nalatenschap van de moeder, die hij als executeur van de nalatenschap heeft betaald.
13. Geïntimeerden stellen zich op het standpunt dat de grieven van [appellant] in beginsel het debat in hoger beroep bepalen en dat diverse onderdelen van de vordering van [appellant] in dat debat niet thuishoren. [appellant] heeft tot op heden geen rekening en verantwoording afgelegd over zijn executeurschap in de nalatenschap van moeder. Dit is een voorwaarde voor toewijzing van hetgeen [appellant] onder III van het petitum in de memorie van grieven heeft gevorderd. Geïntimeerden stellen dat [appellant] het debat in hoger beroep uitbreidt. Zij worden beroofd van een feitelijke instantie en zij maken bezwaar tegen de gewijzigde vorderingen.
14. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het in het kader van deze procedure mogelijk is de vorderingen van [appellant] uit hoofde van zijn erfdeel op de nalatenschap van moeder en uit hoofde van zijn legitieme portie op de nalatenschap van vader vast te stellen. [appellant] voert onder meer aan dat de rechtbank eraan voorbij gegaan is dat hij een subsidiaire vordering heeft ingesteld, waarbij de rechtbank het bedrag van zijn vordering in goede justitie kon vaststellen. De rechtbank was dus niet gebonden aan het minimumbedrag van € 415.818,33. In hoger beroep verbindt [appellant] in het geheel geen bedrag meer aan zijn vordering.
15. Naar het oordeel van het hof is het, afgezien van de vraag of de aanvulling van zijn vordering in hoger beroep kan worden toegestaan, niet mogelijk in het kader van de huidige procedure de omvang van de vorderingen vast te stellen. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de vordering op grond van het erfdeel uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling ter zake de nalatenschap van moeder en de vordering uit legitieme portie ter zake de nalatenschap van vader.
16. Het hof constateert dat de memorie van grieven een onoverzichtelijke opsomming bevat van geschilpunten tussen partijen. In het petitum is geen onderscheid gemaakt tussen beide vorderingen en geen bedrag opgenomen, de vordering is aldus (te) onbepaald. Ten aanzien van de vordering uit hoofde van zijn erfdeel ter zake de nalatenschap van moeder geldt dat [appellant] in hoger beroep kosten van executele opvoert. De stelling van geïntimeerden dat hij geen rekening en verantwoording als executeur heeft afgelegd – die overigens niet door hem is weersproken – wordt hierdoor bevestigd. Kosten van executele zijn schulden van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1 onder d BW), zodat vaststelling van de erfdelen niet mogelijk is als deze kosten niet vaststaan. [appellant] bestrijdt dat de boedelbeschrijving van geïntimeerden volledig is: hij doet echter geen bewijsaanbod in dit verband, terwijl geïntimeerden gemotiveerd weerspreken dat de door [appellant] genoemde goederen in de nalatenschap van eerst de moeder vallen. Het valt het hof verder op dat [appellant] geen eenduidig standpunt inneemt over de omvang van de nalatenschap van de moeder en de samenstelling van de legitimaire massa van de nalatenschap van de vader. Van [appellant] mocht een gespecificeerd en onderbouwd bewijsaanbod worden verwacht. Op grond van deze overwegingen komt het hof tot de slotsom dat vaststelling van het erfdeel van [appellant] in de nalatenschap van moeder in het kader van deze procedure niet mogelijk is.
17. Uit de constatering dat het niet mogelijk is om de vorderingen van [appellant] en [geïntimeerde] in de nalatenschap van moeder vast te stellen vloeit voort dat het evenmin mogelijk is de omvang van de legitimaire massa en de legitieme portie van [appellant] in de nalatenschap van vader vast te stellen.
18. Uit het voorgaande volgt dat grief 2 faalt en dat de vordering onder III. moet worden afgewezen. Het hof kan verder slechts oordelen over de punten die in de overige grieven zijn voorgelegd.

Taxatie woning (grief 1)

19. [appellant] is het niet eens met de waarde van de woning, die in de boedelbeschrijving is opgenomen. Hij wenst dat een onafhankelijk taxateur de marktwaarde van de woning in juni 2014 en december 2015 bepaalt. Hij bestrijdt dat voor de waardering aansluiting kan worden gezocht bij de WOZ-waarden.
20. Geïntimeerden voeren aan dat de waarde van de woning in het economisch verkeer op juiste wijze is vastgesteld.
21. Het hof overweegt als volgt. De waarde van de woning is relevant voor de vaststelling van het erfdeel en de legitieme portie. Hiervoor gelden twee verschillende peildata: [sterfdag 1] 2014 – datum overlijden moeder -, en [sterfdag 2] 2015 - datum overlijden vader. Op de akte van boedelbeschrijving is eenzelfde bedrag vermeld voor de waarde op deze tijdstippen, te weten € 384.375,-. In het kader van de waardebepaling zijn in opdracht van de Stichting twee taxaties uitgevoerd door NVM-makelaars: mevrouw [makelaar 1] heeft de woning getaxeerd op € 387.500,- per peildatum 26 juli 2016 en de heer [makelaar 2] op € 395.000,- per peildatum 1 augustus 2016. Kennelijk is een correctie toegepast om de waarde naar de juiste peildatum om te rekenen, waarbij gebruik gemaakt is van de WOZ- waarde in het jaar 2014 en 2015. In de taxatierapporten is als doel van de taxatie het vaststellen van de marktwaarde aangegeven.
22. Voor zover [appellant] bezwaren inbrengt tegen de uitgevoerde taxaties zijn die naar het oordeel van het hof niet onderbouwd. De taxaties zijn verricht op basis van de marktwaarde en er is geen aanwijzing dat de makelaars niet onafhankelijk waren. [appellant] merkt op dat de waarde in de buurt van € 403.000,- moet liggen, maar geeft daar geen concrete aanwijzingen voor. Dit bedrag wijkt overigens niet sterk af van de waarde die geïntimeerden hanteren.
Het hof stelt vast dat er geen aanleiding is om te bepalen dat er opnieuw een taxatie moet worden verricht. Mogelijk kan een vraagteken worden gezet bij de wijze waarop de taxaties gecorrigeerd zijn naar de toepasselijke peildata door gebruik te maken van de WOZ-waarde, waarbij ook een aandachtspunt is dat in de boedelbeschrijving van geïntimeerden van dezelfde waarde op de twee verschillende peildata wordt uitgegaan. Dit zijn echter geen vragen die aan het hof voorliggen. De eerste grief faalt en de vordering onder I. wordt afgewezen.

Inlichtingen (vordering onder II.)

23. Het hof begrijpt uit deze vordering dat het hoger beroep zich ook richt tegen de afwijzing van de rechtbank tot het verstrekken van inlichtingen met betrekking tot de nalatenschap van de beide ouders.
Het hof constateert echter dat [appellant] geen grief tegen de afwijzing van deze vordering in het bestreden vonnis heeft gericht. Reeds daarom kan dit niet tot een toewijzing van deze vordering leiden.

Saldo op bankrekening Centraal Beheer (grief 3)

24. [appellant] stelt dat van het saldo op een bankrekening bij Centraal Beheer op naam van moeder en hemzelf een bedrag van € 40.000,- aan hem toekomt. Deze grief is gericht tegen een overweging ten overvloede van de rechtbank. Deze overweging heeft geen bindende kracht en [appellant] heeft geen belang bij beoordeling van deze grief, temeer nu het hof de vorderingen van [appellant] en [geïntimeerde] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling ter zake de nalatenschap van moeder en de vordering van [appellant] vanwege de legitieme portie in de nalatenschap van vader niet kan vaststellen.
Proceskosten
25. Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten in hoger beroep – zoals ook de kosten in eerste aanleg – worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en G.G.B. Boelens, en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2022 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier.