ECLI:NL:GHDHA:2022:2855

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
2200367220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belagingen met contactverbod en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2020. De verdachte is veroordeeld voor belagingen van zijn voormalige buurvrouw [slachtoffer 1] en haar partner [slachtoffer 3]. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door onder andere camera's te plaatsen, foto's te maken en hen te intimideren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met een contactverbod van drie jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld. Het hof heeft de straffen en de motivering van het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft de gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft ook een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt om contact op te nemen met de slachtoffers. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen contact meer zal zoeken, maar het hof is van mening dat hij niet volledig doordrongen is van de impact van zijn gedrag op de slachtoffers. De zaak is behandeld in het kader van het strafrecht, waarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen in de strafmotivering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003672-20
Parketnummers: 10-208423-19, 10-081641-17 en 10-209085-19
Datum uitspraak: 1 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor zover het betreft de tenlastegelegde periode onder laatstgenoemde parketnummers, tot maart 24 maart 2014.
Verder is de verdachte van de bij dagvaarding met parketnummer 10-208423-19 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijgesproken en ter zake van de onder dagvaardingen met parketnummers 10-081641-17 en
10-209085-19 veroordeeld tot een taakstaf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde -kort gezegd: een contactverbod gedurende drie jaren met [slachtoffer 1] en haar kinderen, [slachtoffer 2], [kind van slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. De bijzondere voorwaarde is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Voorts zijn met betrekking tot de vorderingen van de
benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] beslissingen genomen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
(Dagvaarding met parketnummer 10-208423-19)
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2019 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- als bestuurder van een auto (bestelbus) met een buitenspiegel tegen de arm van die [slachtoffer 1] te rijden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2019 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2019 te [plaats] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen althans eenmaal tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen;
(Dagvaarding met parketnummer 10-081641-17)
hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2014 tot en met 12 oktober 2016 te [plaats], althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door meermalen althans eenmaal (telkens):
- het plaatsen van een (aantal) camera(‘s) gericht op althans in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] en/of
- het maken van foto’s en/of filmopnamen van gezinsleden en/of bezoekers van die [slachtoffer 1] en/of
- het aanspreken van bezoekers van die [slachtoffer 1] en/of
- het schijnen met een (aantal) bouwlamp(en) op althans in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] en/of
- het plaatsen van grote gasflessen in het zicht van die [slachtoffer 1] en/of
- het dreigen het huis van die [slachtoffer 1] met de grond gelijk te maken en/of plat te branden en/of
- het herhaaldelijk hard langs de woning van die [slachtoffer 1] rijden (met op- en/of wegspringend grind als gevolg) en/of
- het dreigend althans intimiderend aanspreken van de dochter van die [slachtoffer 1] en/of
- het gooien van een wijnfles tegen de gevel van de woning van die [slachtoffer 1] en/of
- het inrijden op een vuilcontainer van die [slachtoffer 1] en/of
- het achtervolgen van die [slachtoffer 1] met zijn, verdachtes, auto en/of
- het herhaaldelijk doen van meldingen inzake die [slachtoffer 1] en/of haar vriend aan overheidsdiensten en/of anderen, te weten [overheidsdienst 1] en/of de [overheidsdienst 2] en/of de [overheidsdienst 3] en/of
- het uiten van beledigende en/of bedreigende teksten jegens die [slachtoffer 1] (zoals “kankerhoer” en/of “Kutwijf, ik maak je nog wel af” en/of het spugen in haar gezicht;
(Dagvaarding met parketnummer 10-209085-19)
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2014 tot en met 01 februari 2019 te [plaats], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 3], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij daar toen meermalen althans eenmaal (telkens):
- een(zeer groot)aantal fotografische opnamen gemaakt van die [slachtoffer 3] en/of de kinderen van die [slachtoffer 3] en/of andere personen en/of voertuigen (aanwezig op het perceel [straatnaam en huisnummer] te [plaats]) en/of deze foto's op (een) gegevensdrager(s) vastgelegd en/of
- fotografische opnamen gemaakt bij een bedrijf van die [slachtoffer 3] en/of van zich aldaar bevindende personen en/of deze foto's op (een) gegevensdrager(s) vastgelegd en/of
- de [overheidsdienst 3] gevraagd om een adresonderzoek uit te voeren inzake die [slachtoffer 3] en/of
- informatie inzake die [slachtoffer 3] verstrekt aan en/of ingewonnen bij een of meerdere bedrijven en/of instanties en/of personen ([bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of (een) ambulancemedewerker(s) en/of een curator en/of een of meerdere andere personen en/of bedrijven en/of instanties)
- informatie aan de [overheidsdienst 2] verstrekt over die [slachtoffer 3], onder meer bestaande uit een (grote) hoeveelheid foto's en/of informatie over uitgevoerde werkzaamheden en de levering van materialen op/aan perceel [straatnaam en huisnummer] en/of informatie over de aanwezigheid van die [slachtoffer 3] en/of de kinderen van die [slachtoffer 3] in de woning [straatnaam en huisnummer] en/of informatie over de aanwezigheid van die [slachtoffer 3] bij gesprekken tussen de [overheidsdienst 3] en [slachtoffer 1] en/of informatie over bij die [slachtoffer 3] in gebruik zijnde voertuigen en/of informatie over betalingen van door die [slachtoffer 3] aangekochte goederen en/of informatie, door die [verdachte] verkregen van van (een) ambulancemedewerker(s) en/of informatie inzake aan [slachtoffer 3] geleverde/geadresseerde medicijnen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de bij dagvaarding onder parketnummer
10-208423-19 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, het bij dagvaarding onder parketnummer 10-081641-17 tenlastegelegde en het bij dagvaarding onder parketnummer 10-209085-19 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met voornoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], alsmede een tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan.
In zoverre zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Bovendien zal het hof een maatregel ex art 38v Wetboek van Strafrecht opleggen zoals die hieronder nader weergegeven. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Aanvulling bewijsmiddelen
In aanvulling op de in het vonnis vermelde bewijsmiddelen bezigt het hof voorts de hieronder weergegeven bewijsmiddelen voor het bewijs.
- Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof van 9 maart 2022. Dit proces-verbaal houdt onder meer in –zakelijk weergegeven-:
als de op 9 maart 2022 tegenover deze raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik was voor 2015 met een boekenonderzoek bezig. Twee collega’s van mij, [collega 1 van getuige 1] en [collega 2 van getuige 1], zeiden dat ze in contact zijn gekomen met [verdachte] en dat zij met hem in gesprek zijn geweest.
Ik heb zijn kaartje met het telefoonnummer
gekregen. Het gaat om het kaartje van [verdachte].
Hij had blijkbaar informatie voor mijn boekenonderzoek.
De heer [collega 1 van getuige 1] en [collega 2 van getuige 1] hadden contact met hem en zijn langsgegaan bij [verdachte] en ze hebben een gesprek gehad met hem.
Toen ik het kaartje kreeg, heb ik contact opgenomen met [verdachte]. Toen ben ik samen met [getuige 2] gegaan. Ik heb eerst een afspraak gemaakt. Dit was 21 december 2015. uur. Wij zijn bij zijn garage geweest. Toen heb ik ongeveer 1200 foto’s van hem gekregen. Dat had hij in zijn computer. Ik heb er een verslag van gemaakt.
Het ging om heel veel informatie over [slachtoffer 3].
Hij had tijdens het gesprek de foto’s laten zien. Ik heb toen gevraagd of ik een kopie mocht maken van de foto’s.
U vraagt mij of de foto’s er dus al waren. Ja. U vraagt mij of ik weet of iemand aan [verdachte] de opdracht heeft gegeven of het advies heeft gegeven om die foto’s te maken. Nee. Ik weet het niet.
Ik heb verschillende contacten gehad met [verdachte] sinds 2015 tot 9 januari 2017. Ik denk meer dan 10 keer,
maar ik weet het niet precies want hij belde mij altijd op. U vraagt mij of ik wel eens met [verdachte] contact heb genomen. Nee.
U vraagt mij of ik voor 21 december 2015 ook contact heb gehad met [verdachte]. Voor het maken van een afspraak zal ik gebeld hebben. U vraagt mij of ik in het gesprek over de totstandkoming van de afspraak heb gehad over het verzamelen van stukken ten behoeve van het gesprek. Nee.
U vraagt mij of ik [verdachte] heb aangegeven dat hij geen bewijs meer hoefde aan te leveren.
Ja. Dit was tussen 21 december en januari 2017. Hij stuurde wel iedere keer foto’s en op een gegeven moment heb ik gezegd dat dit niet meer hoefde.
U vraagt mij van wie het initiatief uitging van de telefonische gesprekken met [verdachte]. Altijd van [verdachte].
U vraagt mij of ik na het gesprek in de garage concrete afspraken heb gemaakt met [verdachte] over het verkrijgen van informatie. Het enige wat wij hadden afgesproken is dat ik het verslag zou maken en dat [verdachte] het moest ondertekenen.
Hij belde mij de hele tijd. Ook in het weekend. U
vraagt mij wat ik ervan vond dat hij mij de hele tijd belde. Vervelend. Het was buiten mijn werktijd. U vraagt mij of ik mij kan herinneren of hij informatie aanbood tijdens de telefonische contacten. Ja. Hij gaf de hele tijd informatie.
U zegt mij dat ik op enig moment heb gezegd
dat het niet meer hoefde en dat wij genoeg hadden en u
vraagt mij of ik weet op welk moment ik dit heb gezegd. Eigenlijk iedere keer.
Een van de laatste keren belde [verdachte] mij op en zei hij dat het bedrijf van [slachtoffer 3] is verhuisd en dat hij wist wie de verhuurder was van het bedrijfspand. Dit wilde hij aan mij geven. Ik heb er niet specifiek om gevraagd.
- Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof van 9 maart 2022. Dit proces-verbaal houdt onder meer in –zakelijk weergegeven-:
als de op 9 maart 2022 tegenover deze raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
U vraagt mij van wie het initiatief kwam om de
documenten en fotobestanden te verstrekken. Die werden ons aangeboden door [verdachte].
De foto’s waren heel omvangrijk.
Mijn collega had een stick waarop dat gedownload kon worden. Die is toen gebruikt.
U vraagt mij of dit op initiatief van [verdachte] was of dat ik of mijn collega erom had gevraagd. Wij hebben niet gevraagd om de documenten of wat dan ook.
Ik heb daarna nog een aantal keren telefonisch contact gehad met [verdachte]. U vraagt mij op wiens initiatief het telefonisch contact was. Meneer [verdachte]. U vraagt mij wat de strekking van het contact was. Er kwamen twee onderwerpen aan de orde. Enerzijds heeft hij contact opgenomen met de mededeling dat hij over nadere informatie beschikte, en ten tweede vroeg [verdachte] herhaaldelijk naar de voortgang van de fiscale onderzoeken.
In die gesprekken heb ik hem nadrukkelijk erop gewezen dat ik een geheimhoudingsplicht heb als het gaat
om de fiscaliteit van andere personen. U vraagt mij of [verdachte] daar genoegen mee nam.
Nou, liever niet.
Het eerste contact tussen mij en [verdachte] was het gesprek geweest op 21 december 2015.
Ik denk dat ik na 21 december 2015 een keer of 5 een telefoontje van hem heb gehad. U vraagt mij of ik wel eens een keer zelf contact heb opgenomen met [verdachte]. Niet dat ik mij kan herinneren, nee.
Ik heb diverse e-mails ontvangen van [verdachte].
U vraagt mij of het laatste contact ver is geweest na het fysieke gesprek met [verdachte], of juist kort daarna nog. Nou, [verdachte] heeft nog geruime tijd contact gezocht per telefoon en per e-mail. Zoals ik het mij herinner, heeft [verdachte] veel vaker contact gezocht per telefoon en e-mail met mijn collega [collega van getuige 2]. Als ik het mij nu herinner, heeft dit nog wel anderhalf jaar geduurd na het gesprek van 21 december 2015. U vraagt mij wat de reden was van [verdachte] om contact te zoeken met de [overheidsdienst 2]. Belangstelling naar de voortgang en het aanreiken van nadere informatie, en daarnaast was volgens mij de ruzie met de buren ook belangrijk voor [verdachte]. Die ruzie was al geruime tijd bezig, toen we het gesprek hadden in 2015, en het
speelde nog. [verdachte] heeft herhaaldelijk gezegd dat hij er belang bij had als de [overheidsdienst 2] er verder op zou acteren vanwege de situatie.
U vraagt mij of ik of [collega van getuige 2], aan het eind van het gesprek, of daarna, iets heeft aangeraden aan [verdachte], als het gaat om het verzamelen van bewijs. Nee.
- De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2022 verklaard -zakelijk weergegeven-:
U vraagt mij met welk doel ik de informatie over [slachtoffer 3] aan de [overheidsdienst 2] heb gegeven of wat ik hiermee wilde bereiken. Ik wilde dat hij ook een duwtje zou krijgen. Ik dacht: “Zo kan ik hem een duwtje teruggeven”. Het klopt dat de [overheidsdienst 2] mij het verslag van het gesprek met [collega van getuige 2] en [getuige 2] van 21 december 2015 ter goedkeuring heeft voorgelegd en dat ik het verslag heb aangevuld en gewijzigd.
Gevoerde verweren
Ter terechtzitting heeft de raadsman vrijspraak van de bij dagvaardingen met parketnummers 10-081641-17 en
10-209085-19 tenlastegelegde belagingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] bepleit. Ter onderbouwing heeft hij hiertoe - overeenkomstig de overgelegde pleitnota en hier in de kern weergegeven - aangevoerd dat de verdachte niet wederrechtelijk, maar in een door het recht erkend belang, zou hebben gehandeld, nu hij de foto’s heeft gemaakt en de informatie omtrent [slachtoffer 3] en/of zijn bedrijven heeft ingewonnen in opdracht van de [overheidsdienst 2].
Het hof overweegt hiertoe het navolgende.
Het hof leidt zowel uit de hiervoor opgenomen bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van [collega van getuige 2] en [getuige 2], als het in het vonnis op pagina 31 onder bewijsmiddel 15 opgenomen gespreksverslag af, dat het initiatief om contact te zoeken met medewerkers van de [overheidsdienst 2] nagenoeg telkens door de verdachte is genomen. Ook de door de verdachte aan hen verstrekte informatie had hij voorafgaande aan het gesprek voor het grootste deel al verzameld en opgevraagd. Deze informatie is (grotendeels) op zijn initiatief aan hen verstrekt. Gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde en hierboven als aanvullend bewijs opgenomen verklaring van de verdachte blijkt ook dat hij een motief had om dit te doen.
Hoewel het hof aan de verdediging wil toegeven dat de [overheidsdienst 2] gaarne bereid was de foto’s en informatie omtrent [slachtoffer 3] en diens bedrijven van de verdachte in ontvangst te nemen en de dienst de informatie ook bruikbaar vond, volgt noch uit voornoemde verklaringen van [collega van getuige 2] en [getuige 2], noch uit het gesprekverslag, dat de verdachte hiertoe een opdracht van de [overheidsdienst 2] heeft gekregen.
Uit het genoemde gespreksverslag blijkt daarentegen dat de verdachte tijdens het gesprek op 21 december 2015 een zeer grote hoeveelheid foto’s aan de beide medewerkers heeft overhandigd die (deels) zijn gemaakt tussen mei 2013 en augustus 2014, derhalve geruime tijd vóór de gesprekken met de medewerkers van de [overheidsdienst 2]. Het scenario van de verdachte dat hij op verzoek van de [overheidsdienst 2] heeft gehandeld, wordt dan ook niet aannemelijk geacht.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat een beroep op het ontvallen van de (materiële) wederrechtelijkheid de verdachte dan ook niet toekomt.
Het hof verwerpt het verweer.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep op ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van de beide tenlastegelegde belagingen bepleit, met een beroep op afwezigheid van alle schuld. Ter adstructie heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat de verdachte verontschuldigbaar zou hebben gedwaald, nu hij niet heeft geweten dat zijn handelen wederrechtelijk was.
Nu het beroep op het ontbreken van wederrechtelijkheid, zoals hierboven is overwogen, niet slaagt, en gezien het door de verdachte gegeven motief voor zijn handelen, dient reeds om die reden het beroep op afwezigheid van alle schuld te worden verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Het vonnis waarvan beroep dient - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van voormelde gronden en het voren overwogene te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen en de maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich over een periode van jaren schuldig gemaakt aan belaging van zijn voormalige buurvrouw [slachtoffer 1] en haar toenmalige partner [slachtoffer 3]. Zo heeft de verdachte (nep-)camera’s geplaatst die gericht waren op de woning van [slachtoffer 1] en honderden foto’s en filmopnames gemaakt die het privéleven van haar en haar partner raakten. Gezinsleden en/of bezoekers werden eveneens gefotografeerd.
Ook is hij bij herhaling hard langs haar woning gereden. Daarnaast was sprake van overlast gevend gedrag zoals scheldpartijen, het inrijden op een vuilcontainer en het herhaaldelijk doen van handhavingsverzoeken aan verschillende instanties.
De gedragingen van de verdachte waren intimiderend en bedreigend.
De belaging van [slachtoffer 3] ziet onder meer op het maken van een zeer grote hoeveelheid fotografische opnamen van [slachtoffer 3], diens kinderen en bedrijf (en de zich aldaar bevindende personen). Tevens heeft hij langs verschillende wegen informatie opgevraagd ter zake van [slachtoffer 3] en vervolgens verstrekt aan de [overheidsdienst 2] en ander instanties.
Door aldus te handelen heeft de verdachte stelselmatig en op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers.
Dat het handelen van de verdachte zijn weerslag heeft gehad op het leven van de slachtoffers volgt ook uit de slachtofferverklaringen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft kennis genomen van het advies van de reclassering Nederland van 30 april 2020 en de aanvulling daarop van 25 mei 2022. Volgens de reclassering heeft de verdachte op de verschillende leefgebieden zijn leven goed op orde. De verhuizing van de buren wordt gezien als een factor die de kans op recidive mogelijk zou kunnen doen verkleinen. Anderzijds is de verdachte met betrekking tot de problemen met zijn buren overgekomen als sterkt overtuigd van zijn eigen opvattingen. Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor het door de slachtoffers aangegeven stalkingsgedrag en stelt in zijn gedrag op te komen voor zijn rechten (en gevoelens van gelijkwaardigheid). Bij veroordeling ter zake van het ten laste gelegde ziet de reclassering een mogelijk recidive verhogende factor op het leefgebied relatie met anderen, te weten zijn voormalige buren. De reclassering adviseert de verdachte een dadelijk uitvoerbaar contactverbod met de aangevers op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Het hof acht het daarnaast passend en geboden ter voorkoming van strafbare feiten om aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen, inhoudende – kort gezegd – een contactverbod met [slachtoffer 1], haar kinderen en [slachtoffer 3].
Voorts zal het hof bevelen dat voormelde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens bepaalde personen, te weten de slachtoffers in kwestie. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de verdachte zich over een jarenlange periode zeer belastend heeft gedragen richting de slachtoffers.
De verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen contact meer met de slachtoffers heeft gezocht en zal zoeken, doch hij lijkt niet geheel doordrongen van het verwijtbare van zijn handelen en de impact die het ten laste gelegde op de slachtoffers heeft gehad. Hij lijkt daarentegen zichzelf (en zijn gezin) als slachtoffer van het gedrag van zijn voormalige buren te beschouwen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft mede gelet op de artikelen 38v, 38w, van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
2 jarenna heden op geen enkele wijze - direct of indirect, anders dan door tussenkomst van een advocaat - contact zal laten) opnemen, zoeken of hebben met:
- [ slachtoffer 1] (geboren: [geboortedatum 2]) en haar kinderen [slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum 3]) en [kind van slachtoffer 1] (geboren: [geboortedatum 4]),en
- [ slachtoffer 3] (geboren: [geboortedatum 5]).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met aanvulling van gronden en met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 november 2022.