ECLI:NL:GHDHA:2022:2854

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
2200163222
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opzet bij belediging van verbalisanten en poging tot diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voor een poging tot diefstal van een mobiele telefoon. In hoger beroep werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet bij het spugen in het gezicht van verbalisanten, gezien de omstandigheden waaronder dit gebeurde. De verdachte verkeerde in een kritieke toestand en het hof kon niet vaststellen dat hij opzettelijk handelde. Het hof sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van belediging van de verbalisanten, maar bevestigde de veroordeling voor de poging tot diefstal. De straf werd vastgesteld op één week gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de relevante beschuldiging. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die in het dossier zijn vervat, en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld op basis van zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001632-22
Parketnummers: 10-030451-20, 10-003466-22 (TUL) en
09-038426-20 (TUL)
Datum uitspraak: 24 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2022 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedatum] 1989,
postadres: [postadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 bij parketnummer 10-003466-22 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 10-030451-20 en onder 3 bij parketnummer 10-003466-22 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover reeds nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-030451-20:
1.
hij, op of omstreeks 2 februari 2020, te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: S10+), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Mediamarkt, gevestigd aan de Watermanweg, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- een (verpakkings)doos/case op de grond heeft gelegd en/of (vervolgens) deze doos/case met zijn voeten heeft gebroken en/of
- ( vervolgens) de mobiele telefoon uit deze doos/case heeft gepakt en/of
- de (lege) doos/case onder het schap heeft gegooid en/of - toen de beveiliging hem zag voornoemde doos/case heeft opgepakt en/of de mobiele telefoon heeft teruggestopt in die doos/case en/of dit naar de kassa heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 10-003466-22:
3.
hij op of omstreeks 3 januari 2022 te Rotterdam, opzettelijk (een) ambtena(a)ren, te weten [ambtenaar A] en/of [ambtenaar B], beide werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in (de richting van) het gezicht van die [ambtenaar A] en/of die [ambtenaar B] te spugen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het thans nog tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak parketnummer 10-003466-22 onder 3
Ter zitting is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het beledigen van de verbalisanten, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bewust heeft gehandeld en opzet had op de belediging.
Het hof stelt vast dat spugen, zeker in het gezicht, op zichzelf beledigend kan zijn.
Op basis van het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting stelt het hof echter ook vast dat kort voor het spugen door de verdachte in het gezicht van verbalisant [ambtenaar B] werd geconstateerd dat de verdachte geen hartslag meer had, niet ademde, wit was weggetrokken en schuim en bloed om de mond had. Direct na de eerste keer spugen viel de verdachte weer weg en gaf de AED aan dat gereanimeerd moest worden. Toen [ambtenaar B] daarmee wilde starten werd ook hij in het gezicht gespuugd door de verdachte. Het hof is van oordeel dat die gegeven omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te stellen dat de verdachte het opzet had, ook in voorwaardelijke zin, om de verbalisanten in hun gezicht te spugen. De stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte zichzelf in die toestand had gebracht door het gebruik van verdovende middelen zodat het spugen en daarmee de belediging aan hem kan worden toegerekend, onderschrijft het hof niet. Het dossier verschaft onvoldoende informatie om de conclusie te kunnen trekken dat de verdachte de hierboven genoemde effecten van het drugsgebruik en het kennelijk daarmee gepaard gaande gedrag redelijkerwijs had kunnen voorzien. Hetgeen gerelateerd is door de verbalisanten stelt daar onvoldoende tegenover.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-030451-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-030451-20:
1.
hij, op
of omstreeks2 februari 2020, te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: S10+),
in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een andertoebehoorde,
te wetenaan Mediamarkt, gevestigd aan de Watermanweg, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- een (verpakkings)doos
/caseop de grond heeft gelegd en
/of(vervolgens) deze doos
/casemet zijn voeten heeft gebroken en
/of
- ( vervolgens) de mobiele telefoon uit deze doos
/caseheeft gepakt en
/of
- de (lege) doos
/caseonder het schap heeft gegooid en
/of- toen de beveiliging hem zag voornoemde doos
/caseheeft opgepakt en
/ofde mobiele telefoon heeft teruggestopt in die doos
/caseen
/ofdit naar de kassa heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-030451-20 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging diefstal van een mobiele telefoon bij de Mediamarkt. Hierbij heeft hij de verpakking van de mobiele telefoon beschadigd.
Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook onrustgevoelens en overlast met zich meebrengt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [ambtenaar B]
In het onderhavige strafproces heeft [ambtenaar B] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.176,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [ambtenaar A]
In het onderhavige strafproces heeft [ambtenaar A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.176,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging, parketnummer 09-038426-20
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 februari 2020 onder parketnummer 09-038426-20 is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat het bewezenverklaarde feit een pleegdatum heeft van vóór de aanvang van de proeftijd van de niet tenuitvoergelegde straf.
Naar het oordeel van het hof zal dan ook de vordering moeten worden afgewezen.
Vordering tenuitvoerlegging, parketnummer 23-003064-19
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2020 onder parketnummer 23-003064-19 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijke met een een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die maand gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat het bewezenverklaarde feit een pleegdatum heeft van vóór de aanvang van de proeftijd van de niet tenuitvoergelegde straf.
Naar het oordeel van het hof zal dan ook de vordering moeten worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-003466-22 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-030451-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-030451-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [ambtenaar B]

Verklaart de benadeelde partij [ambtenaar B] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [ambtenaar A]

Verklaart de benadeelde partij [ambtenaar A] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 5 januari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 februari 2020, parketnummer 09-038426-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 6 januari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2020, parketnummer 23-003064-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en
mr. W.J. van Boven,
in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 november 2022.