Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 20 december 2022
Het geding
- De appeldagvaarding van 3 oktober 2018, waarbij de man hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2018 (hierna: het bestreden vonnis), gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie;
- Het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 november 2018, waarin het hof de zaak op grond van het bepaalde in artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie in de stand waarin deze zich bevindt heeft verwezen naar het gerechtshof Den Haag;
- Het procesdossier met de processtukken in eerste aanleg;
- Het exploot van 31 januari 2019, waarin de vrouw is opgeroepen om ter rolzitting van 19 februari 2019 voort te procederen voor het gerechtshof Den Haag;
- Het exploot van oproeping ex artikel 228 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) waarbij de memorie van grieven aan de vrouw is betekend en waarbij de vrouw is opgeroepen om ter rolzitting van 8 februari 2022 verder te procederen;
- De memorie van grieven van de man, ingediend ter rolzitting van 8 februari 2022, met bijgevoegd de producties 101 tot en met 129;
- De memorie van antwoord van de vrouw, ingediend ter rolzitting van 17 mei 2022, met bijgevoegd de producties 1 tot en met 10;
- De akte uitlating producties van de man, ingediend ter rolzitting van 28 juni 2022;
- De door de man op 15 november 2022 op verzoek van het hof overgelegde producties 1 tot en met 8, door de man eerder overgelegd bij de inleidende dagvaarding en die in het procesdossier van het hof ontbraken.
- de man en zijn advocaat;
- de vrouw en haar advocaat.
Korte weergave van de zaak
Ten aanzien van het convenant van juli 2007
Ten aanzien van de gemaakte afspraken
Beoordeling van het hoger beroep
addendumscheidingsconvenant. Ook hieruit volgt dat partijen bij het overleggen in 2015-2016 over nadere afspraken ervan zijn uitgegaan dat het convenant nog altijd gelding had.