ECLI:NL:GHDHA:2022:2759

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
BK-21/01044
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing medebelanghebbendebeschikking op basis van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een medebelanghebbendebeschikking op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, aangeduid als [X], had verzocht om een beschikking voor de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats], voor de belastingjaren 2019 en 2020. De Heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn had dit verzoek afgewezen, omdat de belanghebbende volgens de Heffingsambtenaar geen (mede)eigenaar was van de woning, aangezien de woning nog op naam van de erflater stond. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende, als wettelijk erfgenaam, recht had op een reguliere beschikking, maar niet op een medebelanghebbendebeschikking, omdat hij al reguliere beschikkingen had ontvangen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Heffingsambtenaar de afwijzing van het verzoek om een medebelanghebbendebeschikking terecht had gedaan. De belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd dat hij belang had bij de vastgestelde waarde van de woning, en de Heffingsambtenaar had de afwijzing van het verzoek op juiste gronden gedaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/01044

Uitspraak van 13 december 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 september 2021, nummer SGR 20/7864.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 8 mei 2020 de Heffingsambtenaar verzocht hem ter zake van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning) een beschikking als bedoeld in artikel 28, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) te geven voor het belastingjaar 2019 (medebelanghebbendebeschikking 2019).
1.2.
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 8 mei 2020 de Heffingsambtenaar verzocht hem ter zake van de woning een beschikking als bedoeld in artikel 28, lid 1, Wet WOZ te geven voor het belastingjaar 2020 (medebelanghebbendebeschikking 2020).
1.3.
Bij beschikking van 30 juni 2020 (de beschikking) heeft de Heffingsambtenaar de onder 1.1 en 1.2 bedoelde verzoeken afgewezen.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 november 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De heer [A] (erflater) is in 1998 overleden. Tot de nalatenschap behoort de woning.
2.2.
Belanghebbende is bij het testament van erflater van 10 januari 1991 aangewezen als executeur testamentair. Bij verklaring van executele van 26 oktober 1998 is belanghebbende tot executeur testamentair benoemd.
2.3.
Voor de woning zijn voor kalenderjaren 2019 en 2020 beschikkingen op grond van artikel 22 Wet WOZ gegeven (de reguliere beschikkingen). Deze zijn geadresseerd aan “ [A] Erfgenamen T.a.v. [belanghebbende] ” en verzonden naar het adres van belanghebbende aan de [adres 2] te [woonplaats] (het postadres).
2.4.
Bij brief en e-mailbericht van 8 mei 2020 heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar verzocht hem voor de woning voor de jaren 2019 en 2020 een medebelanghebbendebeschikking te verstrekken.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende bij e-mailberichten van 12 mei 2020 en 14 mei 2020 verzocht uiterlijk op 9 juni 2020 een verklaring van erfrecht te overleggen.
2.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft als motivering voor het verzoek gesteld dat belanghebbende erfgenaam is en als zodanig belang heeft bij een dergelijke beschikking. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij bij e-mailbericht van 12 mei 2020 een kopie van het trouwboekje van erflater, een verklaring van executele en een kopie van het testament overgelegd. Uit het trouwboekje blijkt dat belanghebbende een van de vier kinderen van erflater is.
2.7.
Bij e-mailbericht van 28 mei 2020 heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende het volgende bericht:
“Uw client kan eventueel ook een ander bewijsstuk aanleveren, bijvoorbeeld gegevens waaruit blijkt dat er door hem in de hoedanigheid van erfgenaam (en dus niet in hoedanigheid als executeur testamentair) erfbelasting is betaald.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 5 juni 2020 heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende verzocht uiterlijk op 9 juni 2020 de verklaring van erfrecht dan wel een bewijsstuk waaruit blijkt dat belanghebbende erfgenaam is, toe te zenden.
2.9.
In het e-mailbericht van 11 juni 2020 is de hiervoor genoemde termijn verlengd tot uiterlijk 19 juni 2020 en is belanghebbende verzocht om de verklaring van erfrecht of een ander bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat belanghebbende erfgenaam is.
2.10.
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de Heffingsambtenaar het verzoek voor beide jaren afgewezen. De afwijzing is als volgt gemotiveerd:
“Een medebelanghebbende-beschikking wordt alleen aan een belanghebbende verstrekt. Uw client is volgens het Kadaster geen (mede)eigenaar). (…).”
2.11.
Op 13 augustus 2021 heeft belanghebbende bij het Centraal Testamentregister verzocht om een inlichting. In de door het Centraal Testamentregister afgegeven verklaring is opgenomen dat erflater op 10 januari 1991 een openbaar testament heeft laten opmaken dat alle voorgaande uiterste wilsbeschikkingen herroept.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“8. In geschil is of verweerder terecht geweigerd heeft een beschikking op grond van artikel 28 van de Wet WOZ te verstrekken.
9. Op grond van artikel 24, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet WOZ geschiedt de bekendmaking van de WOZ-beschikking door toezending aan degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Uit het door verweerder overgelegde uittreksel van het Kadaster blijkt dat de erflater nog steeds als eigenaar van de woning staat geregistreerd. Voorts is hierin het adres [adres 2] te [woonplaats] als postadres opgenomen. Nu erflater is overleden, maar de woning nog wel op zijn naam staat, heeft verweerder de WOZ-beschikking terecht op naam van de erven van de erflater gezet en op juiste wijze bekend gemaakt door deze te versturen naar het postadres van de erfgenamen.
10. Tegen een op naam van de erfgenamen gestelde WOZ-beschikking kunnen allereerst de erven gezamenlijk opkomen. Voorts kan de individuele erfgenaam die rechthebbende is tot een nog onverdeelde nalatenschap tegen deze beschikking opkomen. Niet in geschil is dat geen bezwaar is gemaakt tegen de WOZ-beschikking.
11. Op grond van artikel 28, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ kan - samengevat en zakelijk weergegeven - ook aan een medebelanghebbende de vastgestelde waarde van een onroerende zaak op zijn verzoek een waardebeschikking op zijn naam worden toegezonden. Voor afgifte van een medebelanghebbendebeschikking is onder meer vereist dat de aanvrager ervan aannemelijk maakt met betrekking tot de heffing van belasting te zijnen aanzien belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. De bewijslast in deze rust op eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen door hem is overgelegd niet is geslaagd in het bewijs dat hij belang heeft bij de vastgestelde waarde van de woning. Eiser heeft gesteld dat hij erfgenaam is en daarom als belanghebbende kan verzoeken om een medebelanghebbendebeschikking. Bij testament van 10 januari 1991 heeft erflater eiser tot executeur testamentair benoemd, de erflater heeft bij dit testament geen erfgenamen aangewezen. Uit de verklaring van executele volgt dat tegen deze benoeming geen bezwaren zijn geuit en dat eiser deze benoeming heeft aanvaard. Nu het niet ongebruikelijk is dat een executeur testamentair geen erfgenaam is kan uit de genoemde stukken niet worden afgeleid dat eiser erfgenaam is.
12. Ook uit de door eiser overgelegde kopie van het trouwboekje kan zulks niet worden afgeleid. Daaruit volgt immers alleen dat uit het huwelijk vier kinderen zijn geboren. Eisers stelling dat hij als kind recht heeft op een legitieme portie kan hem evenmin baten. Een kind dat geen erfgenaam is neemt onder het geldende erfrecht bij het opeisen van zijn legitieme portie niet de positie in van erfgenaam, maar van schuldeiser. Voorts dient degene die recht heeft op een legitieme portie deze op te eisen binnen vijf jaar en kan deze ook verworpen worden.
13. De rechtbank overweegt dat op basis van de door eiser overgelegde stukken niet kan worden uitgesloten dat de erflater, bij een ander testament, naast de kinderen ook anderen heeft aangewezen als (mede)erfgenaam en/of legaten heeft gemaakt. Degene die dat kan vaststellen is een notaris. Nu eiser geen verklaring van erfrecht heeft ingediend kon verweerder op basis van de door eiser overgelegde stukken niet vaststellen of eiser belang heeft bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder eiser in de gelegenheid heeft gesteld om op een andere wijze aan te tonen dat hij erfgenaam is. Nu eiser daarvan geen gebruik heeft gemaakt, heeft verweerder het verzoek van eiser om een medebelanghebbendenbeschikking terecht afgewezen.
14. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel. In de door eiser aangevoerde jurisprudentie was telkens sprake van een situatie waarin de belanghebbende aangemerkt kon worden als erfgenaam, hetgeen in de onderhavige zaak juist niet is komen vast te staan. De omstandigheid dat eiser in de beroepsfase, op aanwijzing van verweerder, alsnog een verklaring van het Centraal Testamentregister heeft overgelegd kan hem evenmin baten. Dit neemt immers niet weg dat verweerder in zijn uitspraak op bezwaar terecht heeft geoordeeld dat eiser er niet in geslaagd was het door hem aan te leveren bewijs te verstrekken. Dat verweerder eiser niet eerder heeft gewezen op de mogelijkheid het Centraal Testamentregister te raadplegen doet hier niet aan af, nu voor verweerder daartoe geen verplichting bestaat. Voorts is de rechtbank niet gebleken van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar het verzoek om verstrekking van een medebelanghebbendebeschikking voor de belastingjaren 2019 en 2020 terecht heeft afgewezen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot afgifte van de verzochte medebelanghebbendebeschikkingen. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Wettelijk kader
5.1.
In de Wet WOZ (tekst 2019 en 2020) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 22
1. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
(…)

Artikel 23

1. De beschikking bevat in ieder geval:
a. De naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene te wiens aanzien de beschikking wordt genomen;
(…)
Artikel 24
(…)
3. De bekendmaking geschiedt terstond door toezending aan:
a. degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;
(…)
4. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, kan, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.
Artikel 28
1. Ten aanzien van degene die aannemelijk maakt belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak ingevolge de artikelen 22, eerste lid, (…), en aan wie niet op de voet van de artikelen 24, derde tot en met zesde en achtste lid, (…), de beschikking ter zake is toegezonden, neemt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, (…). Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.
(…)
4. De bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending aan degene te wiens aanzien zij is genomen.”
5.2.
In het Oud Burgerlijk Wetboek (OBW) (tekst 1998) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 4:879
1. Tot de erfenis worden door de wet geroepen zij die tot de overledene in familierechtelijke betrekking stonden, en de langstlevende echtgenoot, volgens de hierna vastgestelde regelen.
2. Bij gebreke van zodanige personen als bedoeld in het vorige lid, vervallen de goederen aan den staat, onder den last om de schulden te voldoen, voor zoo ver de waarde dier goederen toereikende is. (…)
Artikel 4:880
1. De erfgenamen treden van regtswege in het bezit der goederen en regtsvorderingen van den overledene. (…)
Artikel 4:884
Als
onwaardigom erfgenamen te zijn, worden beschouwd en als zoodanig van de erfenis uitgesloten:
1˚. Hij, die veroordeeld is, ter zake dat hij den overledene heeft omgebragt of getracht heeft om te brengen; (…)
2˚. Hij, die bij regterlijke uitspraak overtuigd is tegen den erflater lasterlijk te hebben ingebragt eene beschuldiging van een misdrijf waartegen eene vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaaren is bedreigd; (…)
3˚. Hij, die den overledene door geweld of feitelijkheid belet heeft zijnen uitersten wil te maken of te herroepen; (…)
4˚. Hij, die den uitersten wil van den overledene heeft verduisterd, vernietigd of vervalscht. (…)
Artikel 4:899
1. De kinderen of hunne afstammelingen erven van hunne ouders, grootouders, of verdere bloedverwanten in de opgaande linie, zonder onderscheid van kunne of eerstgeboorte, en zelfs wanneer zij uit verschillende huwelijken verwekt zijn.
2. Zij erven voor gelijke deelen bij hoofden, wanneer zij allen in den eersten graad zijn en uit eigen hoofde geroepen worden; zij erven bij staken, wanneer zij allen, of een gedeelte hunner, bij plaatsvervulling opkomen. (…)
Artikel 4:921
1. De goederen, welke iemand bij zijn overlijden nalaat, behooren aan zijne wettelijke erfgenamen, voor zoo verre hij daarover niet bij uitersten wil wettiglijk mogt hebben beschikt. (…)
Artikel 4:1103
Het verwerpen eener erfenis moet uitdrukkelijk geschieden, en moet plaats hebben door middel eener verklaring, afgelegd ter griffie van de arrondissements-regtbank, onder welks ressort de erfenis opengevallen is. (…)
Artikel 4:1104
De erfgenaam, die de erfenis verwerpt, wordt geacht nooit erfgenaam geweest te zijn. (…)”
Medebelanghebbendebeschikking
5.3.
Belanghebbende stelt dat hij erfgenaam is en derhalve belang heeft om op grond van artikel 28, lid 1, Wet WOZ te verzoeken om een medebelanghebbendebeschikking. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar de verklaring van executele, de kopie van het testament en het trouwboekje van erflater, en de verklaring van het Centraal Testamentregister. Voorts voert belanghebbende ter onderbouwing aan dat hij als legitimaris recht heeft op de legitieme portie.
5.4.
De Heffingsambtenaar betwist de stelling van belanghebbende dat uit de overgelegde stukken volgt dat belanghebbende erfgenaam van erflater is. Hij heeft daarom verzocht een verklaring van erfrecht of een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat belanghebbende in de hoedanigheid van erfgenaam erfbelasting heeft betaald, te overleggen.
5.5.
Uit de onder 5.1 aangehaalde wetsbepalingen volgt dat de Heffingsambtenaar op verzoek een medebelanghebbendebeschikking geeft, indien belanghebbende aannemelijk maakt belang te hebben bij de vastgestelde waarde van de woning ingevolge artikel 22 Wet WOZ en aan hem niet op grond van artikel 24, lid 3 tot en met lid 6 en lid 8, Wet WOZ een beschikking is toegezonden.
5.6.1.
Van een belang in deze zin is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt en belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt (artikel 28, lid 1, Wet WOZ).
5.6.2.
Op grond van de onder 5.2 genoemde wetsartikelen wordt als wettelijke erfgenaam beschouwd diegene die in een familierechtelijke betrekking tot de erflater staat en geen onwaardige erfgenaam is. Uit het door belanghebbende overgelegde trouwboekje volgt dat hij de zoon is van erflater en derhalve tot de erflater in familierechtelijke betrekking staat. Gesteld noch gebleken is dat zich een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 4:884 OBW heeft voorgedaan. Verder is gesteld noch gebleken dat belanghebbende de erfenis heeft verworpen.
5.6.3.
Uit de verklaring van het Centraal Testamentregister volgt dat het door belanghebbende overgelegde testament, gedagtekend 10 januari 1991, de uiterste wilsbeschikking is die alle voorgaande uiterste wilsbeschikkingen herroept. In het testament zijn geen (testamentaire) erfgenamen aangewezen, zodat enkel de wettelijke erfgenamen gerechtigd zijn tot de erfenis.
5.6.4.
Gelet op het hiervoor overwogene moet worden geoordeeld dat belanghebbende erfgenaam is van erflater, hetgeen betekent dat hij door erfopvolging onder algemene titel medegerechtigd is geworden tot de eigendom van de woning. Belanghebbende heeft daarmee een fiscaal belang bij de waardebepaling van de woning ingevolge artikel 22 Wet WOZ.
5.7.
Om recht te kunnen doen gelden op een medebelanghebbendebeschikking is naast het hebben van een belang vereist dat aan de belanghebbende niet reeds een reguliere beschikking is toegezonden (artikel 28, lid 1, Wet WOZ). De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting onweersproken verklaard dat voor de woning ieder jaar een reguliere beschikking wordt genomen ten name van “ [A] Erfgenamen T.a.v. [belanghebbende] ” en verzonden naar het postadres.
5.8.
Nu aan belanghebbende reeds reguliere beschikkingen voor de verzochte jaren zijn toegezonden, heeft hij voor die jaren geen recht op medebelanghebbendebeschikkingen. De Heffingsambtenaar heeft het verzoek daartoe dus terecht afgewezen.
Slotsom
5.9.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, T.A. de Hek en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.