ECLI:NL:GHDHA:2022:2747

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
2200189018
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verlengde invoer van een grote partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 49-jarige man uit Katwijk, die was veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van 250 kilogram cocaïne vanuit Zuid-Amerika. De verdachte was eerder door de rechtbank Rotterdam op 20 april 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan medeplegen. De verdachte had tijdens een ontmoeting op 20 december 2016 informatie gedeeld over de cocaïne en had een belangrijke rol gespeeld in de organisatie van het transport. Het hof legde een gevangenisstraf op van 45 maanden, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte had eerder een geldboete en voorwaardelijke werkstraf opgelegd gekregen voor andere misdrijven. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereisten, maar verminderde de straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001890-18
Parketnummer: 10-750023-17
Datum uitspraak: 22 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([bijnaam]iname) op [geboortedatum] 1973,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts is in eerste aanleg de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van 1 mei 2018.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks periode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of Schiedam en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( telefonisch) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten, verstrekken en vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) verstrekt gekregen en/of voorhanden gehad, en/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de [adres] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen (achter een dubbele wand) geplaatst en/of laten plaatsen, en/of
- ( vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 9 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte daarvoor een te kleine rol heeft gehad. Immers, zo stelt de verdediging, is er onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte na 20 december 2016 nog beschikte over de telefoon waarmee hij onder de naam ‘[bijnaam]’ op die datum contact had met medeverdachte [medeverdachte1].
Inleiding
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof grotendeels overeenkomstig de rechtbank het volgende vast. Onder de naam Luikenkap heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [overslagbedrijf], een overslagbedrijf van overzees fruit. De aanleiding voor het onderzoek was de vondst bij dat bedrijf, in november 2016, van 286 pakketten cocaïne, die verstopt zaten tussen een partij bananen. Tijdens een daarop volgend onderzoek is opnieuw, namelijk op 31 december 2016, tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn zeven verdachten gedagvaard. Dit betreffen twee medewerkers van [overslagbedrijf], een tweetal personen die via een uitzendbureau of als zzp’er voor [overslagbedrijf] werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur en twee personen (waaronder de verdachte) die geen banden hadden met [overslagbedrijf].
Ontmoetingen en contacten
Op 20 december 2016 heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij LantarenVenster in Rotterdam tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2]. Dat deze ontmoeting heeft plaatsgevonden blijkt uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en daarnaast uit een OVC-opname die tijdens deze ontmoeting is gemaakt.
Uit genoemd OVC-gesprek volgt onder meer dat verdachte tegen de medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte1] zegt dat de ‘650’ klaarstaat, dat de ’750’ klaarstaat en dat de ‘250’ onderweg is. Medeverdachte [medeverdachte2] reageert hierop door te zeggen dat hij er dan niet is. Vervolgens stelt [medeverdachte2] dat [medeverdachte4] wel gebeld kan worden. Het hof begrijpt dat daarmee medeverdachte [medeverdachte4] wordt bedoeld, die werkzaam is voor [overslagbedrijf].
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het zich in het politiedossier bevindende uitgewerkte OVC-gesprek niet als betrouwbaar bewijs bruikbaar is, nu grote delen van het gesprek niet zouden zijn uitgewerkt of niet goed verstaanbaar zijn, waardoor de context van het gesprek ontbreekt. Het hof is van oordeel dat de uitwerking van het OVC-gesprek een getrouwe weergave betreft van wat er op de geluidsdrager is te horen. Dat bepaalde gedeelten niet goed verstaanbaar zijn doet op zichzelf aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de wel verstaanbare gedeelten niet af. Voor zover het verweer zich richt op het standpunt dat niet duidelijk is, wie in het gesprek op 20 december 2016 heeft gezegd dat de ‘250’ onderweg is en de ’650’ en ’750’ klaarstaan, merkt het hof op dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zelf heeft verklaard dat hij dat in opdracht van iemand anders in dat gesprek heeft gezegd.
In de dagen na 20 december 2016 tot en met 30 december 2016 houden medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte1] contact. Op 24 december 2016 heeft [medeverdachte2] een ontmoeting bij een McDonalds in Rotterdam met medeverdachte [medeverdachte3], die eveneens werkzaam is bij [overslagbedrijf]. Na deze ontmoeting belt [medeverdachte2] met [medeverdachte1] en informeert hem dat hij net bij ‘[bijnaam medeverdachte3] was en dat deze wel helpt. Het hof begrijpt met de rechtbank dat met ‘[bijnaam medeverdachte3] wordt bedoeld medeverdachte [medeverdachte3].
Onder medeverdachte [medeverdachte1] is een PGP-telefoon aangetroffen waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat [medeverdachte1] op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip Atlantic Reefer dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP-e-mailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘[bijnaam]’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij LantarenVenster volgt dat medeverdachte [medeverdachte1] contact heeft met “[bijnaam]”, die gebruik maakt van het PGP-e-mailadres [e-mailadres] De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij van de PGP-telefoon met dit e-mailadres gebruik maakte op 20 december 2016.
Aankomst cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert de Atlantic Reefer bij de kade van het overslagbedrijf [overslagbedrijf] aan de [adres] te Rotterdam. [medeverdachte3] en [medeverdachte4] werken die ochtend op het terrein van [overslagbedrijf] aan het lossen van het schip.
Op de batterijklep van een mobiele telefoon die op een vorkheftruck lag waarmee [medeverdachte3] heeft gewerkt, is een briefje aangetroffen met (naar later blijkt) de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen. Op deze vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte3] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen voorhanden heeft gehad. Bovendien volgt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte1], [medeverdachte3] en [medeverdachte4] dat [medeverdachte3] en [medeverdachte4] de pallet met de dozen hebben gevonden tussen de vracht en dat zij deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij [medeverdachte1] gebeld en is afgesproken bij welke loodsdeur deze pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert medeverdachte [medeverdachte5] met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loodsdeur van [overslagbedrijf]. Enkele minuten nadat de vrachtwagen van het terrein is weggereden, wordt [medeverdachte5] staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten. Uit dit onderzoek blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat dit de partij is waarover bij LantarenVenster werd gesproken.
Rol van de verdachte bij de (verlengde) invoer en de voorbereiding
De vraag die aan het hof voorligt, is of de bijdrage van de verdachte aan de invoer van de cocaïne (en de voorbereidingshandelingen daartoe) van voldoende gewicht is geweest om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en een of meer medeverdachten.
Het hof overweegt in dit kader het volgende.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op 20 december 2016 bij het gesprek met medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte1] in LantarenVenster aanwezig was om als doorgeefluik te kunnen fungeren, zodat de druk weggehaald kon worden bij [medeverdachte1]. [medeverdachte1] zou worden bedreigd en zou druk hebben ervaren van de mensen die boven hem stonden om te worden ingezet bij het transport van de cocaïne. De verdachte stelt verder dat hij de bovenvermelde PGP-telefoon na het gesprek in LantarenVenster met [medeverdachte2] en [medeverdachte1] op 20 december 2016, óf na dat gesprek óf de volgende dag, weer heeft ingeleverd. Voorts stelt hij dat hij alleen maar bij dat gesprek aanwezig was en dat hij zich daarna niet meer zou hebben bemoeid met de levering van de cocaïne.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een wisselende verklaring afgelegd die bovendien afwijkt van wat hij ten overstaan van de politie en de rechtbank heeft verklaard. Aanvankelijk stelde hij zich immers op het standpunt dat hij de PGP-telefoon nooit onder zich had gehad, dat hij op 20 december 2016 [medeverdachte1] toevallig was tegengekomen in LantarenVenster en dat het gesprek dat daarop volgde met [medeverdachte2] en [medeverdachte1] niet over het transport van een partij cocaïne was gegaan.
Zoals zojuist overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij tijdens het OVC-gesprek van 20 december 2016 een bijzondere rol vervulde (die van ‘doorgeefluik’) en dat hij zeer kort na dat gesprek de PGP-telefoon heeft ingeleverd. Het hof stelt vast dat deze door de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring geen steun vindt in andere zich in het politiedossier bevindende bewijsmiddelen. Daarbij merkt het hof op dat de verdachte onvoldoende concreet heeft kunnen maken waarom hij, enkel door op te treden als ‘doorgeefluik’, het zomaar in zijn macht had om bij medeverdachte [medeverdachte1] de druk weg te halen die deze voelde van mensen boven hem. Evenmin heeft de verdachte duidelijk kunnen maken waarom hij zich na 20 december 2016 afzijdig kon houden en waarom hij de dagen daarna tot en met de levering van de partij cocaïne op 31 december 2016 niet meer hoefde te fungeren als ‘doorgeefluik’.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof acht onaannemelijk dat de verdachte enkel is ingeschakeld als boodschapper (‘doorgeefluik’) op 20 december 2016.
Het bovenstaande geeft het hof voorts geen reden om aan te nemen dat de verdachte de PGP-telefoon, die hij op 20 december 2016 onder zich had, heeft teruggegeven na de bespreking in LantarenVenster. Op die datum had [medeverdachte1] middels PGP-telefoons contact met de verdachte. De door de verdachte gebruikte PGP-telefoon stond onder de naam ‘[bijnaam]’ als contact in de telefoon van [medeverdachte1]. Het hof stelt daarmee vast dat het ook de verdachte was die op 29 december 2016 als contactpersoon in de telefoon van [medeverdachte1] onder de contactnaam ‘[bijnaam]’, vanaf een PGP-telefoon, een bericht heeft gestuurd naar [medeverdachte1] met daarin een 20-cijferig nummer. Dit nummer werd uiteindelijk aangetroffen op de dozen die zich bevonden op de apart gehouden pallet met bananen waartussen de 250 pakketten cocaïne zijn aangetroffen. Dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte ná 20 december 2016 is blijven beschikken over de PGP-telefoon betekent ten slotte ook dat het hof aanneemt dat het de verdachte is geweest die ervoor heeft gezorgd dat de vrachtwagenchauffeur (medeverdachte [medeverdachte5]) op tijd bij de juiste loodsdeur is aangekomen om daar de genoemde pallet op te halen voor verder vervoer.
Conclusie
Gezien het bovenstaande, oordeelt het hof dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [medeverdachte1], [medeverdachte2], [medeverdachte4] en [medeverdachte3] handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne en met zijn medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verdachte heeft [medeverdachte2] en [medeverdachte1] geïnformeerd dat de partij cocaïne onderweg was en [medeverdachte1] het barcodenummer van de dozen met daarin cocaïne toegestuurd, kennelijk zodat dat de cocaïne van de overige lading kon worden gescheiden. Daarnaast heeft hij op de dag van het beoogde verdere transport de chauffeur van de vrachtwagen met oplegger, [medeverdachte5], aangestuurd. De verdachte is aldus betrokken geweest bij enkele onmisbare schakels in de organisatie van dit cocaïnetransport. Gezien die rol van de verdachte bij de organisatie van de invoer is de rechtbank van oordeel dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om te spreken van medeplegen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks31 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in
of omstreeksdeperiode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam
en/of Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of Schiedam en/of Spijkenisse,althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van 250 kilogram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat
/diefeit
(en)te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en)heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen
en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
Hebben de
/isverdachte en
/of (een of meer van)zijn,
verdachtes,mededader
(s
):
- ( telefonisch) contact onderhouden en
/ofinformatie uitgewisseld en
/ofafspraken gemaakt en
/of een of meerbespreking
(en
)gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten,
verstrekkenen vervoeren van die cocaïne, en
/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen, en/of
-
één of meermobiele (organisatie)telefoon
(s
) verstrekt gekregen en/ofvoorhanden gehad, en
/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en
/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de [adres] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en
/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen
(achter een dubbele wand)geplaatst en
/oflaten plaatsen
, en/of
- (vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,

en

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen;
- een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij tot het plegen van dat feit zijn bestemd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer in Nederland van een zeer grote partij cocaïne, te weten 250 kilogram, vanuit Zuid-Amerika. Voorts heeft hij samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht om de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. De verdachte heeft zijn medeverdachten geïnformeerd dat de partij cocaïne onderweg was en hij heeft het barcodenummer doorgegeven van de dozen met daarin cocaïne, zodat de cocaïne van de overige lading kon worden gescheiden. Tot slot heeft hij de vrachtwagenchauffeur aangestuurd op de dag dat de drugs verder zouden worden vervoerd. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Niet alleen zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot, het gaat ook vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte hiervoor geen aandacht gehad en was hij ten koste van het welzijn van anderen en het belang van de maatschappij uit op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte voor zover thans nog relevant eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige misdrijven, tot een geldboete en voorwaardelijke werkstraf.
Het hof heeft ter mindering van de op te leggen straf in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft acht geslagen op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde medische stukken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het niet goed gaat met zijn gezondheid, nu hij hartproblemen heeft. Hiervan blijkt ook in het reclasseringsadvies d.d. 16 maart 2017. Volgens de verdachte werkt zijn hart nog maar voor 40 procent en wordt getracht de situatie stabiel te houden door middel van een hartrevalidatie, zodat hij geen levensgevaarlijke operatie hoeft te ondergaan. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij sinds anderhalf jaar een vaste baan heeft als begeleider in de bouw.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 51 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 4 mei 2018 en de datum van dit eindarrest meer dan 2 jaren is verstreken, een termijnoverschrijding van ongeveer 2,5 jaar.
In deze geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen. In plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 51 maanden, met aftrek van voorarrest, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van de hierna in het dictum te vermelden duur.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 4.000,- zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte, voor zover dit nog niet aan de verdachte is teruggegeven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat anders dan bij één van de medeverdachten, in het dossier zich geen stukken bevinden waaruit blijkt dat er conservatoir beslag is gelegd op dit geldbedrag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen voorwerp, voor zover dit nog niet is teruggegeven, te weten:
een geldbedrag van € 4.000,-.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 november 2022.