ECLI:NL:GHDHA:2022:2744

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
2200137721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag met betrekking tot verduistering en witwassen van geldbedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, voor verduistering en witwassen van geldbedragen die toebehoorden aan zijn tante. De verdachte had als gemachtigde van de bankrekening van zijn tante geldbedragen verduisterd en witgewassen, zonder haar toestemming. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte op slinkse wijze een bedrag van € 58.631,56 heeft verduisterd en dat hij dit bedrag niet met zijn tante had afgesproken. De verdediging voerde aan dat de verdachte toestemming had van zijn tante, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de tante betrouwbaar was en ondersteund werd door andere bewijsmiddelen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met een voorwaardelijk deel van 75 dagen hechtenis.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, de nicht van de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet mogelijk is dat een erfgenaam zich als benadeelde partij kan voegen na het overlijden van het slachtoffer, tenzij het slachtoffer ten gevolge van het bewezenverklaarde is overleden. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001377-21
Parketnummer: 09-072169-19
Datum uitspraak: 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 30 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 januari 2018 tot en met 17 september 2018 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Werkhoven, gemeente Bunnik, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en)(tot een bedrag van totaal ongeveer 89.274,56 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gemachtigde van de bankrekening(en) van die [aangeefster], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 januari 2018 tot en met 17 september 2018 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Werkhoven, gemeente Bunnik, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en)(tot een bedrag van totaal ongeveer 89.274,56 euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en)(tot een bedrag van totaal ongeveer 89.274,56 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van
14 juni2018 tot en met
25 juni2018
te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Werkhoven, gemeente Bunnik, althansin Nederland, (telkens) opzettelijk
een of meergeldbedrag
(en
)(
tot een bedrag vantotaal
ongeveer58.631,56euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangeefster],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gemachtigde van de bankrekening
(en)van die [aangeefster], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van
14 juni2018 tot en met
25 juni2018
te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of Werkhoven, gemeente Bunnik, althansin Nederland,
een voorwerp, te weten een of meergeldbedrag
(en
)(
tot een bedrag vantotaal
ongeveer58.631,56euro)
heeft verworven,voorhanden
heeftgehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en)(tot een bedrag van totaal ongeveer 89.274,56 euro) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat bovenomschreven
geldbedragengeheel of gedeeltelijk- onmiddellijk
of middellijk- afkomstig
warenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw betoogd – op gronden als nader omschreven in haar overgelegde pleitnota – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu alle betalingen en overschrijvingen in overleg en met toestemming van zijn tante, aangeefster, zijn gedaan. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van aangeefster niet voor het bewijs gebruikt kan worden, nu de verklaring onjuist is en de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om aangeefster te horen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van aangeefster niet heeft kunnen uitoefenen, nu aangeefster inmiddels is overleden. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat dit niet resulteert in een schending van het ondervragingsrecht zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 sub d van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van aangeefster wordt gebaseerd. Haar verklaring wordt immers ondersteund door de overschrijvingen, de bankafschriften en de verklaring van [benadeelde partij]. Het hof is aldus van oordeel dat de verklaring van aangeefster niet van dien aard is dat deze kan worden aangemerkt als “sole and decisive”. De omstandigheid dat de verdediging aangeefster niet heeft kunnen ondervragen, staat aldus niet in de weg aan het gebruik van haar verklaring voor het bewijs. Het verweer wordt verworpen.
Voorts acht het hof de door aangeefster afgelegde verklaring betrouwbaar nu deze specifiek is en op essentiële onderdelen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring te twijfelen en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Dat, zoals de verdachte heeft verklaard, aangeefster van alle overboekingen en betalingen wist en hier toestemming voor had gegeven, is door aangeefster weersproken in haar aangifte en is ook ongeloofwaardig. De omstandigheid dat aangeefster aangifte heeft gedaan, en zelfs de sloten van haar huis heeft veranderd om te voorkomen dat verdachte nog bij haar in huis zou kunnen komen wijzen in een andere richting. Bovendien blijkt ook uit de werkwijze van de verdachte, onder andere erin bestaande dat hij de bankafschriften naar zijn woonadres heeft laten versturen en deze derhalve aan het zicht van aangeefster heeft onttrokken, dat verdachte zijn tante welbewust onwetend heeft gelaten van de overboekingen en betalingen naar zijn rekening.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verduistering en het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van
€ 58.631,56 wettig en overtuigend bewezen. Van dit bedrag is niet komen vast te staan dat de verdachte hierover afspraken heeft gemaakt met zijn tante. Het hof acht, met de politierechter, niet bewezen dat de verdachte hiernaast nog andere bedragen heeft verduisterd en witgewassen. Het gaat dan specifiek om een bedrag van
€ 5.000,00 dat op 26 januari 2018 van de rekening is opgenomen en de drie bedragen die met een overschrijvingskaart hebben plaatsgevonden, namelijk:
€ 11.070,00 (24 mei 2018), € 5.070,00 (14 juni 2018) en
€ 9.500,00 (22 juni 2018).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

verduistering

en

eenvoudig witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op slinkse wijze een geldbedrag van in totaal 58.631,56 euro, welk geldbedrag aan zijn tante toebehoorde, verduisterd en witgewassen. Zijn tante dacht op haar eigen neef, die haar zijn hulp aanbood bij het verzorgen van haar financiële administratie, te kunnen bouwen. Zij heeft hem dan ook volledig vertrouwd en hem een volmacht verstrekt. De verdachte heeft dit vertrouwen ernstig beschaamd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
15 september 2022, op grond waarvan het hof de verdachte aanmerkt als een first offender.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte heeft meegewerkt aan mediation en dat het mediationtraject tussen de verdachte en nicht [benadeelde partij] in haar hoedanigheid van executeur testamentair is geslaagd. Uit de mediationovereenkomst volgt dat de verdachte en zijn nicht hebben afgesproken dat de verdachte [geldbedrag] overmaakt naar zijn nicht, hetgeen hij blijkens de overboeking van 14 september 2022 heeft gedaan. De bij de mediation betrokken partijen hebben het hof verzocht rekening te houden met de uitkomst van de mediation en de afspraken die tussen hen in het kader van deze mediation zijn gemaakt. Nicht [benadeelde partij] heeft te kennen gegeven dat zij het opleggen van een straf niet meer nodig acht.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat, gezien de uitkomst van de mediation, een taakstraf van kortere duur dan door de rechtbank is opgelegd op zijn plaats is.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof evenwel een
geheelvoorwaardelijke taakstraf niet passend. Verdachte heeft zich bijzonder laakbaar gedragen tegenover zijn tante, een dame op leeftijd, die hier in de laatste fase van haar leven veel hinder van heeft gehad. Het hof houdt bij de strafoplegging aldus rekening met de ernst van het feit en het wijdere maatschappelijke belang van normbevestiging en generale preventie.
Het hof is van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij], de nicht van aangeefster, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het tenlastegelegde.
In eerste aanleg is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat deze thans opnieuw ter beoordeling voorligt.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is het niet mogelijk dat een erfgenaam zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen na het overlijden van het slachtoffer, behoudens in het geval dat het slachtoffer ten gevolge van het bewezenverklaarde is overleden, hetgeen zich hier niet voordoet. Van rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv is geen sprake en daarom kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in haar vordering.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 321 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2022.
mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.