Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“8. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (de Wet) wordt de belasting voor een personenauto bepaald aan de hand van de van de CO2-uitstoot van de auto. Artikel 9, dertiende lid, van de Wet luidt:
"Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een
bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 507
gram per kilometer respectievelijk 356 gram per kilometer voor een personenauto die wordt
aangedreven door een motor met compressieontsteking."
9. Artikel 6a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) luidt als volgt:
"Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de omvang van de emissie van
CO2-uitstoot in gram per kilometer uit:
a. de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming;
b. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, en ter zake evenmin een certificaat van overeenstemming ia afgegeven: de voor de auto verleende individuele goedkeuring als bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994;
c. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend: een testrapport van een individuele keuring van de auto, waarbij de CO2-emissie is gemeten overeenkomstig de ter zake in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen geldende voorschriften;
d. in andere gevallen dan bedoeld in a., b., of c.,: een goedkeuring waaruit de CO2-emissie blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Europese Commissie van Europa van de VN of een gelijkwaardig reglement."
10. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de uitstoot van de auto lager is dan het in artikel 9, dertiende lid, opgenomen maximum. Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 6a, onderdeel d van de Uitvoeringsregeling. Daartoe heeft hij verwezen naar gegevens uit het kentekenregister van ruim 300 andere Mazda CX-5's. Deze auto's hebben een CO2-uitstoot van 165 gram per kilometer. Daarnaast wijst eiser op een op 28 augustus 2018 gedagtekende verklaring van Mazda Motor Nederland waarin wordt verzocht om de CO2-uitstoot van de auto aan te passen naar 169 gram per kilometer.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Nog daargelaten dat de door eiser overgelegde gegevens en verklaring niet kunnen gelden als goedkeuringen, certificaat of testrapport als bedoeld in artikel 6a van de Uitvoeringsregeling, kan van de genoemde referentievoertuigen niet vastgesteld worden dat deze hetzelfde zijn als de auto van eiser. Zo verschilt de massa rijklaar (naar de rechtbank begrijpt: is massa rijklaar de massa van het voertuig in bedrijfsklare (en onbeladen) toestand, inclusief koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof (90% gevuld), reservewiel voor zover gemonteerd door de fabrikant, eventueel gereedschap en de bestuurder) van de referentieauto's (bij de meeste auto's: 1.515 kilogram) substantieel van de door de RDW bepaalde massa bedrijfsklaar (1.677 kilogram). Ook hebben alle aangedragen referentieauto's een datum eerste toelating die is gelegen in 2015, 2016 of 2017, terwijl de datum eerste toelating van de auto van eiser is gelegen op 1 januari 2014. Daarnaast beschikken de referentieauto's over een typegoedkeuring en zijn zij bestemd voor de Europese markt. De auto van eiser daarentegen beschikt niet over een typegoedkeuring en verweerder heeft in het verlengde daarvan onweersproken gesteld dat de auto van eiser niet bestemd is voor de Europese markt. Om die reden kunnen de referentievoertuigen niet als soortgelijk worden aangemerkt in de zin van artikel 110 van het VWEU. De verklaring van Mazda Motor Nederland doet daar niet aan af. Daarbij weegt de rechtbank mee dat
onduidelijk is voor wie die verklaring is opgesteld en in welke context dat is gebeurd.
12. De door verweerder gehanteerde "Scandinavische rekenmethode" vindt uitsluitend toepassing indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend. Nu dergelijke goedkeuringen of certificaat ontbreken is de Scandinavische rekenmethode een goedgekeurde methode om CO2-uitstoot vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dan ook terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van 227 gram per kilometer.
13. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht en, behoudens toegepaste tarief, naar een juist bedrag opgelegd. Met inachtneming van het voor 2013 geldende tarief zal de rechtbank de naheffingsaanslag verminderen tot € 2.807.
14. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 20051. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
17. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 3 juni 2019 en heeft op 17 september 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Vervolgens is door de rechtbank op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van 2 jaar en bijna 5 maanden verstreken. Echter, in het kader van maatregelen tegen het coronavirus hebben in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen kunnen plaatsvinden. Daarmee doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met 4 maanden rechtvaardigt. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). De termijnoverschrijding dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).