Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
hierna te noemen: Samchira,
1.De zaak in het kort
peremptory ordertot betaling van een aanvullend voorschot voor de arbitragekosten met toepassing van artikel 41 lid 6 Arbitration Act 1996.
peremptory orderniet buiten zijn opdracht is getreden en dat (de wijze van totstandkoming van) het arbitraal vonnis niet in strijd is met de openbare orde.
2.Procesverloop
- een op 30 april 2021 bij het hof ingekomen ‘Verzoekschrift ex art. 1064 ev. Rv strekkende tot vernietiging van een Arbitraal vonnis dd. 31 januari 2021’;
- een beschikking van 22 juni 2021 van dit hof waarin is bepaald dat het geding moet worden ingeleid met een dagvaarding;
- de inleidende dagvaarding van 16 juli 2021;
- de conclusie van eis, met producties.
3.Feitelijke achtergrond
in London‘SINGAPORE OR ROTTERDAM’ in accordance with the Arbitration Act 1996 (or any re-enactment or modification thereof for the time being in force) subject to the following appointment procedure: (…)’.
‘Partijen zijn het erover eens dat er in hun arbitraal geding een derde arbiter moet worden benoemd. Aangezien Rotterdam volgens beide partijen de gekozen plaats van arbitrage is, is de voorzieningenrechter van deze rechtbank op grond van artikel 1073 lid 1 in verbinding met artikel 1027 Rv bevoegd tot kennisname van dit geschil. Nu de plaats van arbitrage in Nederland is gelegen, is het dwingend Nederlands arbitragerecht van toepassing. De keuze voor toepasselijkheid van Engels recht doet aan die bevoegdheid niet af. De gang naar de Engelse rechter is ook niet gevolgd.’
De voorzieningenrechter heeft in zijn beschikking vervolgens als derde arbiter W.H. Claassen benoemd.
‘(…) I hereby notify you that the total costs of the arbitrators’ fees plus the costs of the deposit with the Rotterdam Court amount to € 93,500.
2 advance payments have been made, resp to Mr Schofield by Charterers of Pounds Sterling 12,300, of in Euro 13,350, and to myself by Charterers and Owners each of € 5,000, therefore € 10,000. Less these advances there remains a balance advance to be paid of € 69,970. Taking into consideration the advances received, and divided on the basis of 50/50 between the parties the balance due is as follows:
For account of Charterers: € 28,220
For account of Owners: € 41,750
-----------
€ 69,970
I kindly ask you to pay to the arbitrators as follows: (…)
Please advise if and when payment is made. After receipt of payment the Award
will be signed (…). (…)’
Section 28 of the Act stipulates that the parties are jointly and severally liable to pay the arbitration costs: these include the arbitrators fees as section 59, par 1 sub a provides.
If the parties fail to honour this order, the Tribunal will take appropriate measures, such as pursuant to section 41, par 6 dismissing the claim and counterclaim.’
189. At paragraph 182 above we indicated that Owners counterclaim should be admitted for the amount of USD 34,173 and our final hire statement was compiled on the basis of this being due to Owners. However their breach of our peremptory order means a finding in their favour of this amount should be reversed and this sum added to that awarded to the Charterers, which now becomes USD 189,841.44 (USD 155,668.44 + USD 34,173).’
4.Vordering
peremptory orderwas voldaan. Falcon wijst er ten overvloede op dat ook (artikel 28 van) de Arbitration Act 1996 erin voorziet dat partijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten van arbiters; partijen hebben, via Samchira, die kosten uiteindelijk ook voldaan. Bovendien is de sanctie niet uitgevoerd zoals voorzien in de
peremptory order– ‘dismissing the claim and the counterclaim’ – omdat deze immers beide gedeeltelijk zijn toegewezen, terwijl op die basis ook de proceskostenveroordeling (50/50) is uitgesproken, aldus Falcon. Zij merkt nog op dat als al aanvaard zou worden dat de Arbitration Act 1996 zou prevaleren boven Nederlands arbitragerecht, niet lid 6, maar lid 7 van artikel 41 van toepassing is, omdat de
peremptory orderniet strekte ‘to provide security for costs
’, maar ‘to pay the requested advances’, wat Samchira voor beide partijen heeft gedaan, terwijl alleen lid 6 voorziet in de sanctie dat het scheidsgerecht ‘may make an award dismissing the claim’. Nu lid 6 (in elk geval) niet van toepassing is, was het scheidsgerecht niet bevoegd de vordering af te wijzen als sanctie op niet-naleving van de
peremptory order, aldus Falcon.
5.Beoordeling
Bevoegdheid
Toepasselijk arbitragerecht – toetsingskader
Van strijd met de materiële openbare orde is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad slechts sprake als de inhoud of uitvoering van het arbitraal vonnis strijd oplevert met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. Bij de toetsing of het arbitraal vonnis in strijd is met dergelijk fundamenteel recht, moet de rechter zich terughoudend opstellen: alleen in sprekende gevallen mag hij tot het oordeel komen dat sprake is van strijd met de openbare orde. Als echter sprake is van een sprekend geval, dan zal de rechter tot vernietiging van het arbitrale vonnis over moeten gaan (aan die stap is niets terughoudends meer).
Afwijzing tegenvordering van Falcon o.g.v. artikel 41 lid 6 van de Arbitration Act 1996
Powers of tribunal in case of party’s default.
(…)
(5) If without showing sufficient cause a party fails to comply with any order or directions of the tribunal, the tribunal may make a peremptory order to the same effect, prescribing such time for compliance with it as the tribunal considers appropriate.
(6) If a claimant fails to comply with a peremptory order of the tribunal to provide security for costs, the tribunal may make an award dismissing his claim.
(7) If a party fails to comply with any other kind of peremptory order, then, without prejudice to section 42 (enforcement by court of tribunal’s peremptory orders), the tribunal may do any of the following—
(b) draw such adverse inferences from the act of non-compliance as the circumstances justify;
(c) proceed to an award on the basis of such materials as have been properly provided to it;
(d) make such order as it thinks fit as to the payment of costs of the arbitration incurred in consequence of the non-compliance.’
peremptory orderop te leggen.
De
peremptory orderhad immers betrekking op de betaling van aanvullende voorschotten door (beide) partijen voor de kosten van arbiters, althans tot het verstrekken van zekerheid voor betaling van die kosten, die het scheidsgerecht bij e-mail van 16 juli 2020 nader had begroot. De aanvullende voorschotten dienden als zekerheid voor de betaling van die kosten. De
peremptory ordermoet daarom worden aangemerkt als ‘a peremptory order of the tribunal to provide security for costs’, zoals bedoeld in artikel 41 lid 6 Arbitration Act 1996. Artikel 41 lid 7 Arbitration Act 1996 ziet op andersoortige (‘any other kind of’)
peremptory orders. Aangezien het scheidsgerecht een
peremptory orderzoals bedoeld in artikel 41 lid 6 Arbitration Act 1996 heeft opgelegd, was het in geval van niet-nakoming daarvan bevoegd de in dat artikellid bedoelde sanctie toe te passen, en is het daarmee niet buiten zijn opdracht getreden.
dwingendNederlands arbitragerecht. Dat Nederlands arbitragerecht een vergelijkbare bepaling niet kent, doet daaraan niet af. Juist omdat een bepaling over de arbitragekosten, en de wijze waarop (de voorschotten voor) die kosten moeten worden voldaan, in de wettelijke regeling van het Nederlandse arbitrage(proces)recht ontbreekt, ligt het in de rede dat deze leemte wordt ingevuld door een contractueel toepasselijk verklaarde regeling. Het hof merkt op dat dit onderwerp veelal wordt geregeld in een arbitragereglement dat partijen van toepassing hebben verklaard. De achtergrond van deze zware sanctie – afwijzing van de vordering – op het niet voldoen aan een verzoek of bevel tot betaling van (een aanvullend voorschot voor) de kosten van arbiters is dat moet worden voorkomen dat een partij hiermee de arbitrage, en ook het wijzen van het arbitraal vonnis, kan vertragen en zelfs frustreren. In
Practice Guideline 14van de Chartered Institute of Arbitrators is in dit verband opgemerkt:
4.2.4 The procedure laid down by the Act provides for the enforcement of an order for security in defined stages. First there should be an initial order which specifies an appropriate deadline for the provision of the security which is being ordered. Secondly, there must be a failure to comply with that order and the party in default must have failed to show sufficient cause for its default. Thirdly, the tribunal must have made a peremptory order ‘‘to the same effect’’ as the original order but prescribing a later appropriate date for compliance. Fourthly there must have been a failure by the claimant to comply with the peremptory order.
4.2.5 Once that stage has been reached, the tribunal has a discretion to make an award dismissing the claim. In practice, while the tribunal may properly allow extra time for compliance, there will come in the end a stage where the only order which is fair and which does not infringe the purpose of the original order is that of dismissal of the claimant’s claim. It should be borne in mind that until a stay is ordered or the claim is dismissed the respondent may incur costs and these may be irrecoverable.’
peremptory orderis duidelijk: daarin is bepaald dat partijen binnen twee weken de in de e-mail van 16 juli 2020 genoemde aanvullende voorschotten voor de arbitragekosten dienden te voldoen. De bedragen van die aanvullende voorschotten waren niet voor beide partijen hetzelfde: volgens deze e-mail diende Falcon nog € 41.750 te betalen en Samchira € 28.220. Het verschil hield verband met de eerder door partijen betaalde voorschotten, zoals in deze e-mail is uiteengezet. Na betaling van de aanvullende voorschotten zouden partijen ieder de helft (‘on the basis of 50/50 between the parties’) van het totale voorschot voor de arbitragekosten, zoals nader begroot, hebben voldaan. Gelet op het voorgaande heeft Falcon de
peremptory orderredelijkerwijze aldus moeten begrijpen dat op iedere partij afzonderlijk een betalingsverplichting rustte en dat de sanctie van afwijzing van de vordering (alleen) de partij die niet aan haar betalingsverplichting voldoet, zou treffen. Nu de
peremptory ordervoor beide partijen gold, terwijl Samchira hieraan wel gevolg heeft gegeven en Falcon niet, valt voorts niet in te zien dat het scheidsgerecht blijk heeft gegeven van partijdigheid ten gunste van Samchira door (alleen) Falcons tegenvordering op deze grond af te wijzen. De omstandigheid dat het aanvullende voorschot uiteindelijk wel volledig is betaald – Samchira heeft immers niet alleen haar deel van het aanvullende voorschot voor de arbitragekosten betaald, maar ook dat van Falcon – maakt dat niet anders. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
peremptory order– ‘dismissing the claim and the counterclaim’ – omdat het scheidsgerecht beide vorderingen (gedeeltelijk) zou hebben toegewezen en op die basis de kostenveroordeling zou hebben uitgesproken. Het scheidsgerecht heeft immers de tegenvordering van Falcon van US$ 34.173, die het scheidsgerecht op zichzelf beschouwd toewijsbaar achtte, integraal afgewezen wegens alleen de niet-naleving van de
peremptory order. Die afwijzing is dus louter het gevolg van de sanctie wegens het niet-voldoen aan de
peremptory orderen houdt daarom geen verband met de inhoudelijke beoordeling van die vordering. De vordering van Samchira is wel op grond van een inhoudelijke beoordeling toegewezen, overigens voor slechts een klein gedeelte, en voor het overige afgewezen. De proceskostenveroordeling is blijkens de motivering van die beslissing hierop gebaseerd: omdat de vordering van Samchira voor het grootste gedeelte werd afgewezen, achtte het scheidsgerecht het redelijk om de arbitragekosten op basis van 50/50 over partijen te verdelen (arbitraal vonnis rov. 190).
(i) Bij e-mail van 16 september 2020 heeft mr. Golterman aan het scheidsgerecht bericht dat, nadat Samchira beslag op de Falcon Carrier had laten leggen, de nieuwe eigenaar van het schip – Falcon had het schip inmiddels verkocht – een bankgarantie had gesteld ten behoeve van Samchira. Hij betoogde dat Samchira daardoor zekerheid had voor haar kosten en Falcon niet. Gelet hierop liet mr. Golterman het initiatief aan Samchira.
(ii) Daarop heeft het scheidsgerecht bij e-mail van 18 september 2020 aan partijen bericht: ‘(…) the Tribunal looks forward to hear from Mrs Shaw-Lloyd whether Charterers are willing to pay Owners share of the advance payment requested.’
(iii) Mrs Shaw-Lloyd heeft bij e-mail van 18 september 2020 hierop geantwoord:
‘We note the excuse [of the Owners] not to pay the advance/their portion of the
fees requested by the tribunal. (…) As the Owners agree that the fees of Mr LaFranca and Mr Claassen are fair, (…) we suggest to the tribunal the following:
Owners pay the total fees of Mr LaFranca of euros 6,250 and Mr Claassen of euros 25,000 plus the sum paid as a deposit by Charteres of euros 5,000. This totals euros 36,250.00.
Charterers pay the fees of Mr Schofield of euros 38,720 less the deposit paid to Mr Claassen of euros 5,000. This totals euros 33,720.
The total is euros 69,970.00 although Mr Claassen would have to account for euros 5,000 to Mr John Schofield.
(…)
(iv) Bij e-mail van 24 september 2020 heeft mr. Golterman gereageerd:
‘The contents of the message of Mrs Shaw-Lloyd do not change the Owners position. I refer to my previous mail.’
(v) Bij e-mail van 29 september 2020, gericht aan de arbiters en aan Mr Golterman, heeft Mrs Shaw-Lloyd, onder verwijzing naar een voorziening in Engeland, aan het scheidsgerecht gesuggereerd dat Falcon, als de partij die de kosten van een arbiter betwist, het gehele bedrag van de arbitragekosten bij de rechtbank in depot stort.
(vi) Op 10 november 2020 vond de hiervoor onder 3.6 genoemde ‘conference call’ plaats. Bij e-mail van diezelfde dag heeft het scheidsgerecht, onder meer, mr. Golterman verzocht om, na bestudering van de relevante bepalingen van de Arbitration Act 1996, waaronder artikel 41, te laten weten of Falcon bereid is om haar gedeelte van het nadere voorschot voor de arbitragekosten te betalen, en Mrs Shaw-Lloyd verzocht om te laten weten of Samchira bereid is het volledige nadere voorschot te betalen als Falcon niet bereid is haar gedeelte te betalen.
(vii) Bij e-mail 9 december 2020 heeft mr. Golterman het scheidsgerecht bericht:
‘Otherwise Owners position remains that it is up to charterers to lift the award by paying the Tribunals fees. As set out before their position is secured by a bank guarantee.’
Een reactie van Mrs Shaw-Lloyd heeft Falcon niet overgelegd. Uit de weergegeven correspondentie blijkt in ieder geval niet dat Samchira heeft ingestemd met het voorstel van Falcon dat Samchira het gehele aanvullende voorschot voor de arbitragekosten zou betalen, in tegendeel. Zij heeft als oplossing de suggestie gedaan dat
Falconhet volledige aanvullende voorschot, dus ook het deel van Samchira, bij de rechtbank in depot zou storten. Omdat Falcon ook daartoe niet bereid was, heeft het scheidsgerecht aanleiding gezien op 9 januari 2021 aan partijen de
peremptory orderte geven, inhoudend dat iedere partij (zelf) het door haar verschuldigde gedeelte van het nadere voorschot moet betalen. Andere omstandigheden op grond waarvan Falcon niettemin redelijkerwijze heeft mogen begrijpen dat in geval van betaling door Samchira van het volledige nadere voorschot, het scheidsgerecht geen gevolg zou geven aan de
peremptory order, zijn niet gesteld of gebleken.
peremptory orderdienden partijen uiterlijk 22 januari 2021 hun gedeelte van het aanvullende voorschot te betalen. Mrs Shaw-Lloyd heeft het scheidsgerecht (en Mr. Golterman) bij e-mail van 23 januari 2021, dus pas na het verstrijken van de betalingstermijn van de
peremptory order, in dit verband bericht:
‘We refer to the tribunal’s order of 9th January 2021. The Charterers have paid their advance as required pursuant to the tribunal’s email of 16th July 2020. We believe that the Owners will not have provided security for costs but no doubt the tribunal will confirm the situation. Therefore, the Charterers have paid the Owners’ advance due to the steadfast refusal of Owners, apparently upon instructions as said by Mr Goltermann on many occasions so that any award will be published/released. (…)
(…) On the other hand, the Owners have throughout refused to pay their advance, or any proposal, for no good reason. (…) We consider that the Owners’ actions should have serious costs consequences particularly because they appear to be in breach of the peremptory order to provide security for costs, and hence the counterclaims should be dismissed, and because they were trying to prevent the publication of the award.
(…)’
Hieruit volgt dat Samchira is overgegaan tot betaling van het volledige aanvullende voorschot in de veronderstelling, en voor het geval, dat Falcon, die tot dan toe niet bereid was gebleken Falcons gedeelte van het voorschot te betalen, niet aan de
peremptory orderzou voldoen. Dat was voor haar de enige manier om te bewerkstelligen dat het arbitraal vonnis zou worden uitgesproken; arbiter Claassen had partijen bij e-mail van 14 juli 2020, in reactie op een vraag van mr. Golterman, immers bericht dat het arbitraal vonnis pas zou worden ondertekend na betaling van het (volledige) aanvullende voorschot. Uit de e-mail van Mrs Shaw-Lloyd van 23 januari 2021 blijkt verder dat Samchira het door Falcon te betalen gedeelte van het aanvullende voorschot slechts voorwaardelijk heeft betaald, namelijk voor het geval dat Falcon niet aan de
peremptory orderzou voldoen. Mr Golterman wist dat, want de e-mail is ook naar hem gestuurd.
peremptory order(met toepassing van bedoeld artikel 41 lid 6) heeft afgewezen. Het hof overweegt – ten overvloede – dat van een onjuiste toepassing van die bepaling ook niet is gebleken. Het scheidsgerecht heeft in het arbitraal vonnis onder 182 geoordeeld dat de vordering van Samchira (‘the claim’) toewijsbaar is tot een bedrag van US$ 38.303,30 en de tegenvordering van Falcon (‘the counterclaim’) tot een bedrag van US$ 34.173. Onder 183 is overwogen: ‘The Parties have requested the Tribunal to draw up the Final Hire Statement pursuant to the decisions on the points of claim and counterclaim.’ In rov. 184 heeft het scheidsgerecht dit statement opgesteld, daarbij rekening houdend met de bedragen die partijen in het kader van de Time Charter Party over en weer aan elkaar verschuldigd waren. De uitkomst hiervan was dat Falcon nog in totaal US$ 155.668,44 aan Samchira moest betalen, waarbij dus rekening was gehouden met de toewijsbaar geachte tegenvordering van Falcon van US$ 34.173. Omdat het scheidsgerecht vervolgens besliste om, als sanctie op het niet betalen door Falcon van het aanvullende voorschot voor de arbitragekosten, de tegenvordering van Falcon met toepassing van artikel 41 lid 6 van de Arbitration Act 1996 alsnog af te wijzen, betekende dit dat in het door Falcon te betalen bedrag van US$ 155.668,44 ten onrechte rekening was gehouden met een door Samchira aan Falcon te betalen bedrag van US$ 34.173. Om die reden heeft het scheidsgerecht dit bedrag opgeteld bij het door Falcon reeds verschuldigde bedrag van US$ 155.668,44, aldus uitkomend op een aan Samchira toe te wijzen bedrag van totaal US$ 189.841,44.
conference callplaatsgevonden over de wijze van betaling van het aanvullende voorschot. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt. Het scheidsgerecht heeft vervolgens met inachtneming van de daarvoor geldende procedure, zoals neergelegd in artikel 41 leden 5 en 6 van de (door partijen in de Time Charter Party als van toepassing gekozen) Arbitration Act 1996 en toegelicht in Practice Guideline 14 nummer 4.2.4 (zie hiervoor onder 5.12 en 5.13), de
peremptory orderopgelegd, waaraan Falcon (welbewust) niet heeft voldaan.
Vordering wegens diefstal