ECLI:NL:GHDHA:2022:266

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
2200206221
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door niet betalen na consumptie in restaurant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van oplichting door zich voor te doen als een bonafide klant in een restaurant en vervolgens niet te betalen voor de genuttigde consumpties. De feiten vonden plaats op 9 juni 2019, toen de verdachte in Rotterdam een maaltijd en alcoholische dranken bestelde, maar weigerde te betalen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Na cassatie door de Hoge Raad werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting, omdat hij zich in strijd met de waarheid had voorgedaan als een betalende klant. De verklaring van de restaurantmanager werd als geloofwaardig beschouwd, terwijl de verdediging van de verdachte als ongeloofwaardig werd afgewezen. Het hof concludeerde dat de verdachte met opzet de medewerkers van het restaurant had bewogen tot de afgifte van eten en drinken zonder de intentie om te betalen. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat het hof in zijn oordeel meebracht.

De straf werd vastgesteld op drie weken gevangenisstraf, en de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat de aangever de schade had geleden. Het hof benadrukte de ernst van de oplichting en de schade die de verdachte had veroorzaakt voor het restaurant.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002062-21
Parketnummer: 10-138591-19
Datum uitspraak: 7 februari 2022

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1983,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij en is de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 12 december 2019 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Tegen dit arrest is namens de verdachte cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 13 juli 2021 de bestreden uitspraak vernietigd en heeft de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2019 te Rotterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] en/of (een) medewerker(s) van restaurant [restaurant] heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren), te weten eten en/of drinken, door zich valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide klant, die tot betalen in staat was, waardoor die [aangever] en/of medewerker(s) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks9 juni 2019 te Rotterdam,
althans in Nederlandmet het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse naam en/ofeen valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] en/of (een) medewerker(s) van restaurant [restaurant] heeft bewogen tot de afgifte van enig
(e
)goed
(eren
), te weten eten en
/ofdrinken, door zich valselijk en
/of listiglijk en/of bedriegelijk en/ofin strijd met de waarheid voor te doen als bonafide klant,
die tot betalen in staat was,waardoor die [aangever] en/of medewerker(s) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte wordt verweten dat hij zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide (betalende) klant van restaurant [restaurant] en zich, door daar eten en drinken te bestellen en daar vervolgens niet voor te betalen, schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Ten overstaan van de politie heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad in het restaurant heeft gegeten en gedronken, maar dat hij niet wilde betalen omdat het eten niet naar behoren was en hij het eten daarom heeft teruggestuurd. Omdat sprake was van wanprestatie van de zijde van het restaurant mocht hij de betaling opschorten, aldus de verdachte. Bij de politierechter heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij wel voor de bami en de whisky wilde betalen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich middels de door hem toegestuurde pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, nu er geen oplichtingsmiddel is gebruikt in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en er dus geen sprake kan zijn van oplichting.
Het hof overweegt als volgt.
Op 9 juni 2019 is de verdachte uit eten gegaan bij restaurant [restaurant]. Ter plaatse heeft hij eten en een ruime hoeveelheid alcoholische drank genuttigd. Hij wilde nog meer bestellen om mee te nemen, maar kreeg toen te horen dat hij eerst hetgeen reeds door hem was besteld moest afrekenen. De verdachte werd vervolgens boos en gaf de manager van het restaurant te kennen dat hij niet wilde betalen, waarna hij het restaurant wilde verlaten.
Het hof baseert zich bij voorgaande vaststelling van de feiten op de verklaring van de manager van het restaurant, de heer [aangever]. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Uit de verklaring van de manager van het restaurant volgt niet dat de verdachte eten teruggestuurd heeft of daar ontevreden over was voordat aan hem werd gevraagd de openstaande rekening te betalen. Integendeel, de verdachte wilde nog meer bestellen. Ook blijkt niet dat de verdachte wel heeft aangeboden een deel van de rekening te betalen. Zijn eerste verklaring tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten duidt daar overigens ook niet op.
Gelet op het voorgaande stelt het hof de verklaring van de verdachte (voor wat betreft de door hem gegeven reden voor de weigering te betalen en voor wat betreft het aanbod wel een deel van de rekening te betalen) als ongeloofwaardig terzijde.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte de aangever en/of anderen met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen en door zich in strijd met de waarheid voor te doen als een betalende klant, heeft bewogen tot de afgifte van eten en drank. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De in de rechtspraak wel gebruikte formulering dat een verdachte zich als een 'bonafide' deelnemer aan het rechtsverkeer heeft gepresenteerd, is met betrekking tot het aannemen van een valse hoedanigheid slechts relevant als zo een presentatie als bonafide (potentiële) wederpartij berust op voldoende specifieke gedragingen die in de desbetreffende context erop zijn gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken (zie HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, r.o. 2.3.4).
Naar het oordeel van het hof is daarvan in de gegeven omstandigheden sprake omdat de verdachte de medewerkers van het restaurant met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen heeft bewogen tot de afgifte van eten en drank door een valse hoedanigheid aan te nemen, te weten die van (normale) bonafide klant die (zoals gebruikelijk) na te hebben gegeten zijn eten en drinken zou afrekenen. Naar het oordeel van het hof kan het – gelet op de voornoemde gang van zaken en het uitblijven van een aannemelijke (en de verdachte ontlastende) verklaring voor het niet willen betalen van de rekening - niet anders dan dat de verdachte reeds toen hij het eten en drinken bestelde van plan was daar niet voor te betalen. Hij heeft daarbij op bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van het in het maatschappelijk verkeer geldende patroon op grond waarvan enerzijds de restauranthouder aan de bezoeker van zijn restaurant de door deze bestelde maaltijden en consumpties verschaft in de verwachting dat zijn gast bij zijn vertrek daarvoor zal betalen en anderzijds de restaurantbezoeker overeenkomstig die verwachting handelt (zie HR 10 februari 1998, NJ 1998/497).
Ten overvloede wijst het hof nog op de talrijke (ook vóór dit feit reeds onherroepelijke) veroordelingen van de verdachte wegens soortgelijke feiten, waardoor het hof wordt gesterkt in de overtuiging dat de verdachte zich vooraf had voorgenomen om niet te betalen voor de door hem bestelde gerechten en drank.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van medewerkers van restaurant [restaurant], door zich voor te doen als een bonafide klant die tot betaling in staat en bereid was en vervolgens niet te betalen voor het bestelde eten en drinken. Daarmee veroorzaakte de verdachte schade en overlast voor het restaurant en deed hij afbreuk aan de in het maatschappelijk verkeer geldende normen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet vanwege het tijdsverloop en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geen aanleiding om thans wederom ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 91,30.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 91,30.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof stelt vast dat de verdachte de rekening bij restaurant [restaurant] niet heeft betaald, waardoor het restaurant schade heeft geleden. Het hof constateert dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat [aangever] die schade heeft geleden. De heer [aangever] heeft in zijn aangifte van 9 juni 2019 immers verklaard dat hij de manager is van het restaurant, maar niet dat hij eigenaar is of op een andere manier degene is die de veroorzaakte schade moet dragen. Ook blijkt uit de stukken in het dossier niet dat de heer [aangever] namens het restaurant gemachtigd was om de schadevordering in te dienen.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. O.M. Harms en mr. dr. A. Postma, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2022.
Mr. dr. A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.