In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van oplichting door zich voor te doen als een bonafide klant in een restaurant en vervolgens niet te betalen voor de genuttigde consumpties. De feiten vonden plaats op 9 juni 2019, toen de verdachte in Rotterdam een maaltijd en alcoholische dranken bestelde, maar weigerde te betalen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Na cassatie door de Hoge Raad werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling.
Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting, omdat hij zich in strijd met de waarheid had voorgedaan als een betalende klant. De verklaring van de restaurantmanager werd als geloofwaardig beschouwd, terwijl de verdediging van de verdachte als ongeloofwaardig werd afgewezen. Het hof concludeerde dat de verdachte met opzet de medewerkers van het restaurant had bewogen tot de afgifte van eten en drinken zonder de intentie om te betalen. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat het hof in zijn oordeel meebracht.
De straf werd vastgesteld op drie weken gevangenisstraf, en de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat de aangever de schade had geleden. Het hof benadrukte de ernst van de oplichting en de schade die de verdachte had veroorzaakt voor het restaurant.