ECLI:NL:GHDHA:2022:2646

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
200.316.047/01 en 200.316.047/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing, schoolinschrijving en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats 1], alsook om inschrijving van het kind op een basisschool en in een kinderopvang in diezelfde plaats. De rechtbank Rotterdam had eerder toestemming verleend voor de verhuizing, maar de vader was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd, maar heeft de moeder wel toestemming verleend om haar kind in te schrijven op de basisschool in [plaats 1]. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is om de huidige situatie in stand te houden, waarbij de hoofdverblijfplaats bij de moeder blijft. De zorgregeling blijft ook ongewijzigd, ondanks de bezwaren van de vader. Het hof benadrukt dat de ouders moeten werken aan hun communicatie en samenwerking, vooral gezien de impact van hun geschillen op het welzijn van hun kind. De moeder had eerder een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend, maar dit verzoek is ingetrokken. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.316.047/01 en 200.316.047/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-1671
zaaknummer rechtbank : C/10/634808
beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.A.C. van Dijk te Rotterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. V.A.D. Enters te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] en de inschrijving van [minderjarige] bij een kinderopvang en een basisschool in [plaats 1] . De rechtbank Rotterdam heeft in een beschikking van 16 juni 2022 (hierna: de bestreden beschikking) aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] . Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn en is er een zorgregeling vastgesteld. Het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool en een kinderopvang in [plaats 1] heeft de rechtbank afgewezen.
1.2
Beide ouders zijn het niet eens met een of meerdere beslissingen van de rechtbank in de bestreden beschikking. De moeder zou graag zien dat er een andere zorgregeling wordt vastgesteld en dat haar alsnog vervangende toestemming wordt verleend voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool] en kinderopvang [kinderopvang] in [plaats 1] . De vader wil daarentegen dat [minderjarige] bij hem in [plaats 2] komt wonen in plaats van bij de moeder en zou graag zien dat het verzoek van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] alsnog wordt afgewezen.
1.3
In deze beschikking zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, met uitzondering van de afwijzing van het verzoek van de moeder om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [plaats 1] . Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige situatie in stand te laten. Dat betekent dat de moeder niet met [minderjarige] hoeft terug te verhuizen naar [plaats 2] en dat de zorgregeling hetzelfde blijft. Anders dan de rechtbank, geeft het hof de moeder wel vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [plaats 1] . Het hof legt verderop in deze beschikking uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 september 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij heeft bij dat hoger beroep tevens een verzoek gedaan tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.316.047/02.
2.2
De vader heeft op 2 november 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 21 november 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is niet verschenen, zoals aangekondigd bij brief van 2 november 2022.
De advocaat van de moeder heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
3.3
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
3.4
[minderjarige] woont sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder.
3.5
Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • aan de moeder vervangende toestemming verleend voor haar verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] ;
  • bepaald dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vader;
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn;
  • een zorgregeling vastgesteld ten aanzien van [minderjarige] :
o [minderjarige] zal afwisselend de ene week van zondagavond 17.00 uur tot en met woensdagavond 17.00 uur bij de vader zijn, en de andere week van vrijdagavond 17.00 uur tot en met woensdagavond 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en haalt als zij in [plaats 1] blijft wonen;
o [minderjarige] zal de helft van de vakanties bij de vader doorbrengen en de andere helft bij de moeder, steeds in onderling overleg te bepalen, waarbij ieder van partijen in de zomervakantie ten minste twee aaneengesloten weken met [minderjarige] op vakantie zal kunnen gaan;
o de feestdagen worden door [minderjarige] in beginsel gevierd bij de ouder bij wie hij conform de zorgregeling op dat moment verblijft, tenzij het gaat om een feest dat uit twee dagen bestaat (Pasen, Pinksteren en Kerst). In dat geval zal [minderjarige] telkens de tweede feestdag bij de andere ouder doorbrengen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
In de zaak met zaaknummer 200.316.047/01 (de hoofdzaak)
4.2
De moeder verzoekt het hof in het principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de zorgregeling en de vervangende toestemming inschrijving kinderopvang en basisschool en opnieuw rechtdoende:
  • een zorgregeling (tot 4 jaar) vast te stellen, waarbij [minderjarige] om het weekend van vrijdagavond tot maandagavond bij de vader zal verblijven, alsmede tijdens de helft van de vakanties en feestdagen (in onderling overleg te bepalen);
  • een zorgregeling (vanaf 4 jaar) vast te stellen, waarbij [minderjarige] om het weekend van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader zal verblijven, alsmede om de week op woensdagmiddag en tijdens de helft van de vakanties en feestdagen (in onderling overleg te bepalen), waarbij de moeder [minderjarige] zal brengen en halen in de weekenden en de vader zal brengen en halen op woensdagmiddag;
  • aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven bij kinderopvang [kinderopvang] te [plaats 1] en basisschool [basisschool] te [plaats 1] .
Kosten rechtens.
4.3
De vader verzoekt in het principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de grieven en daarmee ook tot afwijzing van de verzoeken van de moeder. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing en de hoofdverblijfplaats en opnieuw rechtdoende:
de verzoeken van de moeder tot bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar en tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen en hem daar ook in te schrijven, af te wijzen; en
het verzoek van de vader om te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zal zijn, toe te wijzen.
4.4
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vader af te wijzen. Kosten rechtens.
In de zaak met zaaknummer 200.316.047/02 (het schorsingsverzoek)
4.5
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • op de kortst mogelijke termijn een datum voor een zitting te bepalen;
  • de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking met ingang van 14 september 2022 te schorsen c.q. de schorsing van de werking van de bestreden beschikking met ingang van 14 september 2022 te bevelen.
4.6
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van het incidentele verzoek van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

De verhuizing van [plaats 2] naar [plaats 1] en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
Het juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige] van [plaats 2] naar [plaats 1] te verhuizen en om zijn hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.2
Krachtens artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Op grond van voornoemd artikel dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de minderjarige belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de minderjarige of met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen en alle betrokken belangen afwegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het oordeel van het hof
5.3
Na het uiteengaan van de ouders in juli 2021 is de moeder met [minderjarige] vertrokken uit de gezamenlijke huurwoning van de ouders in [plaats 2] . Zij heeft in eerste instantie een periode bij haar zus en later in een andere tijdelijke woning in [plaats 1] verbleven. Vervolgens heeft de moeder via een woningcorporatie een vaste woning gevonden in [plaats 1] , waar zij nog altijd verblijft. Zij heeft niet vooraf toestemming aan de vader gevraagd voor haar verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] . De moeder heeft daarover op de zitting in hoger beroep verklaard dat zij niet wist dat zij daarvoor toestemming moest vragen. Zij stelt maandenlang te hebben geprobeerd om samen met de vader in mediation te gaan. Toen dit eenmaal was gelukt, gaf de vader aan dat hij niet kon instemmen met een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] De moeder zag zich daarom genoodzaakt om de onderhavige procedure te starten.
5.4
De rechtbank heeft de moeder in de bestreden beschikking vervangende toestemming tot verhuizing verleend. Dat betekent dat zij in [plaats 1] kan blijven wonen met [minderjarige] . De vader is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Het hof zal daarom in deze beschikking opnieuw moeten oordelen over het verzoek van de moeder. Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, zoals volgt uit het in 5.2 genoemde juridische kader. De vader is van mening dat het belang van de moeder om naar [plaats 1] te verhuizen niet zwaarder weegt dan het belang van de vader om weer samen met [minderjarige] in [plaats 2] te wonen. Het is volgens hem minder belastend voor de moeder om terug te verhuizen dan voor hem om naar [plaats 1] te verhuizen. De vader voert daartoe aan dat hij niemand kent in [plaats 1] en dat hij daar zijn grote passie kitesurfen niet kan uitoefenen. De moeder betwist dat. Volgens haar zou een terugverhuizing naar [plaats 2] een grote verandering teweeg brengen, zowel voor [minderjarige] als voor haar. De moeder heeft haar sociale netwerk in [plaats 1] en zij woont in een kindvriendelijke buurt, waar [minderjarige] op zijn plek is.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat er een noodzaak bestond voor haar om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. Hoewel haar beweegredenen om naar [plaats 1] te verhuizen begrijpelijk zijn, is niet gebleken dat het voor haar onmogelijk was om in [plaats 2] te blijven wonen. Het hof is daarnaast van oordeel – anders dan de rechtbank - dat geen sprake is van een doordachte en voorbereide verhuizing. De moeder is vrij halsoverkop vertrokken nadat er een incident had plaatsgevonden tussen partijen. Dat niet kan worden gesproken van een doordachte en voorbereide verhuizing, blijkt naar het oordeel van het hof onder meer uit de omstandigheid dat zij in eerste instantie een aantal dagen bij haar zus heeft verbleven. Ondanks het ontbreken van een noodzaak en een gedegen voorbereiding, is de moeder toch met [minderjarige] naar [plaats 1] verhuisd. Dat is nu de huidige stand van zaken waarover het hof in deze beschikking dient te oordelen. Zoals volgt uit hetgeen onder 5.3 is overwogen, is de moeder pas in een laat stadium een procedure gestart om vervangende toestemming tot verhuizing te verkrijgen. Ook de vader heeft al die tijd geen initiatief genomen om een procedure te starten met het doel om de moeder met [minderjarige] te laten terugverhuizen. [minderjarige] verblijft als gevolg van voormelde gang van zaken inmiddels al bijna anderhalf jaar met de moeder in [plaats 1] , waarvan nu bijna een jaar in de huidige woning van de moeder. De vader stelt weliswaar dat het niet bezwaarlijk is voor [minderjarige] om alsnog terug te verhuizen naar [plaats 2] , maar het hof is van oordeel dat het niet in zijn belang is om opnieuw van omgeving te veranderen. Daarbij betrekt het hof dat de gevolgen van de verhuizing voor de vader en [minderjarige] beperkt zijn gebleven. Dat [minderjarige] en de vader elkaar minder zien dan voorheen, is een gevolg van het uiteengaan van partijen en niet zozeer van de verhuizing, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen. Er is op dit moment sprake van een zeer ruime zorgregeling, waarbij [minderjarige] zelfs iets meer bij de vader verblijft dan bij de moeder. Bovendien neemt de moeder het halen en brengen van [minderjarige] op zich en is zij daartoe in de toekomst ook bereid. Ook gelet op de wijze waarop de zorgregeling op dit moment wordt uitgevoerd, is een terugverhuizing van de moeder en [minderjarige] naar [plaats 2] naar het oordeel van het hof derhalve niet strikt noodzakelijk.
5.6
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] om met de moeder in [plaats 1] te blijven wonen en om zijn hoofdverblijfplaats bij haar te behouden. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de vervangende toestemming tot verhuizing en de hoofdverblijfplaats betreft.
De zorgregeling
Het juridisch kader
5.7
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de ouders met betrekking tot de zorgregeling, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.8
In artikel 1:253a BW is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
Het oordeel van het hof
5.9
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] afwisselend de ene week van zondagavond 17.00 uur tot en met woensdagavond 17.00 uur bij de vader zal zijn, en de andere week van vrijdagavond 17.00 uur tot en met woensdagavond 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt als zij in [plaats 1] blijft wonen. De moeder is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. Zij vraagt om een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] om het weekend bij de vader verblijft en zodra hij naar school gaat ook om de week op woensdagmiddag. Zij voert daartoe aan dat het gelet op de stemmingswisselingen van de vader niet in het belang van [minderjarige] is om langere tijd bij hem te verblijven. De vader heeft instabiele periodes doorgemaakt en ook nu is hij niet in staat om te werken. Zij benadrukt dat haar zorgen niet zien op de praktische kant van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , maar op zijn emotionele veiligheid en ontwikkeling. Daarnaast vindt de moeder de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet duurzaam, omdat [minderjarige] sindsdien niet meer naar de kinderopvang is geweest en omdat de regeling niet kan worden voortgezet zodra hij naar de basisschool gaat.
5.1
De vader betwist hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht. Hij benadrukt dat de moeder geen enkel bewijs heeft geleverd waaruit zou blijken dat het bij hem niet veilig zou zijn voor [minderjarige] . De emotionele periode waar de moeder op doelt ligt allang achter partijen. De vader betwist voorts dat de zorgregeling zou moeten worden gewijzigd zodra [minderjarige] naar school gaat. Hij zal dan een woning moeten gaan zoeken in de buurt van de moeder. De regeling zal dan in stand kunnen blijven en zal hooguit tijdelijk gewijzigd kunnen worden.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Niet is gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet goed verloopt. De moeder voert weliswaar aan dat de regeling niet in het belang van [minderjarige] is vanwege de psychische klachten van de vader, maar dit heeft zij naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De vader heeft hierover ter zitting verklaard dat de huidige situatie en het contact met de moeder over de zorgregeling bij hem voor veel stress heeft gezorgd. Hij heeft zijn werk tijdelijk moeten stopzetten, staat onder behandeling van een psycholoog en is onderzocht door PsyQ. De vader stelt dat uit dit onderzoek is gebleken dat geen sprake is van enige psychische aandoening, maar dat deze uitslag nog niet op papier is gezet. Hij geeft aan dat het inmiddels ook al een stuk beter met hem gaat. Het hof begrijpt van de moeder dat [minderjarige] huilerig en aanhankelijk is als hij terugkomt van de vader. Uit dit gedrag van [minderjarige] kan echter geenszins worden geconcludeerd dat de vader emotioneel niet in staat zou zijn om voor [minderjarige] te zorgen. Ook is niet gebleken dat de vader nauwelijks activiteiten zou ondernemen met [minderjarige] , zoals de moeder naar voren heeft gebracht. De vader heeft op de zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat hij regelmatig met [minderjarige] naar het strand gaat en dat [minderjarige] vaak speelt met kinderen van kennissen en vrienden van de vader.
5.12
Voor zover de moeder aanvoert dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is, omdat hij sinds de start daarvan niet meer naar de kinderopvang is geweest, overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat tussen partijen onenigheid is ontstaan over de plaats waar en de dagen waarop [minderjarige] naar de kinderopvang zou kunnen gaan. Het hof begrijpt dat [minderjarige] voorafgaand aan de bestreden beschikking op dinsdagen en woensdagen naar een kinderopvang ging in [plaats 1] . Sinds de vaststelling van de zorgregeling door de rechtbank verblijft [minderjarige] op die dagen echter bij de vader in [plaats 2] . De vader heeft voorgesteld om [minderjarige] op die dagen naar een kinderopvang in [plaats 2] te laten gaan, maar partijen zijn daar onderling niet uitgekomen. Het hof is van oordeel dat het een eigen keuze is van de moeder om [minderjarige] niet naar de opvang te brengen op (een van de) dagen dat hij bij haar in [plaats 1] verblijft. Het feit dat [minderjarige] op dit moment niet naar een kinderopvang gaat in [plaats 1] is in het licht van het voorgaande dan ook onvoldoende om tot een ander oordeel te komen over de zorgregeling dan de rechtbank. Ook de omstandigheid dat [minderjarige] zeer binnenkort naar de basisschool zal gaan vormt naar het oordeel van het hof geen aanleiding om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft. De zorgen van de moeder over de uitvoering van de zorgregeling zijn begrijpelijk, maar dat is iets waar de ouders samen over in gesprek zullen moeten gaan. Het hof kan enkel een oordeel geven over de zorgregeling bij de huidige stand van zaken. Onduidelijk is immers hoe een en ander de komende maanden zal verlopen en hoe [minderjarige] op de overgang naar school zal reageren. Daarbij speelt ook een rol dat de vader heeft verklaard dat hij overweegt om naar [plaats 1] te verhuizen in het geval dat de bestreden beschikking in stand zou blijven voor zover het de vervangende toestemming tot verhuizing betreft. Het is voor het hof niet mogelijk om vooruit te lopen op de situatie waarin [minderjarige] naar school gaat. Wel hecht het hof eraan op te merken dat het de eigen keuze van de moeder is geweest om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. Voor zover zij stelt dat de zorgregeling onder de huidige omstandigheden niet langer uitvoerbaar zal zijn zodra [minderjarige] naar school gaat, vanwege het vele heen- en weer gereis dat dan zal moeten plaatsvinden tussen [plaats 2] en [plaats 1] , benadrukt het hof dat dit een gevolg is van deze eigen keuze.
5.13
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de zorgregeling betreft. Dit omvat ook de beslissing van de rechtbank over de feestdagen. De moeder heeft weliswaar aangevoerd dat zij de regeling met betrekking tot de feestdagen niet meer passend vindt, gelet op de door haar verzochte reguliere zorgregeling, maar zoals uit het voorgaande volgt, zal het hof het verzoek van de moeder met betrekking tot de reguliere zorgregeling afwijzen. Tegen de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling zijn geen grieven gericht, zodat het hof ook dat onderdeel van de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.14
Ten overvloede merkt het hof nog op dat op de zitting in hoger beroep met partijen is besproken dat het van groot belang is dat er rust komt voor [minderjarige] en dat zij met elkaar in gesprek gaan. De ouders ervaren over en weer een patroon van communicatie bij de ander dat zij niet als prettig ervaren. Het hof geeft de ouders daarom in overweging om ondersteuning te zoeken bij het verbeteren van hun verstandhouding en communicatie, bijvoorbeeld in de vorm van ouderschapsbemiddeling. Het hof hoopt dat de ouders hiermee voortvarend aan de slag zullen gaan. Zij zullen immers nog lange tijd samen ouders moeten zijn voor [minderjarige] .
Inschrijving kinderopvang en basisschool in [plaats 1]
Het juridisch kader
5.15
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op een basisschool en een kinderopvang in [plaats 1] , vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.16
Uit artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Op grond van dat artikel dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze en de kinderopvang van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
Het oordeel van het hof
5.17
De moeder verzoekt het hof om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op kinderopvang [kinderopvang] en basisschool [basisschool] in [plaats 1] . In de bestreden beschikking heeft de rechtbank deze verzoeken afgewezen met de overweging dat partijen eerst met elkaar in overleg zullen moeten gaan met de duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats en woonplaats van [minderjarige] als gegeven. In hoger beroep is gebleken dat het partijen niet is gelukt om samen afspraken te maken. De vader heeft op de zitting in hoger beroep echter aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de basisschool die de moeder heeft uitgezocht voor het geval dat (het hof begrijpt) de bestreden beschikking wat betreft de verhuizing en de hoofdverblijfplaats in stand zou blijven. De vader heeft ook geen (tegen)voorstellen gedaan voor scholen in [plaats 1] of [plaats 2] . Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] in [plaats 1] toewijzen en op dit punt dan ook de bestreden beschikking vernietigen.
5.18
Ten aanzien van het verzoek van de moeder met betrekking tot de kinderopvang overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat [minderjarige] op dit moment niet naar een kinderopvang gaat en dat het partijen niet is gelukt om hierover onderling afspraken te maken. Tussen de datum van de onderhavige beschikking en het moment dat [minderjarige] naar de basisschool zal gaan, zitten nog geen drie maanden. Gelet op deze betrekkelijk korte periode en het gebrek aan overeenstemming hierover tussen partijen, ziet het hof aanleiding om het verzoek van de moeder om [minderjarige] in te schrijven op kinderopvang [kinderopvang] af te wijzen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen op dit onderdeel.
Het schorsingsverzoek
5.19
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren.
Proceskosten
5.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.21
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats 1] , en opnieuw beschikkende:
verleent de moeder vervangende toestemming – welke toestemming die van de vader vervangt – om de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-van Hees en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier en is op 21 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.