Rolnummer: 22-000007-22
Parketnummer: 09-341777-21
Datum uitspraak: 23 december 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken met aftrek van voorarrest waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 en/of 13 november 2021 te
[pleegplaats], althans in Nederland, (een) politieambtena(a)r(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een video van haar, verdachte, op te nemen waarin zij (onder meer) de volgende woorden uitspreekt: "Schaam je kapot politie Nederland. Je bent je uniform niet waard. En als jij nog bij de politie zit en hier niet je tegen uitspreekt, tegen jouw collega's die misbruik maken van geweldsmiddelen tegen vreedzame demonstranten, dan verdien je het om voor het volkstribunaal te komen en wat mij betreft de doodstraf te krijgen.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; en/of deze video (vervolgens) op internet (te weten het openbare facebookaccount "[naam]") te plaatsen;
2.
zij op of omstreeks 21 december 2021 te [pleegplaats], althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray/cs gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
70 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking gevoerd verweer en bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de uitlatingen van de verdachte op zichzelf geen bedreiging kunnen opleveren en dat deze uitlatingen, gelet op de gegeven omstandigheden, bezien in de context waarin zij zijn gedaan, ook niet van dien aard zijn dat bij de leden van de politie in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Immers ‘tribunaal’ betekent zoveel als rechtbank, een legitiem instituut. De oplegging van de doodstraf door een tribunaal is dan ook legitiem. Bovendien wordt de term ‘tribunaal’ door verschillende politici gebruikt en is dus “
salonfähig”. Daarnaast heeft de verdachte ook niet aangegeven zelf de doodstraf te zullen opleggen en uitvoeren. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de uiting van de verdachte als enkele uiting van woede of frustratie moet worden opgevat en daarom ook niet kwalificeert als bedreiging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 november 2021 vond in Den Haag rond het ministerie van Justitie en Veiligheid een lawaaidemonstratie plaats om de aldaar door het kabinet te houden persconferentie te verstoren. Er waren ruim 250 politieagenten in dienst vanuit de Mobiele Eenheid om tijdens deze "verwachte" onaangekondigde demonstratie de openbare orde in goede banen te leiden. Aan het begin van de persconferentie waren er ongeveer 200 à 300 demonstranten aanwezig. Tijdens de persconferentie ontstonden er grote ongeregeldheden. Er is met zwaar vuurwerk naar de mobiele eenheid gegooid en er werden vernielingen aangericht. Door de burgermeester is deze demonstratie toen beëindigd, naar het hof begrijpt op de voet van artikel 7 aanhef en onder c Wet openbare manifestaties.
Nadat het merendeel van de demonstranten zich had verwijderd van de locatie, bleef een kleine groep van ongeveer 30 à 40 demonstranten in een zogenaamde sit-down actie zitten. Nadat de demonstranten meermaals waren gevorderd weg te gaan is een zogenoemde waterwerper (waterkanon) ingezet om deze demonstranten te dwingen zich van deze locatie te verwijderen.
De verdachte bevond zich tussen deze laatste groep demonstranten van de sit-down actie.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de rellen/ongeregeldheden die tijdens en na de persconferentie hebben plaatsgevonden. Daarbij zijn onder andere de camerabeelden bekeken van het incident en is er ook gekeken naar de oproepen die op social media en internet waren geplaatst ‘teneinde te gaan rellen’.
Gebleken is dat op het – vrij toegankelijke - Facebookaccount van de verdachte met de naam ‘[naam]’ op vrijdag 12 november 2021 een (live)video is geplaatst.
De verdachte heeft zichzelf die dag gefilmd vlak nadat zij was geraakt door de waterwerper van de politie. In de video is de verdachte te zien en te horen terwijl zij zegt:
"Schaam je kapot politie Nederland. Je bent je uniform niet waard. En als jij nog bij de politie zit en hier niet je tegen uitspreekt, tegen jouw collega’s die misbruik maken van geweldsmiddelen tegen vreedzame demonstranten, dan verdien je het om voor het volkstribunaal te komen en wat mij betreft de doodstraf te krijgen."
Dat deze uitlatingen aan het adres van de politie ook daadwerkelijk ambtenaren van de politie hebben bereikt ontleent het hof in de eerste plaats aan het proces-verbaal d.d. 15 december 2021, waaruit blijkt dat inspecteur van politie C0554 op 15 november 2021 kennisneemt van deze video (die toen was voorzien van
606 emojis/likes/hartjes, 931 opmerkingen en die door
383 verschillende Facebookaccounts was gedeeld en tevens was geplaatst op het open Twitter account van het nieuwsmedium '[naam]'). In de tweede plaats valt dat bewijs te ontlenen aan het proces-verbaal d.d.
24 december 2021, opgemaakt van een aangifte, gedaan door de chef van de Eenheid Den Haag van de Nationale Politie.
Voorts is het hof van oordeel dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de bedreigden daadwerkelijk op de hoogte zouden geraken van de bedreiging. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is deze vraag, nagenoeg met zoveel woorden, aan de verdachte gesteld. In reactie daarop heeft zij zich op haar zwijgrecht beroepen. Niettemin is het hof van oordeel dat er bij de verdachte ten minste sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Juist doordat zij gebruik heeft gemaakt van een sociaal medium (te weten Facebook), heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar videofragment, waarin zij de politie ook expliciet aanspreekt, ter kennis van een of meer politieambtenaren zou komen.
Het hof is bovendien van oordeel dat de onderhavige uitlatingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze de vrees bij politieambtenaren hebben kunnen opwekken dat zij op enig moment van het leven zouden worden beroofd. Niet de subjectieve beleving van de bedreigde is daarbij van belang. Doorslaggevend is welke vrees ‘in redelijkheid’ kon ontstaan. Deze in belangrijke mate objectieve toets moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden verricht.
Tot de omstandigheden waaronder de bedreiging is geschied, rekent het hof dat de uitlatingen van de verdachte moeten worden gezien tegen de achtergrond van de ter zitting genoemde analyses van de AIVD (jaarverslag) en de NCTV (periodiek gepubliceerd in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland) van anti-overheidsactivisme/extremisme waarin door een radicale onderstroom van het coronaprotest een (online) narratief wordt gehanteerd waarbij tegenstanders zich moeten verantwoorden voor tribunalen.De combinatie van de door de verdachte gebruikte termen ‘volkstribunaal’ en ‘doodstraf’ kunnen tegen die achtergrond niet anders worden geduid dan als uitlatingen die zien op gewelddadige eigenrichting waarbij het heft dus in eigen hand wordt genomen. Dat heeft – anders dan betoogd door de verdediging - met legitieme strafrechtspleging niets te maken.
De jegens leden van de politie geuite woorden ‘het verdienen om voor het volkstribunaal te komen en de doodstraf te krijgen’ in de gewraakte uitlatingen van de verdachte laten zich dan ook in feite vertalen met:
‘het verdienen om het dodelijk slachtoffer te worden van uit volkswoede voortgekomen gewelddadigheden’. Dat maakt dat de uitlatingen, gelet op de gegeven omstandigheden en bezien in de context waarin zij zijn gedaan, geschikt kunnen worden geacht om bij de geadresseerde politieambtenaren de redelijke vrees aan te jagen voor ‘enig misdrijf tegen het leven gericht’, zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 Sr. De verdachte heeft daarop ook het opzet gehad, in die zin dat zij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat politieambtenaren zich hierdoor in de zojuist bedoelde zin bedreigd zouden voelen.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de politie de uitlatingen van de verdachte slechts als uiting van onbeheerste woede of frustratie had moeten opvatten, vindt dit standpunt reeds zijn weerlegging in de omstandigheid dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij toen weliswaar boos was, maar dat zij nog steeds achter haar woorden staat. Dat de verdachte heeft gezegd dat zij de doodstraf niet zelf zou opleggen en ten uitvoer leggen doet - anders dan door de verdediging is betoogd - aan het bedreigende karakter van de uitlatingen niet af. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is immers niet vereist dat is bedreigd met een door de verdachte zelf te plegen misdrijf.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde en bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks12 en/of 13 november 2021
te
[pleegplaats], althansin Nederland,
(een)politieambtena
(a)r
(en
)heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een video van haar, verdachte, op te nemen waarin zij (onder meer) de volgende woorden uitspreekt: "Schaam je kapot politie Nederland. Je bent je uniform niet waard. En als jij nog bij de politie zit en hier niet je tegen uitspreekt, tegen jouw collega's die misbruik maken van geweldsmiddelen tegen vreedzame demonstranten, dan verdien je het om voor het volkstribunaal te komen en wat mij betreft de doodstraf te krijgen.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; en
/ofdeze video
(vervolgens
)op internet (te weten het openbare
Facebookaccount "[naam]") te plaatsen;
2.
zij op
of omstreeks21 december 2021 te [pleegplaats],
althans in Nederland,een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray/cs gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op: