ECLI:NL:GHDHA:2022:2573
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning en de vergelijkingsobjecten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2019 vastgesteld op € 299.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
De Heffingsambtenaar diende aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar hierin geslaagd was door gebruik te maken van een matrix waarin vergelijkingsobjecten waren opgenomen. De vergelijkingsobjecten waren recent verkocht en vertoonden voldoende gelijkenis met de woning van de belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen in objectkenmerken tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
De belanghebbende voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat de Heffingsambtenaar niet tijdig inzage had gegeven in de raming van baten en lasten van de rioolheffing. Het Hof verwierp deze argumenten, omdat er wel degelijk een hoorgesprek had plaatsgevonden en de Heffingsambtenaar geen raming had hoeven overleggen. Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.