In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, dat in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft. De vader was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de omgangsregeling was vastgesteld op eenmaal per kwartaal onder begeleiding van de gecertificeerde instelling. De vader verzocht het hof om deze regeling te wijzigen naar eenmaal per twee weken. Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarige goed verlopen en dat de minderjarige zijn plek in het pleeggezin heeft gevonden. De vader heeft inmiddels kennisgemaakt met de pleegouders en er is een goede samenwerking met de gecertificeerde instelling. Het hof oordeelde dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat er geen contra-indicaties zijn voor uitbreiding van de omgangsregeling. De huidige regeling van eenmaal per kwartaal werd als te beperkt beschouwd voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft besloten dat de omgangsregeling minimaal eenmaal per maand zal plaatsvinden, waarbij de tijdstippen, locatie en inhoud door de gecertificeerde instelling worden bepaald. Daarnaast is er ruimte voor videobellen tussen de vader en de minderjarige. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de eerdere beschikking is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen.