ECLI:NL:GHDHA:2022:2512

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
200.310.556/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen vader en minderjarige in perspectiefbiedend pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, dat in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft. De vader was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de omgangsregeling was vastgesteld op eenmaal per kwartaal onder begeleiding van de gecertificeerde instelling. De vader verzocht het hof om deze regeling te wijzigen naar eenmaal per twee weken. Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarige goed verlopen en dat de minderjarige zijn plek in het pleeggezin heeft gevonden. De vader heeft inmiddels kennisgemaakt met de pleegouders en er is een goede samenwerking met de gecertificeerde instelling. Het hof oordeelde dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat er geen contra-indicaties zijn voor uitbreiding van de omgangsregeling. De huidige regeling van eenmaal per kwartaal werd als te beperkt beschouwd voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft besloten dat de omgangsregeling minimaal eenmaal per maand zal plaatsvinden, waarbij de tijdstippen, locatie en inhoud door de gecertificeerde instelling worden bepaald. Daarnaast is er ruimte voor videobellen tussen de vader en de minderjarige. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de eerdere beschikking is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.310.556/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-2803
zaaknummer rechtbank : C/10/616488
beschikking van de meervoudige kamer van 14 december 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Kartal te Rotterdam,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam, thans geen advocaat;
- de pleegouders van [minderjarige] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 3 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 12 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De gecertificeerde instelling heeft op 28 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van de vader van 9 mei 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een brief van de vader van 8 juni 2022 met bijlage, ingekomen op 9 juni 2022;
  • een journaalbericht van de vader van 13 september 2022, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de moeder van 16 november 2022, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De raad heeft het hof bij brief van 2 november 2022 medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zijn.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door mr. L.A.E. Timmer, advocaat, als waarnemer voor mr. Kartal;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De moeder en de pleegouders zijn, hoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2020 te [geboortedatum] , hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
Tijdens de geboorte van de minderjarige was de moeder minderjarig. Zij is op [datum] 2021 meerderjarig geworden. Na de geboorte was niet in het gezag voorzien.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2020 is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige voor de duur van drie maanden.
3.5
De minderjarige is op 9 april 2020 in een (crisis)pleeggezin geplaatst en verblijft vanaf begin 2022 in een perspectief biedend pleeggezin.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020 is de voorlopige voogdijmaatregel vervangen door een voogdijmaatregel en is de gecertificeerde instelling benoemd tot voogd over de minderjarige. Daarnaast is in de overwegingen van de beschikking een met de ouders overeengekomen omgangsregeling opgenomen, waarbij de ouders de minderjarige een keer per twee weken onder begeleiding van de gecertificeerde instelling zien, deze uit te breiden naar eenmaal per week zodra er bij de gecertificeerde instelling meer capaciteit is.
3.7
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 december 2020 is de vordering van de vader tot nakoming van de omgangsregeling zoals is overeengekomen en vastgelegd in de beschikking van 29 mei 2020, strekkende tot het verruimen van het contact tussen hem en de minderjarige van een keer per twee weken naar een keer per week, afgewezen.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2020 is aan de vader vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige. Daarnaast is een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige bepaald, waarbij de vader de minderjarige een keer per twee weken onder begeleiding van de gecertificeerde instelling ziet, uit te breiden naar eenmaal per week zodra dat mogelijk is.
3.9
Bij tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2021 is (met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2020) een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de vader en de minderjarige en is de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van een (eventueel) definitief te treffen omgangsregeling in afwachting van het verloop van die voorlopige omgangsregeling. De voorlopige omgangsregeling is – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt vastgesteld. Met ingang van 26 augustus 2021 hebben de minderjarige en de vader eenmaal in de twee weken gedurende een uur omgang met elkaar, onder begeleiding van het Centrum voor Dienstverlening, hierna: CVD, in de regio Rotterdam.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is (met wijziging van de bij beschikking van 18 december 2020 gegeven beslissing inzake de omgang) de omgangsregeling als volgt vastgesteld. De vader en de minderjarige zullen eenmaal per kwartaal onder begeleiding van de gecertificeerde instelling, bij voorkeur (een van) de huidige jeugdbeschermers van de minderjarige, gedurende anderhalf uur omgang met elkaar hebben, waarbij de tijdstippen, locatie en inhoud – na overleg met de vader – worden bepaald door de gecertificeerde instelling.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, de bestreden beschikking te vernietigen en primair, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de omgangsregeling zoals voorgesteld door de vader onder punt 7 van het hoger beroepschrift wordt vastgesteld, inhoudende: een keer per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot en met 12.00 uur bij de vader, waarbij de eerste zes omgangsmomenten onder begeleiding van een onafhankelijke derde zullen plaatsvinden. Vervolgens zal in samenspraak met de begeleiding beoordeeld kunnen worden of de omgang qua duur of frequentie kan worden uitgebreid.
4.3
De gecertificeerde instelling voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren (het hof begrijpt: de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep), althans af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
Niet in geschil is dat de vader recht heeft op omgang met de minderjarige. In geschil is enkel de wijze waarop aan dit recht invulling moet worden gegeven.
5.2
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Standpunten
5.3
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld, is te beperkt. De vader betwist dat de plaatsing van de minderjarige in een perspectiefbiedend pleeggezin een wijziging is die de inperking van de omgangsregeling van eenmaal in de twee weken naar eenmaal per kwartaal rechtvaardigt. Als dat wel het geval was, dan is de vader van mening dat de huidige omstandigheden een uitbreiding van de omgangsregeling rechtvaardigen. De vader heeft inmiddels goed contact met de gecertificeerde instelling, de omgangsmomenten verlopen goed, liefdevol en veilig en de vader beschikt over vaardigheden in de basale verzorging. Gelet hierop bestaan er geen contra-indicaties voor onbegeleide omgang. De vader voegt hier tot slot nog aan toe dat uitbreiding van de omgang voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige van belang is.
5.4
De gecertificeerde instelling voert – kort samengevat – het volgende aan. De omgangsregeling dient te blijven zoals deze nu is. De omgang verloopt al een tijdje goed, maar het is te vroeg om te kunnen beoordelen of een uitbreiding van de regeling mogelijk is. De kans bestaat namelijk dat dit voor spanningen gaat zorgen bij de minderjarige. Gelet op de positieve ontwikkeling die de minderjarige op dit moment doormaakt, acht de gecertificeerde instelling het nemen van dat risico niet in zijn belang. De minderjarige heeft inmiddels zijn plek in het pleeggezin gevonden, ontwikkelt zich goed en hij heeft geen last meer van eczeem die vermoedelijk gerelateerd was aan spanning. Tot slot vindt de gecertificeerde instelling dat vier omgangsmomenten per jaar voldoende zijn voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige en dat een goede verstandhouding tussen de vader, de hulpverlening en de pleegouders vereist is voor uitbreiding van de omgang. Deze verstandhouding is er op dit moment nog niet. De gecertificeerde instelling heeft de vader wel meegedeeld, dat gestart zal worden met het een maal per maand videobellen tussen de vader en de minderjarige.
5.5
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De omgangsregeling dient te blijven zoals deze nu is. Er zijn te veel contra-indicaties voor uitbreiding van de omgangsregeling. De vader heeft tijdens omgangsmomenten meerdere malen ongewenst gedrag vertoond en dit heeft een negatieve invloed op de minderjarige. Verder kan de vader niet goed samenwerken met de hulpverlenende instanties en heeft hij zich niet neergelegd bij het feit dat het toekomstperspectief van de minderjarige in het pleeggezin ligt.
Overwegingen van het hof
5.6
Naar het oordeel van het hof zijn de omstandigheden gewijzigd en zijn er geen contra-indicaties voor uitbreiding van de omgangsregeling. Over de omvang van de uitbreiding overweegt het hof als volgt.
5.7
Ten tijde van de bestreden beschikking veroorzaakten de omgangsmomenten spanningen bij alle betrokkenen. De minderjarige moest zijn draai nog vinden in het pleeggezin, de vader had de pleegouders nog niet ontmoet en het contact tussen de vader en de gecertificeerde instelling verliep moeizaam.
5.8
Deze situatie doet zich momenteel niet meer voor. Allereerst verlopen de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarige op dit moment goed en zonder spanning. Er is wat dit betreft vooruitgang te zien bij de minderjarige. Daarnaast is de minderjarige inmiddels gewend in het pleeggezin, heeft de vader de pleegmoeder ontmoet en verloopt het contact tussen de vader en de gecertificeerde instelling goed. Dat de vader zich (nog) niet heeft neergelegd bij het idee dat het toekomstperspectief van de minderjarige in het pleeggezin ligt, is op zichzelf nog geen contra-indicatie voor uitbreiding van de omgangsregeling. Hiertoe zijn bijkomende omstandigheden nodig. De gecertificeerde instelling heeft in dit verband onvoldoende aangevoerd. Verder neemt het hof in zijn beslissing mee dat het in het belang van de identiteitsontwikkeling van de minderjarige is dat hij zijn vader beter leert kennen. De huidige regeling van eens per kwartaal anderhalf uur is zeer beperkt. Met een ruimere omgangsregeling kan de minderjarige zijn vader beter leren kennen. Tot slot weegt het hof mee dat de minderjarige geen omgang meer heeft met de moeder, die eenmaal per maand omgang had met de minderjarige.
5.9
Het hof vindt de door de vader verzochte wijziging van eenmaal per kwartaal naar eenmaal per twee weken vanuit de huidige situatie een te grote overgang voor de minderjarige. Daarom zal beslist worden dat de omgang (minimaal) eenmaal per maand gedurende anderhalf uur onder begeleiding zal plaatsvinden. De tijdstippen, locatie en inhoud hiervan zullen worden bepaald door de gecertificeerde instelling. Nu is gebleken dat de samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling tegenwoordig goed verloopt, ziet het hof geen aanleiding tot toewijzing van zijn verzoek om een onafhankelijke derde voor de begeleiding van de omgang aan te wijzen. Daarnaast kan het videobellen eenmaal per maand, zoals al is besproken tussen de gecertificeerde instelling en de vader, plaatsvinden.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vast, inhoudende dat:
  • de vader en de minderjarige (minimaal) eenmaal per maand onder begeleiding van de gecertificeerde instelling gedurende anderhalf uur omgang met elkaar zullen hebben, waarbij de tijdstippen, locatie en inhoud – na overleg met de vader – worden bepaald door de gecertificeerde instelling, en;
  • de vader eenmaal per maand zal videobellen met de minderjarige, waarbij de tijdstippen – na overleg met de vader – worden bepaald door de gecertificeerde instelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.C. Olland en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 14 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.