ECLI:NL:GHDHA:2022:2477

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.282.553/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over mondelinge afspraken inzake de aankoop en eigendom van onroerend goed en een motorschip

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [verweerder] over mondelinge afspraken die zijn gemaakt in verband met de aankoop, verdeling en gebruik van een woonark en een motorschip. In maart 2017 hebben beide partijen samen een woonark en een ponton met daarop een eetcafé gekocht voor €240.000, waarbij zij een aanbetaling van €50.000 hebben gedaan. In september 2017 heeft [appellant] zijn motorschip verkocht aan [verweerder] voor €42.500, waarvan [verweerder] €22.500 heeft betaald. [appellant] vordert nu het restant van de koopsom voor het motorschip, terwijl [verweerder] zich beroept op verrekening met een bedrag dat volgens hem nog door [appellant] verschuldigd is voor de woonark.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen en [verweerder] in reconventie veroordeeld tot betaling van €17.333,29. [appellant] is in hoger beroep gegaan, waarbij hij alsnog toewijzing van zijn vordering in conventie vordert en afwijzing van de vordering in reconventie van [verweerder]. Het hof heeft de zaak in behandeling genomen en zal partijen toelaten tot bewijslevering over de gestelde mondelinge overeenkomst en de huurverhouding met betrekking tot de woonark.

De beslissing van het hof houdt in dat [verweerder] moet bewijzen dat er een mondelinge overeenkomst is waarbij [appellant] €60.000 moet betalen voor de volledige eigendom van de woonark. Tevens moet [appellant] bewijzen dat hij recht heeft op het volledige bedrag van de huurinkomsten van de woonark, en dat hij onrechtmatig uit de woonark is gezet. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoren en verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.282.553/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/578356/ HA ZA 19-656.
Arrest van 20 december 2022
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.A.J. van Wingerden uit Dordrecht,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats],
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. van Buuren uit Westmaas, gemeente Hoeksche Waard.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [verweerder].

1.De zaak in het kort

[appellant] en [verweerder] hebben samen in maart 2017 de [woonark] en een ponton met daarop [het eetcafé] met aanhorigheden gekocht voor een bedrag van € 240.000,--. [appellant] en [verweerder] hebben een aanbetaling gedaan van in totaal € 50.000,-, die voor € 32.500,-- is voldaan door [appellant] en voor € 17.500,-- door [verweerder]. Voor de resterende € 190.000,-- is door de verkopende partij een hypothecaire geldlening verstrekt. [appellant] en [verweerder] zijn ieder voor de helft eigenaar geworden van deze samen gekochte zaken.
In september 2017 hebben partijen een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij [appellant] zijn [het motorschip] heeft verkocht aan [verweerder] voor € 42.500,--. [verweerder] heeft hiervan € 22.500,-- betaald.
In deze procedure vordert [appellant] betaling van het restant van de koopsom voor [het motorschip]. [verweerder] beroept zich op verrekening (met een volgens hem door [appellant] nog verschuldigd bedrag voor het door [appellant] verkrijgen van de volle eigendom van de [woonark]) en vordert zijnerzijds een aantal bedragen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 augustus 2020, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2020 (hierna: het tussenvonnis) en 3 juni 2020 (hierna: het eindvonnis);
  • het arrest van dit hof van 27 oktober 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 februari 2021;
  • de memorie van grieven met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende eisvermeerdering;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 2.1. tot en met 2.4. een aantal feiten vastgesteld. Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van deze feiten uit zal gaan.
3.2.
[appellant] en [verweerder] hebben bij overeenkomst van 24 maart 2017 (hierna: de koopovereenkomst) van de heer en mevrouw [betrokkenen] (hierna: [betrokkenen]) de [woonark] (hierna: de [woonark]) en een ponton met daarop het [het eetcafé] (hierna: [het eetcafé]) met aanhorigheden gekocht voor een bedrag van € 240.000,--. [appellant] en [verweerder] hebben een aanbetaling gedaan van in totaal € 50.000,--, die voor € 32.500,-- is voldaan door [appellant] en voor € 17.500,-- door [verweerder]. Voor de resterende € 190.000,-- is door partij [betrokkenen] een hypothecaire geldlening verstrekt met een looptijd van 10 jaar.
3.3.
Op 1 juni 2017 is de eigendom van [het eetcafé] en de [woonark] overgedragen (hierna: de overdracht), waarbij [appellant] en [verweerder] ieder voor de helft eigenaar zijn geworden.
3.4.
In september 2017 hebben partijen een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij [appellant] zijn [het motorschip] (hierna: [het motorschip]) heeft verkocht aan [verweerder] voor € 42.500,--. [verweerder] heeft hiervan € 22.500,-- betaald.
3.5.
Ten behoeve van de exploitatie van [het eetcafé] is de Stichting BWR opgericht (hierna: de stichting). [appellant] was bestuurder van de stichting. [appellant] heeft de stichting in 2018 laten ontbinden. Daarmee kwam ook een einde aan de exploitatievergunning van [het eetcafé].

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [verweerder] gedagvaard en in conventie gevorderd dat, samengevat,
[verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,--, zijnde het restant van de koopsom van [het motorschip] en € 7.500,--, zijnde een regresvordering op [verweerder] omdat hij ([appellant]) dit bedrag ten opzichte van [verweerder] teveel heeft betaald bij de aanbetaling in het kader van de koopovereenkomst, met rente en kosten, proceskosten rechtens.
4.2
[verweerder] heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie) dat, samengevat, [appellant] wordt veroordeeld tot:
betaling van € 16.643,50; dit bedrag betreft voor € 10.000,-- het restant van de koopsom die [appellant] volgens [verweerder] verschuldigd is uit hoofde van een (volgens [verweerder]) tussen hen gesloten mondelinge overeenkomst tot verkrijging van de volle eigendom van de [woonark] door [appellant], voor € 4.675,-- een vordering tot huurwaarde vergoeding voor de [woonark] en overigens de helft van de door [verweerder] bij de overdracht betaalde notariskosten en de helft van de verzekeringskosten voor de [woonark];
levering van [het motorschip] aan [verweerder];
betaling van € 36.682,75; dit bedrag wordt voor € 20.268,80 gevorderd uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en voor € 16.413,95 in verband met investeringen in [het eetcafé] en hypotheekaflossingen aan [betrokkenen] in 2017;
betaling van € 7.662,73; dit bedrag bestaat uit de helft van de door [verweerder] in 2018 en 2019 verrichte hypotheekaflossingen minus de helft van de huurinkomsten uit de [woonark].
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen en in reconventie [appellant] veroordeeld tot betaling van € 17.333,29 en tot levering van [het motorschip] met dwangsom. Het bedrag van € 17.333,29 is als volgt samengesteld:
Restant verkoopprijs van de [woonark] € 7.500,--
Helft verzekeringskosten van de [woonark] en [het eetcafé] € 1.348,81
Helft notariskosten € 821,75
Helft hypotheeklasten – helft huuropbrengst € 7.662,73
Totaal € 17.333,29
[appellant] is in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] vordert in het principaal appel alsnog toewijzing van zijn vordering in conventie en afwijzing van [verweerder] vordering in reconventie. In het incidenteel appel vordert [verweerder] alsnog toewijzing van het resterende deel van zijn vordering in reconventie, ‘rekening houdende met de eisvermeerdering ad € 10.736,60 van [verweerder] [dit laatste bedrag bestaat uit de helft van de door [verweerder] in 2020 en 2021 tot 13 juli 2021 verrichte hypotheekaflossingen minus de helft van de huurinkomsten uit de [woonark], opm. hof], alsook de helft van de door hem nog te betalen hypotheeklasten minus de helft van eventuele huurinkomsten voor in de toekomst, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente’.
5.2
[appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging en zij is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de goede procesorde. Het hof zal bij de beoordeling van het hoger beroep uitgaan van de gewijzigde eis.

6.Beoordeling in hoger beroep

In het principaal hoger beroep
6.1
De grieven 1 tot en met 5 en 7 richten zich tegen de conclusie van de rechtbank in het tussenvonnis dat de conventionele vorderingen voor afwijzing gereed liggen en de vaststelling – samengevat – dat
  • i) [appellant] en [verweerder], in afwijking van de koopovereenkomst, mondeling zijn overeengekomen dat [appellant] € 60.000,-- voor de [woonark] zou betalen, waarna [verweerder] zijn eigendomsdeel zou overdragen zodat [appellant] de [woonark] volledig in eigendom zou verkrijgen;
  • ii) het door [appellant] als teveel betaalde koopprijs teruggevorderde bedrag onderdeel is van de koopprijs voor de [woonark];
  • iii) voor [appellant] nog € 7.500,-- als voor de [woonark] te betalen resteert;
en de gronden waar deze vaststelling op rust.
De grieven 8 en 9 stellen aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat [verweerder] zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst ter zake [het motorschip] zou zijn nagekomen en dat niets aan de levering van [het motorschip] door [appellant] in de weg zou staan.
Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
6.2
Kern van deze grieven is blijkens de toelichting dat [appellant] betwist dat sprake is geweest van een mondelinge overeenkomst tussen partijen op grond waarvan hij
€ 60.000,-- aan [verweerder] moest betalen om de volle eigendom van de [woonark] te verkrijgen. De [woonark] behoorde net als [het eetcafé] en de aanhorigheden tot de zaken die partijen op 24 maart 2017 voor € 240.000,-- van [betrokkenen] hebben gekocht. Van de door beiden verschuldigde aanbetaling van € 50.000,-- heeft hij ([appellant]) een bedrag van € 32.500,- - betaald, dus gelet op art. 6:6 BW € 7.500,-- teveel. Dit omdat [verweerder] ten tijde van de aanbetaling aan [betrokkenen] niet beschikte over € 25.000,--.
Omdat de door [verweerder] gestelde mondelinge overeenkomst met betrekking tot de [woonark] niet vast staat, geldt ter zake van de verkoop van [het motorschip] dat [verweerder] slechts een bedrag van € 22.500,-- heeft betaald en nog € 20.000,-- moet voldoen.
Er resteren voor [appellant] twee vorderingen op [verweerder], € 20.000,-- en
€ 7.500,--, beide te vermeerderen met wettelijke rente, aldus [appellant].
6.3
[verweerder] heeft dit betwist. Hij heeft gesteld dat tussen partijen wel degelijk een mondelinge overeenkomst bestaat, op grond waarvan [appellant] aan [verweerder] een bedrag van € 60.000,-- verschuldigd is om de [woonark] volledig in eigendom te krijgen. Pas bij memorie van grieven stelt [appellant] dat [appellant] slechts een optie zou hebben gekregen, terwijl in het proces-verbaal van de zitting van 7 november 2019 is opgenomen dat [appellant] zou proberen het bedrag van € 60.000,-- bij elkaar te krijgen. Er is geen sprake van een optie. [appellant] heeft niet betwist dat partijen met de verkoop van [het motorschip] voor ogen hadden om de lening aan de ouders van [appellant] terug te betalen en [appellant] een verdere aanbetaling te laten verrichten voor de volledige aankoop van de [woonark]. [verweerder] verwijst naar de (als prod. 5 bij c.v.a. overgelegde schriftelijke) verklaring van R.H. van der Boom en hetgeen [appellant] ter comparitie bij de rechtbank heeft verklaard.
Met betrekking tot de lening door de ouders van [appellant] heeft [verweerder] bij conclusie van antwoord gesteld dat dit een noodoplossing was omdat [appellant] na ondertekening van de overeenkomst bleek niet over de door hem te betalen € 60.000,-- te beschikken. Zijn ouders hebben hem toen € 10.000,-- en € 22.500,-- geleend, gebaseerd op het feit dat [appellant] de woonark zou gaan bewonen. Om aan zijn verplichting te kunnen voldoen om € 60.000,-- in te brengen, stelde [appellant] voor om de eigendom van zijn jacht Anna aan hem, [verweerder], over te dragen om zodoende door verrekening alsnog 100% eigenaar te worden van de woonark. Voorwaarde was dat [verweerder] een deel van de lening van de ouders van [appellant] van € 22.500,-- direct aan hen zou aflossen. Alles aldus [verweerder].
6.4
Tussen partijen is duidelijk in geschil of tussen hen een mondelinge overeenkomst met betrekking tot de [woonark] is overeengekomen als door [verweerder] gesteld. Het hof constateert dat [verweerder] met zijn stellingname hieromtrent een bevrijdend verweer voert, waarbij, gegeven de betwisting door [appellant], de bewijslast op hem rust. [verweerder] zal worden toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen.
6.5
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de huur die [verweerder] incasseert voor de [woonark] niet bij helfte aan [appellant] en [verweerder] toekomt, zoals [verweerder] voorstaat, maar dat hij, [appellant], recht heeft op het volledige bedrag. [appellant] stelt in dit verband dat tussen partijen is overeengekomen dat [appellant] het woongenot van de [woonark] zou krijgen en [verweerder] het woongenot van [het eetcafé], dat [appellant] hiervoor geen huur verschuldigd was, net zo min als [verweerder] huur verschuldigd was voor de ruimte boven [het eetcafé], dat [verweerder], die zelf zonder huurafdracht boven [het eetcafé] woont, hem echter ten onrechte uit de [woonark] heeft gezet, en dat hij daardoor schade heeft geleden vanwege verloren woongenot, welke schade correspondeert met de (volledige) huuropbrengsten. [verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat dit tussen partijen zou zijn overeengekomen en dat hij [appellant] onrechtmatig heeft ontruimd.
6.6
De bewijslast voor de onder 6.5 opgenomen stelling rust op [appellant]. Het hof zal hem dit opdragen. Mocht [appellant] niet slagen in dit bewijs dan dient nog nader te worden ingegaan op de omstandigheid dat [verweerder] geen huur afdraagt voor de door hem bewoonde/gebruikte ruimte.
6.7
Het hof verzoekt [verweerder] en [appellant] opgave te doen aan de raadsheer-commissaris van de door hen voor te brengen getuigen. Het hof zal allereerst [verweerder] toelaten tot het bewijs van zijn stellingen. Voor zover dezelfde getuigen gehoord kunnen worden door [appellant] zal [appellant] de gelegenheid krijgen de door [verweerder] voorgebrachte getuigen ook over het op hem rustende bewijs te horen. Voor zover [appellant] nog additionele getuigen wenst te horen, zal een nadere datum worden bepaald.
Comparitie van partijen
6.8
Direct aansluitend op het laatste getuigenverhoor zal een mondelinge behandeling worden gehouden ten overstaan van de raadsheer-commissaris die ook de getuigenverhoren afneemt, waarbij partijen desgewenst mondeling kunnen concluderen naar aanleiding van het getuigenverhoor. Verder zal deze mondelinge behandeling worden gebruikt voor het beproeven van een minnelijke regeling,

7.Beslissing

Het hof:
- laat [verweerder] toe tot het bewijs dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] € 60.000 moet betalen in verband met de verwerving van ([verweerder] aandeel in) het eigendomsrecht van de [woonark] en dat deze betaling gedeeltelijk zou worden geëffectueerd door verrekening met de koopprijs voor [het motorschip], deels ook met [appellant] aanbetaling aan [betrokkenen];
.
  • laat [appellant] toe tot het bewijs van zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat hij, sowieso / onvoorwaardelijk / ook los van de door [verweerder] gestelde afspraak, zonder huurafdracht het woongenot van de [woonark] zou hebben, en dat [verweerder] hem onrechtmatig uit de [woonark] heeft ontruimd;
  • bepaalt dat, indien [verweerder] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.W. Frieling, op
  • bepaalt indien [appellant] getuigen wil doen horen, een datum hiervoor nader zal worden bepaald door de raadsheer-commissaris;
  • bepaalt dat [appellant] en [verweerder]
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak , opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden januari tot en met maart 2023 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • beveelt partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die de zaak kent en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, desgewenst voor mondelinge memorie na getuigenverhoor en verder voor het beproeven van een schikking te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris direct aansluitend op het laatste getuigenverhoor;
  • deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor of de comparitie over te leggen;
  • bepaalt dat partijen eventuele stukken waarop zij ter comparitie een beroep willen doen, zullen overleggen door deze
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, J.M. van der Klooster en J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 20 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.