In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne, waarbij ongeveer 1125 kilogram cocaïne was verborgen in pakketten bevroren vis in een container uit Ecuador. De verdachte werd samen met medeverdachten aangetroffen in een loods in Zaandam, waar zij bezig waren de pakketten te openen. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de cocaïne. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren zou worden veroordeeld. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het tenlastegelegde en legde een gevangenisstraf op van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de invoer en het verdere vervoer van de cocaïne, en dat zijn handelen een bijdrage had geleverd aan het internationale drugscircuit. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder overtredingen van de Opiumwet. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en bepaalde de straf op 6 jaren in plaats van 6 jaren en 6 maanden. De in beslag genomen voorwerpen werden verbeurd verklaard, met uitzondering van één voorwerp dat aan de verdachte werd teruggegeven.