ECLI:NL:GHDHA:2022:2415

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
200.313.139/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, die door de vader werd verzocht. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Wigman, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming had afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.G.J. van Dam-Lolkema, verzet zich tegen de ondertoezichtstelling en stelt dat het goed gaat met de minderjarigen. Het hof heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is, maar oordeelt dat een ondertoezichtstelling niet doeltreffend zal zijn. De minderjarigen, inmiddels 17 en 13 jaar oud, hebben al geruime tijd geen contact met de vader en verzetten zich tegen gedwongen hulpverlening. Het hof concludeert dat gedwongen hulpverlening de weerstand van de minderjarigen kan verergeren en dat het in hun belang is om hen niet onder toezicht te stellen. De bestreden beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.313.139/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 22-710
zaaknummer rechtbank : C/09/627662
beschikking van de meervoudige kamer van 7 december 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.G.J. van Dam-Lolkema te Zwolle.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 26 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en op schrift gesteld op 16 mei 2022, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 31 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 10 augustus 2022 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de raad van 10 augustus 2022, ingekomen op 15 augustus 2022;
- een brief van de zijde van de moeder van 7 november 2022 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vader van 7 november 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de raad van 9 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 10 november 2022.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
-[minderjarige 1] op [geboortedatum] 2005, te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] op [geboortedatum] 2009, te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
3.3
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder.
3.5
De minderjarigen waren van 8 oktober 2020 tot 8 oktober 2021 onder toezicht gesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om de minderjarigen onder toezicht te stellen, afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van de raad alsnog toe te wijzen en derhalve de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden.
4.3
De moeder verzet zich daartegen. Zij verzoekt het hof bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het beroep van de vader af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van, het hof begrijpt, de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader voert – kort samengevat – het navolgende aan. De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij hebben een negatief beeld van de vader. Er is al geruime tijd geen enkele vorm van contact tussen de vader en de minderjarigen. Dat is te wijten aan de moeder. Ook de raad heeft in zijn beschermingsonderzoek met zoveel woorden overwogen dat sprake is van negatieve beïnvloeding van de minderjarigen door de moeder, anders gezegd: ouderverstoting. De vader vindt het belangrijk dat er hulpverlening komt voor de minderjarigen in het belang van hun identiteitsontwikkeling. De moeder heeft in eerste aanleg toegezegd om hulp voor de minderjarigen in het vrijwillig kader te zoeken. Maar er is tot op heden geen enkele vorm van passende hulp voor de minderjarigen van de grond gekomen. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder alsnog hulp voor de minderjarigen aanzoekt, omdat zij niet achter contactherstel tussen de vader en de minderjarigen staat. Het voorgaande levert een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen op en maakt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
5.2
De moeder voert – kort samengevat – het navolgende aan. Het gaat goed met de minderjarigen. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen. De moeder erkent dat er al geruime tijd geen contact is tussen de vader en de minderjarigen. Volgens de moeder is er geen sprake van negatieve beïnvloeding van haar uit. De minderjarigen willen zelf geen contact met de vader omdat de vader niet in staat is zijn emoties in voldoende mate los te laten. Het feit dat vader doorprocedeert, geeft daar ook blijk van en werkt alleen maar averechts. De beslissing van de kinderrechter om het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen is gebaseerd op het feit dat de minderjarigen zich verzetten tegen iedere gedwongen vorm van contact met de vader. Gelet op het voorgaande is de moeder van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden.
Ter zitting heeft de moeder nog aangevoerd dat zij het belang van hulp voor de minderjarigen inziet en dit ook bespreekbaar maakt met de minderjarigen. Zij vindt het belangrijk dat de minderjarigen ook zelf hulp willen. [minderjarige 2] heeft aangegeven te willen praten met de praktijkondersteuner van de huisarts; de vader heeft hiervoor geen toestemming gegeven.
5.3
De raad heeft in zijn voormelde brief van 10 augustus 2022 aangegeven nog steeds achter zijn inleidend verzoek te staan, maar inmiddels te berusten in de bestreden beschikking.
Overwegingen van het hof
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het navolgende gebleken. De minderjarigen hebben al gedurende geruime tijd (thans bijna drie jaar) geen, althans nagenoeg geen contact met de vader. De rechtbank heeft eerder overwogen dat dit een ernstige bedreiging van de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen met zich brengt en heeft om die reden de minderjarigen in 2020 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Het hof stelt vast dat dit geen verbetering in het contact tussen de vader en de minderjarigen teweeg heeft gebracht en dat de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen niet is weggenomen.
5.6
Inmiddels zijn de minderjarigen 17 jaar en 13 jaar oud en bevinden zij zich in een belangrijke ontwikkelingsfase. Uit de overgelegde stukken komt duidelijk naar voren dat er bij de minderjarigen veel weerstand is tegen hulp in een gedwongen kader. Ook de raad heeft dat bij de minderjarigen gesignaleerd.
5.7
De vader verwijt de moeder dat zij zich onvoldoende inspant om passende hulp voor de minderjarigen in gang te zetten. De moeder heeft er echter naar het oordeel van het hof blijk van gegeven dat zij gemotiveerd is om hulp voor de minderjarigen te vinden en zich daar ook voor inzet door dit met de minderjarigen te bespreken. Daarop heeft [minderjarige 2] te kennen gegeven dat zij wil praten met de praktijkondersteuner van de huisarts. De vader heeft daarvoor geen toestemming willen geven omdat hij die vorm van hulp niet passend acht voor [minderjarige 2] . De vader wil dat [minderjarige 2] in gesprek gaat met een psycholoog.
5.8
[minderjarige 1] heeft aan het hof kenbaar gemaakt dat zij niet open staat voor professionele hulpverlening. Zij ervaart voldoende steun en, als zij daar behoefte aan heeft, een luisterend oor van personen uit haar omgeving, zoals haar vriendinnen. Zij heeft er blijk van gegeven zich sterk te verzetten tegen gedwongen gesprekken over het verbroken contact met haar vader en de emotionele gevolgen daarvan.
5.9
Het hof is van oordeel dat de huidige situatie waarin de minderjarigen geen evenwichtig contact hebben met beide ouders, schadelijk is voor hun identiteitsontwikkeling. Het vindt het ook in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat zij daarvoor hulp krijgen. Vastgesteld moet worden dat de minderjarigen deze hulp niet of niet onvoorwaardelijk accepteren. Dat betekent dat aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:255 lid 1 aanhef en onder a BW is voldaan. Toch zal het hof in het onderhavige geval niet tot een ondertoezichtstelling besluiten. Daartoe overweegt het hof dat er een reëel risico bestaat dat door hulp in een gedwongen kader de weerstand bij de minderjarigen alleen maar toeneemt (in plaats van afneemt). Dit zal een mogelijk contactherstel tussen de vader en minderjarigen bemoeilijken. Bovendien verwacht het hof dat er – gezien de weerstand - niet of nauwelijks winst te behalen valt bij gedwongen hulpverlening gericht op (het omgaan met) het contactverlies, terwijl er wel een risico bestaat op toename van de interne spanningen bij de minderjarigen. De inzet van gedwongen hulpverlening acht het hof daarom in dit geval niet doeltreffend. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.1
Het hof doet een beroep op de vader om te proberen de wens van [minderjarige 2] meer leidend te laten zijn, juist nu [minderjarige 2] na lange tijd voor zichzelf een opening heeft gevonden om een vorm van hulp toe te laten. Het hof sluit niet uit dat als [minderjarige 2] van de vader de toestemming krijgt om met de door haar gewenste hulp aan de slag te gaan, dit op termijn zou kunnen bijdragen aan een verbetering van de relatie tussen de vader en [minderjarige 2] .
Proceskosten
5.11
Het hof ziet geen aanleiding om de vader, zoals de moeder heeft verzocht, te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil zal het hof die kosten compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, A.C. Olland en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 7 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.