ECLI:NL:GHDHA:2022:2409

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
200.298.221/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een negatieve huwelijksgemeenschap en fiscale gevolgen van een geldlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de afwikkeling van een negatieve huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw heeft een lening van € 92.516,- afgesloten bij een stamrecht BV, waarvan de aandelen door de man worden gehouden. De fiscus heeft deze lening als onzakelijk gekwalificeerd, wat heeft geleid tot een aanslag inkomstenbelasting die als gemeenschapsschuld wordt beschouwd. De zaak betreft ook de toepassing van artikel 1:102 BW, dat de aansprakelijkheid van de man voor de schulden van de vrouw regelt.

De vrouw is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de man en de vrouw verschillende activa en passiva zouden ontvangen, maar de vrouw was het niet eens met de wijze van verdeling en de informatieverplichting van de man met betrekking tot de lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden. De man had op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin hij vorderingen tegen de vrouw indiende voor teveel ontvangen ontslagvergoeding en andere schulden.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende informatie heeft om de omvang van de huwelijksgemeenschap vast te stellen en dat de man geen deugdelijke grondslag heeft voor zijn vorderingen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het meer of anders verzochte is afgewezen. De beslissing benadrukt de zorgelijke financiële positie van beide partijen en roept hen op om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken voor hun financiële problemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.298.221/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 17-7904 (echtscheiding) en FA RK 18-1756 (verdeling)
zaaknummers rechtbank : C/09/541304 (echtscheiding) en C/09/549416 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 30 november 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.S. Bijsterbosch te 's-Gravenzande
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 april 2021, alsmede naar de (tussen)beschikkingen van 21 juni 2018 en 2 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 20 juli 2021 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 20 april 2021 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De man heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 24 december 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
 op 10 augustus 2021 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen;
 op 14 september 2021 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen;
 op 24 mei 2022 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen;
 op 30 mei 2022 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen;
van de zijde van de man:
 op 20 mei 2022 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 september 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.6
De advocaat van de man heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
3.2
Voor de leesbaarheid en het begrip van deze beschikking geeft het hof enkele feiten weer die eveneens zijn vermeld in de bestreden beschikking. Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1983 te [plaats] in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Op 12 oktober 2017 is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend met als gevolg dat op die datum de wettelijke algehele gehele gemeenschap van goederen (hierna huwelijksgemeenschap) is ontbonden. Op laatstgenoemde datum is een gestolde gemeenschap ontstaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, en wel als volgt:
1. dat aan de man worden toebedeeld:
1.1.
het saldo van de bankspaarrekening bij de ING Bank ( [nummer 1] );
1.2.
de helft van de waarde van de lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden (NN) met polisnummer [nummer 2] per de peildatum, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:178, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW);
2. dat aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1.
het saldo van de rekening bij de ING Bank ( [nummer 3] );
2.2.
de helft van de waarde van de lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 2] per de peildatum, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:178, tweede lid, BW;
3. dat het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen (ING Oranje spaarrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] ) bij helfte zal worden gedeeld, waarna de rekeningen zullen worden opgeheven;
4. dat het saldo van de ING rekening op naam van [V.O.F.] ( [rekeningnummer 3] ) bij helfte zal worden gedeeld, waarna deze rekening zal worden opgeheven;
5. dat saldi op eventuele overige bank- en spaarrekeningen zullen worden toebedeeld aan de persoon op wiens/wier naam de rekeningen staan, zonder nadere verrekening;
6. bepaald dat de man en de vrouw de vof samen met de accountant moeten afwikkelen;
7. bepaald dat de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding de op de peildatum bestaande schuld van € 48.000,- ieder voor de helft voor hun rekening nemen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vrouw is het met de bestreden beschikking gedeeltelijk niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man inzage dient te geven in de hoogte van de lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 2] op peildatum en te bepalen dat aan de vrouw wordt toebedeeld de helft van de waarde van de lijfrenteverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 2] , met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:178, tweede lid, BW;
II. te bepalen dat de man uitsluitsel dient te geven over de hoogte van de ontbindingsvergoeding op peildatum middels inzage in de jaarstukken van [B.V.] over het jaar 2017 dan wel middels andere verificatoire bescheiden en te bepalen dat aan de vrouw wordt toebedeeld de helft van de resterende aanspraken op de ontbindingsvergoeding over de periode gelegen vóór de peildatum, een en ander conform randnummer 16 van het beroepschrift met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:178, tweede lid, BW;
III. op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) de man te bevelen aan de vrouw afschriften/informatie te verstrekken van alle jaarstukken, bankafschriften en overige denkbare verificatoire bescheiden die betrekking hebben op de schuldensituatie van partijen op peildatum en de vraag of, en zo ja in hoeverre, op deze schulden (inmiddels) is afgelost.
4.3
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw en heeft incidenteel hoger beroep tegen de bestreden beschikking ingesteld. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en in incidenteel hoger beroep te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na betekening van de door het hof te wijzen
beschikking aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting dient te betalen:
I. een bedrag van € 133.950,50 ter zake de teveel ontvangen ontslagvergoeding;
II. een bedrag van € 675,00 ter zake de schuld van partijen aan [bedrijf 1] en
III. een bedrag van € 10.615,41, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, ter zake de schuld van partijen aan [bedrijf 2] .
4.4
De vrouw verzet zich daartegen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In hoger beroep is in geschil de informatieverplichting door de man inzake de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden, de aanspraak van de vrouw op de ontslagvergoeding van de man, de regresvordering van de man wegens het voldoen van schulden van partijen en een inzagevordering van de vrouw.
In principaal en incidenteel hoger beroep
5.2
Het hof bespreekt het principale appel en het incidentele appel zoveel mogelijk gezamenlijk.
Informatieverplichting
5.3
Het hof overweegt als volgt. Op basis van artikel 1:83 BW verschaffen de echtgenoten elkander desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden. De aard van de huwelijkse samenleving brengt echter niet mede dat echtgenoten onderling rekening en verantwoording dienen af te leggen (HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6790).
5.4
Relevant is de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap op de peildatum van de ontbinding, zijnde 12 oktober 2017. Het hof is van oordeel dat de vrouw over voldoende informatie beschikt om de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De man heeft in het geding gebracht de vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever op basis waarvan kan worden vastgesteld welk bedrag de man als stamrecht heeft afgestort in [B.V.] (de stamrecht BV waarvan de aandelen door de man worden gehouden). Het hof heeft ook kennis genomen van de jaarrekening 2016 van [B.V.] , de jaarrekening van de [V.O.F.] 2017 en de cijfers van voormelde VOF tot 21 augustus 2018 en een brief van de fiscus van 6 januari 2021 ter zake de leningen die [B.V.] aan partijen heeft verstrekt en uit welke brief volgt dat de fiscus de leningen als onzakelijk verklaart. Op basis van onder meer deze gegevens kan de vrouw goed de schuldpositie vaststellen van partijen. Tot slot is door de man in het geding gebracht een brief van Nationale Nederlanden van 17 mei 2021 waaruit volgt wat de afkoopwaarde van de polis NN [nummer 2] op 12 oktober 2017 is. Het hof is van oordeel dat de grieven 1 en 4 van de vrouw geen doel treffen en er eveneens geen grond is voor toepassing van artikel 843a Rv.
Verdeling NN polis [nummer 2]
5.5
Uit het petitum van de vrouw volgt dat aan haar moet worden toegedeeld de helft van de waarde van de NN polis [nummer 2] . Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank de verdeling van de hiervoor vermelde NN polis heeft vastgesteld en heeft bepaald dat de helft van de waarde daarvan per de peildatum aan de vrouw wordt toebedeeld. De vrouw heeft derhalve geen belang meer bij haar vordering.
Ontslagvergoeding tot aan datum ontbinding huwelijksgemeenschap
5.6
Het hof heeft uit de processtukken van partijen kunnen afleiden dat de ontslagvergoeding van de man van € 246.469,33 is gestort in [B.V.] . Het hof verwijst naar de vaststellingsovereenkomst van 25 februari 2013 die de man met zijn voormalige werkgever heeft afgesloten.
5.7
Door de vrouw is in haar beroepschrift gesteld dat een deel van de ontslagvergoeding betrekking heeft op de periode gelegen voor de ontbinding van de gemeenschap. Uit de berekeningsmethodiek van de vrouw volgt dat een bedrag van € 74.342,- betrekking heeft op de periode voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Ter aanvulling van het inkomen van de man is gedurende het huwelijk tot datum ontbinding een bedrag van € 69.093,- in de huwelijksgemeenschap gevloeid. Het hof begrijpt uit het betoog van de vrouw dat de man nog een vordering op [B.V.] heeft van € 5.249,-, welke vordering in de huwelijksgemeenschap valt. Door de man wordt erkend dat er tot 31 december 2016 een bedrag van € 69.093,- uit [B.V.] aan hem is uitgekeerd en dus ten goede is gekomen aan de huwelijksgemeenschap. In randnummer 21 van zijn verweerschrift tevens incidenteel appel stelt de man echter dat de vrouw geen recht heeft om enig bedrag te ontvangen. In zijn incidentele appel betoogt de man dat [B.V.] op de vrouw alsmede op partijen een aanzienlijke vordering heeft die de vrouw alsmede partijen niet hebben voldaan. Met betrekking tot de schuld van de vrouw aan [B.V.] van € 92.516,-, is de man op basis van artikel 1:102 BW wettelijk aansprakelijk geworden op het tijdstip van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft op basis van de processtukken kunnen vaststellen dat de vorderingen van [B.V.] vele malen groter zijn dan de vordering van de man en de vrouw op [B.V.] , hetgeen impliceert dat de vordering van de man op [B.V.] door compensatie teniet is gegaan. De grief 2 treft dus geen doel.
Te veel ontvangen ontslag vergoeding en regresvorderingen
5.8
Uit het incidentele appel van de man volgt dat hij meent een vordering op de vrouw te hebben van:
een bedrag van € 133.950,50 ter zake de teveel ontvangen ontslag vergoeding;
een bedrag van € 675,00 ter zake de schuld van partijen aan [bedrijf 1] ;
een bedrag van € 10.615,41 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag ter zake de schuld van partijen aan [bedrijf 2] .
5.9
Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de man geen deugdelijke grondslag voor zijn vorderingen jegens de vrouw heeft geformuleerd. De stelling van de man zoals geformuleerd onder randnummer 17 is onbegrijpelijk. Uit de procestukken volgt dat er een bedrag van € 246.469,33 in [B.V.] is gestort. [B.V.] betreft een stamrecht BV en er werd in deze vennootschap geen onderneming geëxploiteerd. Partijen leenden geld van [B.V.] en het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er naast de geldstroom van € 246.469,33 nog een andere ingaande geldstroom was voor [B.V.] . Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is dit door het hof al naar voren gebracht. De man heeft naar het oordeel van het hof geen enkele deugdelijke verklaring gegeven voor zijn stelling dat per 31 december 2016 een bruto bedrag van € 342.243,- door [B.V.] is uitgekeerd, terwijl er slechts een ingaande geldstroom is geweest van € 246.469,33. De stelling van de man zoals geformuleerd in randnummer 18 dat in de huwelijkse periode een bedrag van € 267.091,- teveel is uitgekeerd en de vrouw een bedrag van € 133.950,50 aan de man moet betalen ontbeert dus een deugdelijke grondslag. Als partijen geld bij [B.V.] hebben geleend is dit in beginsel een gemeenschapsschuld waarvoor beide partijen in beginsel gelijk draagplichtig zijn. Het feit dat de belastingdienst de leningen - die [B.V.] aan partijen heeft verstrekt - als onzakelijk kwalificeert, heeft tot gevolg dat de belastingdienst een hogere belastingaanslag zal opleggen. Beide partijen zijn in beginsel draagplichtig met betrekking tot deze belastingaanslag. Dat partijen geen rekening hebben gehouden met de fiscale spelregels komt voor rekening en risico van partijen.
5.11
Wat betreft de vorderingen die de man jegens de vrouw meent te hebben ter zake de voldoening van de schulden van partijen aan [bedrijf 1] en aan [bedrijf 2] overweegt het hof als volgt. Schulden kunnen niet worden verdeeld, als een partij meer dan vijftig procent van de gemeenschapsschuld betaalt ontstaat er voor die ex-echtgenoot een regresvordering op de andere ex-echtgenoot. Door de vrouw wordt in randnummer 17 van haar verweerschrift op het incidenteel appel gesteld dat zij ook bijdraagt aan de aflossing van de schulden van partijen. Het hof kan op basis van de door de man verstrekte gegevens - mede bezien het verweer van de vrouw - niet vaststellen of de man meer dan 50% van de voornoemde gemeenschapsschulden heeft afgelost. Ook deze grief van de man treft dus geen doel.
Conclusie
5.12
Ter zitting heeft het hof beide partijen nadrukkelijk gewezen op de zorgelijke financiële positie van beide partijen. Partijen doen er verstandig aan gezamenlijk naar een oplossing te zoeken voor de financiële problematiek.
5.13
Onder aanvulling van de gronden zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 20 april 2021 van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.R.J. Mulder en G.G.B. Boelens, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is op 30 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.