ECLI:NL:GHDHA:2022:2387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.268.987/01t
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over katten tussen fokkers met betrekking tot bewijs van eigendom en afspraken over tijdelijke onderbrenging

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee fokkers van Maine Coone katten, [appellant] en [geïntimeerde], over de eigendom van drie katten. De katten zijn tijdelijk ondergebracht bij [appellant], maar [geïntimeerde] stelt dat zij de eigenaar is. De kwestie is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die in het voordeel van [geïntimeerde] heeft geoordeeld. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de vraag beantwoord wie de eigenaar van de katten is. Het hof overweegt dat de eigendom van de katten niet expliciet is overgedragen aan [appellant] en dat de afspraken tussen partijen eerder wijzen op een bruikleenovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in staat is geweest om bewijs te leveren dat zij de eigenaar van de katten is, en heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. De beslissing van het hof is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.268.987/01
Zaaknummer rechtbank : 7218049 CV EXPL 18-5890

arrest van 1 februari 2022

inzake
1.
[appellant],
wonende te [woonplaats],
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principale hoger beroep,
geïntimeerden in het incidentele hoger beroep
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.A. Geuze te Utrecht,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principale hoger beroep,
appellante in het incidentele hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland.

Waar het in deze zaak over gaat

1. Drie katten van [geïntimeerde] zijn op enig moment bij [appellant] ondergebracht. [geïntimeerde] wil deze katten terug hebben. De vraag die aan het hof voorligt is wie de eigenaar van de katten is.

Het geding in hoger beroep

2. Bij dagvaarding van 4 november 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, tussen partijen gewezen vonnis van 17 oktober 2019. Bij arrest van 3 december 2019 is een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met een productie, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van één grief. [appellant] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties. Bij akte uitlating heeft [geïntimeerde] gereageerd op de door [appellant] overgelegde producties, en zelf nog een aanvullende productie in het geding gebracht. [appellant] heeft zich bij antwoordakte over deze productie uitgelaten, onder overlegging van nog een productie. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.5 van het in deze zaak op 28 maart 2019 gewezen (tussen- en gedeeltelijk eind)vonnis enige feiten vastgesteld. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter hier ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] hobbymatig Maine Coone katten fokt, maar het hof acht het in deze procedure niet van belang of [geïntimeerde] hobby- of bedrijfsmatig katten fokt. Het hof zal dit daarom in het midden laten. De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn voor het overige niet bestreden. Het gaat in hoger beroep, kort gezegd en voor zover nog van belang, om het volgende.
3.2
Partijen hebben elk een cattery; zij fokken Maine Coone katten. De cattery van [appellant] is genaamd Cattery Du Chatternelle, en die van [geïntimeerde] Cattery Droomwereld.
3.3
Op 3 april 2017 hebben partijen via WhatsApp gesproken over het laten dekken van een poes van [appellant] ([poes 1]) door een kater van [geïntimeerde] ([kater 1]). De inhoud van dit gesprek luidt, voor zover relevant, als volgt:

[appellant]: Hoi. Ik verwacht [poes 1] krols op korte termijn. Misschienmorgenofovermorgenal want ze is zo bezig. Komt dat uit of sla ik een krolsheid over?
[geïntimeerde]: Nee hoor [kater 1] heeft geen plannen
[appellant]: Is goed hoor… vind fijn dat we zo leuk contact hebben elkaar kunnen helpen
(…)
[geïntimeerde]: ja waarom niet we zijn vergeleken met de andere fokkers “normaal” gewoon omgaan als kennissen en elkaar helpen indien nodig
[geïntimeerde]: Als jou kater niet dekt en [kater 1] loopt er al een tijde waarom niet
[geïntimeerde]: Dan zouden we elkaar een dienst doen denk ik
[appellant]: Ja zou zonde zijn als de groep lelijk tegen hem gaat doen. Hij is zo lief. En wij zijn erg blij met hem
[appellant]: En hij mag hier blijven als je dat zou willen. Blijft hij van jouw en wil je dekken ben je altijd welkom. Denk er maar eens overna.
[geïntimeerde]: zal ik doen en het bespreken met Peter
[appellant]: Is goed
[geïntimeerde]: Kom ik zijn boekje binnenkort ff brengen
3.4
[kater 1] is na het bovenstaande gesprek bij [appellant] ondergebracht en daar gebleven.
3.5
Op enig moment is de zwangere poes [poes 2] van [geïntimeerde] opgenomen in de cattery van [appellant]. Partijen hebben afgesproken de kosten en opbrengsten van het nestje gezamenlijk te delen.
3.6
In december 2017 is ook de kater [kater 2] van [geïntimeerde] geplaatst in de cattery van [appellant].
3.7
Op 31 maart 2018 heeft [appellant] op Facebook het volgende aangekondigd:

Daarom is besloten om[de]
verdere samenwerking en alle contact met cattery Droomwereld stop te zetten. Voor nu en naar de toekomst toe. Mama [poes 2], [kater 1] en [kater 2] blijven samen (…) bij Du Chatternelle wonen. Maar verder stopt alle contact met cattery Droomwereld”.
3.8
Uit een verklaring van het Dierenziekenhuis Drechtstreek van 6 augustus 2020 volgt dat [appellant], op advies van het Dierenziekenhuis, de katers [kater 1] en [kater 2] op 14 mei 2020 heeft laten castreren.

De procedure in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft – kort gezegd – bij de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 795,05, te vermeerderen met rente en kosten. Aan haar vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat zij op verzoek van [geïntimeerde] de zwangere poes [poes 2] heeft opgenomen in haar cattery, en dat partijen hebben afgesproken de kosten en opbrengsten van het nest te delen. [geïntimeerde] heeft nagelaten om de helft van het (negatieve) resultaat aan [appellant] te vergoeden.
4.2
[geïntimeerde] heeft – kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang – in reconventie gevorderd dat [appellant], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot afgifte van [poes 2], [kater 1] en [kater 2], in dezelfde (goede) toestand en ongecastreerd waarin [geïntimeerde] deze bij [appellant] heeft gebracht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [appellant] hiermee in gebreke blijft. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft in het vonnis van 28 maart 2019 de vorderingen in conventie (vrijwel) geheel toegewezen. De kantonrechter heeft in reconventie, voor zover in hoger beroep nog van belang, [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat [poes 2], [kater 1] en [kater 2] haar eigendom zijn. [geïntimeerde] heeft vervolgens enkele producties overgelegd, waaronder schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en haar moeder [betrokkene 3]. Ook heeft zij zichzelf en haar moeder laten horen als getuige. [appellant] heeft van haar recht op contra-enquête afgezien. De kantonrechter heeft vervolgens in het bestreden vonnis van
17 oktober 2019 geoordeeld dat [geïntimeerde] geslaagd is in de bewijsopdracht, en [appellant] veroordeeld tot afgifte van de drie katten, ongecastreerd, en wel binnen acht dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat [appellant] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 5.000,-. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten in reconventie.

Beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep dat het bestreden vonnis wordt vernietigd, de vorderingen van [appellant] alsnog worden toegewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. Daarnaast vordert [appellant] in hoger beroep een verklaring voor recht dat [appellant] de eigendom heeft van de drie katten [kater 1], [kater 2] en [poes 2] (hierna: de drie katten) en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om al hetgeen [appellant] aan [geïntimeerde] heeft geleverd en/of overgedragen, terug te geven.
5.2
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld. In het incidentele hoger beroep vordert [geïntimeerde] dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover de kantonrechter een maximum aan de hoogte van de opgelegde dwangsommen heeft verbonden, en dat het vonnis voor het overige wordt bekrachtigd. [appellant] heeft de grief in het incidentele hoger beroep bestreden.
Ontvankelijkheid [appellant]
5.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep om voor recht te verklaren dat [appellant] eigenaar is van [poes 2], [kater 1] en [kater 2], begrijpt het hof als een vermeerdering van eis. Het hof overweegt dat de kantonrechter in het (gedeeltelijke) eindvonnis van 28 maart 2019 op alle vorderingen in conventie van [appellant] heeft beslist. Het hoger beroep heeft alleen betrekking op de beoordeling door de kantonrechter in het vonnis van 19 oktober 2019 van de vordering in reconventie. De vordering in conventie is dus niet meer aanhangig, en [appellant] kan om die reden in hoger beroep haar eis niet meer vermeerderen. Dit betekent dat [appellant] niet-ontvankelijk is in de vordering van een verklaring voor recht dat zij de eigendom heeft van de drie katten.
5.4
De vordering van [appellant] in hoger beroep om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen door [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis is voldaan, is een direct en logisch gevolg van de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis. Een dergelijke vordering kan wel bij memorie van grieven worden ingesteld (ECLI:NL:HR:2004:AN7327). Dit betekent dat [appellant], anders dan door [geïntimeerde] is betoogd, in dit gedeelte van de vordering wel ontvankelijk is.
Eigendom van de katten
5.5
De kernvraag in deze procedure is wie eigenaar van de katten is. [appellant] stelt dat zij eigenaar is. [geïntimeerde] heeft de katten namelijk om verschillende redenen aan haar geschonken. [poes 2] is bij [appellant] geplaatst omdat het niet goed met haar ging in de groep katten van [geïntimeerde]. Partijen hebben afgesproken dat [poes 2] zwanger bij [appellant] geplaatst zou worden, om zo nog een keer een nestje te krijgen waaruit [geïntimeerde] één kitten wilde aanhouden voor de fokkerij. Op deze manier zou [geïntimeerde] toch nog verder kunnen fokken met de lijn. [poes 2] zou na het nestje bij [appellant] of de moeder van [appellant] blijven. [kater 1] was overbodig geworden binnen de cattery van [geïntimeerde], en is daarom naar [appellant] gegaan. Afgesproken is dat [appellant] eigenaar van deze katten is en volledig vrij is hier naar te handelen, onder ander met betrekking tot het fokken met en showen van de katten. Verder is afgesproken dat [geïntimeerde] voor haar poezen [kater 1] mocht gebruiken als dekkater, onder voorwaarde dat zij de helft van de voor het fokken verplichte testen zou betalen, maar [geïntimeerde] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik van gemaakt. Kosten en opbrengsten voortvloeiend uit dekkingen van [kater 1] of [kater 2] worden echter niet verdeeld. Partijen hebben later een vergelijkbare afspraak gemaakt over [kater 2], aldus nog steeds [appellant]. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] aldus dat zij eigenaar van de katten is geworden op het moment dat de katten door [geïntimeerde] in de cattery van [appellant] zijn geplaatst.
5.6
[appellant] heeft haar stellingen onder meer onderbouwd door het overleggen van door de Nederlandse Ras Katten Vereniging (hierna: NRKV) afgegeven eigendomscertificaten en stambomen van de katten. Daarnaast heeft [appellant] er op gewezen dat zij in bezit is van de paspoorten en de passen van de Nederlandse Databank Gezelschapsdieren (de NDG-passen) van de katten, dat de chipnummers van de katten op haar naam staan geregistreerd, dat de katten bij haar dierenarts staan ingeschreven, en dat zij na de overdracht van de katten alle kosten heeft betaald. De eigendomscertificaten die [geïntimeerde] in deze procedure heeft overgelegd ([poes 2] en [kater 1]) dan wel in eerste aanleg aan de kantonrechter heeft getoond ([kater 2]), zijn achterhaald, en zijn zonder de bijbehorende stamboom bovendien betekenisloos. [appellant] heeft ten slotte gesteld dat het chipnummer op het door [geïntimeerde] getoonde eigendomscertificaat van [kater 2] niet juist is.
5.7
[geïntimeerde] stelt dat de eigendom van de katten nooit aan [appellant] is overgedragen. In de loop van 2017 heeft [geïntimeerde] de drie katten tijdelijk bij [appellant] geplaatst. [poes 2] kon niet goed opschieten met de andere katten in de cattery van [geïntimeerde]. [appellant] heeft toen haar hulp aangeboden en de zwangere [poes 2] tijdelijk bij haar in huis genomen. [geïntimeerde] heeft hiervoor eerst toestemming gevraagd aan A. van Lammeren (het hof: de fokster van [poes 2]), en die verkregen. Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is afgesproken dat partijen de opbrengst van het nestje van [poes 2] zouden delen, en dat [geïntimeerde] eerste keus uit het nestje zou krijgen. De stamboom van [poes 2] heeft [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] op 22 oktober 2017 aan [appellant] gegeven. Dit betekent echter nog niet dat daarmee ook de eigendom van [poes 2] is overgedragen, daar is het nooit van gekomen. De stambomen van [kater 1] en [kater 2] en de eigendomscertificaten van alle drie de katten zijn nog steeds in bezit van [geïntimeerde]. Met betrekking tot [kater 1] hebben partijen afgesproken dat deze kater bij [appellant] zou verblijven, en in ruil voor kost en inwoning de poezen van [appellant] zou mogen dekken; [appellant] hoefde dan geen dekgeld te betalen. De kosten van de dierenarts zouden door partijen gezamenlijk worden gedragen. Later is ook [kater 2] naar [appellant] gegaan, en over hem zijn dezelfde afspraken zijn gemaakt als over [kater 1].
5.8
[geïntimeerde] heeft, naast de in rov. 4.3 genoemde verklaringen, de door NRKV afgegeven eigendomscertificaten van [poes 2] en [kater 1] overgelegd, alsmede de stamboom en titelregistratie van [kater 1]. Bovendien heeft [geïntimeerde] op de zitting bij de kantonrechter het eigendomscertificaat van [kater 2] getoond. [geïntimeerde] heeft ten slotte als (partij)getuige bij de kantonrechter het volgende verklaard. [poes 2] is in de zomer van 2017 in de cattery van [appellant] geplaatst. [poes 2] zou na het nestje worden gesteriliseerd, en daarna worden geplaatst bij de moeder van [appellant]. Pas daarna zou [geïntimeerde] zorgen voor de eigendomsoverdracht. [geïntimeerde] had dan het op de achterkant van het eigendomscertificaat afgedrukte formulier “Aanvraag eigendomsoverdracht” moeten invullen. [geïntimeerde] heeft dit nooit gedaan, omdat zij nooit een bewijs van sterilisatie van [poes 2] heeft ontvangen. [kater 1] is in het voorjaar van 2017 naar de cattery van [appellant] gegaan voor een dekking. [kater 1] is daarna op verzoek van [appellant] in haar cattery gebleven. [appellant] mocht [kater 1] als dekkater voor haar poezen gebruiken tegen kost en inwoning. [kater 2] is als kitten in december 2017 bij [appellant] geplaatst, als speelmaatje voor één van de kittens van [appellant]. Over [kater 2] en [kater 1] zijn dezelfde afspraken gemaakt. [geïntimeerde] heeft de eigendom van [kater 1] en [kater 2] niet overgedragen, en het formulier op de achterkant van het eigendomscertificaat is niet ingevuld. [geïntimeerde] heeft de paspoorten van de drie katten in goed vertrouwen aan [appellant] gegeven omdat [appellant] die eventueel nodig zou hebben bij een bezoek aan de dierenarts. In het paspoort staat het chipnummer van de kat, en aan de hand van dit chipnummer kan iedereen een NDG-pas aanvragen, aldus de verklaring van [geïntimeerde].
5.9
Het hof stelt bij de beoordeling van de vraag wie de eigenaar van de katten is voorop dat een bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn, en dat wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden (art. 3:108, 3:109 jo. 3:119 BW). Deze bepalingen zijn ook van toepassing op de vraag wie de eigenaar van een dier is (art. 3:2a lid 2 BW). Dit betekent dat, nu tussen partijen niet in geschil is dat de drie katten bij [appellant] verblijven, het aan [geïntimeerde] is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat zij desondanks eigenaar van de katten is (HR 8 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5595). De twee grieven van [appellant] richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] er in is geslaagd om te bewijzen dat zij de eigenaar is van de katten. Het hof zal hierna aan de hand van alle overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen beoordelen of [geïntimeerde] in de bewijslevering is geslaagd.
5.1
Het hof overweegt dat het in deze zaak gaat om de afspraken die partijen met elkaar hebben gemaakt en, meer in het bijzonder, of op basis van die afspraken [geïntimeerde] de eigendom van de katten al dan niet aan [appellant] heeft overgedragen. Gesteld noch gebleken is dat partijen uitdrukkelijk de afspraak hebben gemaakt dat [appellant] eigenaar zou worden van de katten. Het komt dan ook neer op de vraag of dit kan worden afgeleid uit hetgeen partijen over en weer tegenover elkaar hebben verklaard tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval.
5.11
Het hof overweegt dat partijen niet veel hebben gesteld over wat zij over en weer over de eigendom van de katten hebben besproken. Partijen zijn het er over eens dat is besproken dat [poes 2] na het nestje niet zou terugkeren naar de cattery van [geïntimeerde]. Gesteld noch gebleken is echter dat partijen in dit verband tevens hebben besproken of en zo ja wanneer de eigendom van [poes 2] aan [appellant] zou worden overgedragen. [geïntimeerde] heeft als (partij)getuige verklaard dat zij pas na het nestje en de sterilisatie de eigendom van [poes 2] aan [appellant] wilde overdragen en dat het niet zover is gekomen. Ook wat betreft [kater 1] en [kater 2] heeft [geïntimeerde] verklaard dat de eigendom nooit is overgedragen. Met betrekking tot [kater 1] en [kater 2] is verder het volgende van belang. Uit de hierboven onder 3.3 vermelde WhatsApp-berichten van 3 april 2017 volgt dat het aanvankelijk het idee van [appellant] is geweest dat [kater 1] bij haar zou blijven. In haar voorstel gaf [appellant] nadrukkelijk aan dat [kater 1] eigendom van [geïntimeerde] zou blijven (“
Blijft hij van jouw”), en voor [geïntimeerde] beschikbaar zou zijn als dekkater. Het hof leidt hieruit af dat het niet de bedoeling van partijen was om de eigendom van [kater 1] aan [appellant] over te dragen. Deze WhatsApp-berichten wijzen eerder in de richting van een (bruikleen)overeenkomst. Nu partijen het er over eens zijn dat over [kater 1] en [kater 2] gelijksoortige afspraken zijn gemaakt, acht het hof de inhoud van dit bericht mede van belang voor de vraag wie eigenaar van [kater 2] is.
5.12
Daarnaast acht het hof van belang dat [appellant] op 31 maart 2018 op Facebook heeft aangekondigd dat de samenwerking met Cattery Droomwereld ([geïntimeerde]) was stopgezet, maar dat [poes 2], [kater 1] en [kater 2] bij Cattery Du Chatternelle ([appellant]) zouden blijven wonen. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis geoordeeld dat de inhoud van dit bericht een aanwijzing vormt dat [geïntimeerde] eigenaar van de katten is gebleven. Als [appellant] eigenaar van de katten zou zijn geworden, had het immers voor de hand gelegen dat de katten na het stopzetten van de samenwerking met [geïntimeerde] bij haar zouden blijven wonen. [appellant] heeft in hoger beroep geen andere uitleg aan dit Facebook-bericht gegeven en het hof gaat er daarom vanuit dat de uitleg van de kantonrechter juist is.
5.13
Het hof overweegt verder dat, als partijen met het plaatsen van de katten in de cattery van [appellant] zouden hebben beoogd dat [appellant] ook eigenaar van de katten zou worden (zoals uit de stellingen van [appellant] volgt), het voor de hand zou hebben gelegen dat [geïntimeerde] de bij de katten behorende (oorspronkelijke) eigendomscertificaten aan [appellant] zou hebben gegeven. Het is tussen partijen niet in geschil dat [geïntimeerde] dit niet heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat [geïntimeerde] de eigendomscertificaten onder zich heeft gehouden een aanwijzing vormt voor de juistheid van het standpunt van [geïntimeerde]. Daarbij kan in het midden blijven of de eigendomscertificaten die [geïntimeerde] nu nog bezit inmiddels zijn achterhaald of ongeldig zijn geworden, en of het chipnummer op het door [geïntimeerde] bij de kantonrechter getoonde eigendomscertificaat van [kater 2] wel helemaal juist is. Het hof kent ook geen gewicht toe aan de eigendomscertificaten die door [appellant] zijn overgelegd. Deze eigendomscertificaten zijn namelijk pas na aanvang van deze procedure en zonder medewerking van [geïntimeerde] bij de NRKV verkregen, en bieden dus geen zelfstandig aanknopingspunt voor de vaststelling van hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken. Het hof kent, anders dan [appellant], evenmin zelfstandige betekenis toe aan de vraag welke partij over de (originele) stamboom van de katten beschikt. De stambomen verwijzen namelijk voor het antwoord op de vraag wie de eigenaar van de katten is naar de “
bijbehorende eigendomsregistratie”.
5.14
Het hof overweegt verder dat het feit dat [appellant] de paspoorten van de katten onder zich heeft, op zichzelf onvoldoende is om de conclusie te dragen dat [appellant] eigenaar van de katten is. [geïntimeerde] heeft namelijk verklaard dat zij de paspoorten van de katten aan [appellant] heeft gegeven omdat [appellant] deze nodig zou hebben bij een eventueel bezoek aan de dierenarts. [appellant] heeft deze verklaring niet weersproken, en deze verklaring komt het hof ook niet onaannemelijk voor. Het hof kent geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de NDG-passen en de chipnummers van de katten op naam van [appellant] staan omdat niet is gebleken dat [geïntimeerde] daar op enig moment medewerking aan heeft verleend. De omstandigheid dat [appellant] na de plaatsing van de katten in haar cattery alle kosten van de katten heeft gedragen, heeft evenmin - doorslaggevende - betekenis. Deze omstandigheid sluit immers niet uit dat de katten tijdelijk, onder de voorwaarden die [geïntimeerde] heeft gesteld, bij [appellant] zijn geplaatst.
5.15
Het hof komt, resumerend, tot het oordeel dat [geïntimeerde] er voorshands in is geslaagd om te bewijzen dat zij de eigendom van de katten niet heeft overgedragen en dus nog steeds eigenaar van de katten is.
5.16
Aangezien het hof voorshands van oordeel is dat [geïntimeerde] geslaagd is in het leveren van het bewijs van haar stellingen, zal het hof [appellant] in de gelegenheid stellen tot het leveren van tegenbewijs. Dat [appellant] in eerste aanleg heeft afgezien van een contra-enquête en het nemen van een conclusie na enquête staat daar niet aan in de weg. Het hoger beroep heeft immers (mede) een herkansings- en herstelfunctie, zodat [appellant] een eerder verzuim mag herstellen. Het hof merkt in het kader van het door [appellant] te leveren tegenbewijs nog op dat uit de voorgaande rechtsoverwegingen voortvloeit dat, zelfs al zou [appellant] er in slagen haar stellingen over de regels van de beroepsorganisaties NRKV en NLKV te bewijzen, dit niet tot een ander oordeel van het hof leidt. Hetzelfde geldt voor de stellingen van [appellant] over de inschrijving van de katten bij de dierenarts. Aan het (tegen)bewijsaanbod van [appellant] wordt in zoverre voorbijgegaan.
5.17
Het hof beschikt reeds over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, zodat overlegging daarvan voor een eventueel getuigenverhoor niet nodig is.
5.18
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- laat [appellant] toe tot het ontzenuwen van het voorshands geleverd geachte bewijs dat [geïntimeerde] eigenaar is van de katten [poes 2], [kater 1] en [kater 2];
- bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.J. Kuipers, op
24 maart 2022om
13:30;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden april tot en met juni van 2022, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Kuipers, J.M.T. van der Hoeven-Oud en F.J. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.