ECLI:NL:GHDHA:2022:2386

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.268.987/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over eigendom van katten tussen appellanten en geïntimeerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep over de eigendom van drie katten. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.A. Geuze, hebben in eerste aanleg betwist dat de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A. Quispel, de eigenaar is van de katten. In een eerder tussenarrest had het hof geoordeeld dat de geïntimeerde voorshands had bewezen dat zij eigenaar was van de katten, maar dat de appellanten de gelegenheid kregen om dit bewijs te ontzenuwen. Na het horen van getuigen en het indienen van schriftelijke verklaringen, concludeerde het hof dat de appellanten erin geslaagd waren het bewijsvermoeden van de geïntimeerde te ontkrachten. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen van de appellanten consistenter en geloofwaardiger waren dan die van de getuigen van de geïntimeerde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de geïntimeerde tot afgifte van de katten af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen door de appellanten, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.268.987/01
Zaaknummer rechtbank : 7218049 CV EXPL 18-5890
Arrest van 29 november 2022
in de zaak van

1.[appellant],

wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal hoger beroep,
verweerders in incidenteel hoger beroep
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.A. Geuze te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland.

1.De zaak in het kort

Het hof heeft eerder geoordeeld dat het er voorlopig vanuit gaat dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat zij eigenaar is van de katten [poes 1], [kater 1] en [kater 2] en heeft [appellanten] toegelaten tot het ontzenuwen van het door [geïntimeerde] geleverde bewijs. In dit eindarrest komt het hof tot het oordeel dat [appellanten] daarin zijn geslaagd.

2.Het verdere procesverloop in hoger beroep

2.1
Voor het verloop van het geding tot 1 februari 2022 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. In dit tussenarrest heeft het hof [appellanten] toegelaten tot het ontzenuwen van het door [geïntimeerde] geleverde bewijs dat zij eigenaar is (gebleven) van de katten [poes 1], [kater 1] en [kater 2]. [appellanten] hebben op 24 maart 2022 getuigen doen horen. Van deze getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ook hebben [appellanten] bij akte schriftelijke verklaringen overgelegd als producties 19 tot en met 24. Vervolgens heeft [geïntimeerde] in contra-enquête op 9 juni 2022 getuigen doen horen. Ook hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. [geïntimeerde] heeft een memorie na enquête, met een productie ingediend. Vervolgens hebben [appellanten] een antwoordmemorie na enquête, met producties ingediend. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en opnieuw arrest gevraagd.

3.Beoordeling in hoger beroep

3.1
[appellanten] hebben, in aanvulling op de door hen al eerder overgelegde en in het tussenarrest genoemde bewijsmiddelen, zichzelf en [getuige 1] als getuige doen horen en schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1], [getuige 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], en een print van een op 13 februari 2018 via WhatsApp gevoerd gesprek tussen [appellant] en [geïntimeerde] overgelegd. Verder hebben [appellanten] bij antwoordmemorie na enquête ook nog schriftelijke verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en enkele producties overgelegd. Omdat [geïntimeerde] op deze laatste verklaringen nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof deze bij de bewijswaardering vooralsnog buiten beschouwing laten.
3.2
[geïntimeerde] heeft, in aanvulling op de door haar al eerder overgelegde en in het tussenarrest genoemde bewijsmiddelen, in hoger beroep zichzelf, [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] als getuige doen horen. [geïntimeerde] heeft verder bij memorie na enquête een overzicht van de door haar in de periode van oktober 2017 tot begin maart 2018 gevoerde WhatsApp-gesprekken met [appellant] overgelegd.
3.3
Het hof zal thans het volledige in het dossier aanwezige bewijs met uitzondering van de bij antwoordmemorie na enquête overgelegde producties, in onderlinge samenhang beschouwd, opnieuw beoordelen. In dit verband wordt het volgende overwogen.
3.4
Vast staat dat de drie katten in 2017 in onderling overleg tussen partijen door [geïntimeerde] bij [appellanten] zijn ondergebracht en dat de kat [kater 2] inmiddels is overleden. Beoordeeld dient slechts nog te worden of [geïntimeerde] eigenaar is van de katten [poes 1] en [kater 1].
3.5
Het hof is van oordeel dat [appellanten] er in zijn geslaagd het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden te ontzenuwen, waaruit volgt dat [geïntimeerde] niet heeft bewezen dat zij eigenaar is van de katten [poes 1] en [kater 1].
3.6
Het hof stelt voorop dat alle getuigen die de partijen hebben laten horen, partij of familielid - dan wel de levensgezel - van één van partijen zijn, en daardoor belang kunnen hebben bij een gunstige afloop van de procedure voor die partij. Uit de door de getuigen afgelegde verklaringen in samenhang met de overgelegde schriftelijke verklaringen leidt het hof tegen die achtergrond het volgende af.
3.7
Zowel
[appellant], [betrokkene 3] als [getuige 1]hebben verklaard dat mondeling door partijen is afgesproken dat de eigendom van de katten is overgegaan naar [betrokkene 3] en/of [appellant]. Zij hebben alle drie verklaard dat zij aanwezig zijn geweest bij het gesprek met [geïntimeerde] waarbij dat volgens hen is afgesproken. Dat gesprek heeft volgens [appellant] op een zondagmiddag, volgens [getuige 1] in het weekend, en volgens [betrokkene 3] op een zondagmiddag in de eerste of tweede week van september bij [appellanten] thuis plaatsgevonden. [betrokkene 3] en [appellant] hebben verklaard dat aanvankelijk met [geïntimeerde] over [kater 1] alleen was afgesproken dat hij tijdelijk bij [appellanten] zou verblijven als dekkater. Hun beide verklaringen komen in zoverre overeen met de verklaring die [geïntimeerde] in eerste aanleg als getuige over [kater 1] heeft afgelegd. [betrokkene 3] en [appellant] hebben verklaard dat pas op een later moment, volgens [betrokkene 3] toen [geïntimeerde] om hulp vroeg voor [poes 1], met [geïntimeerde] is afgesproken dat [betrokkene 3] eigenaar zou worden van [kater 1].
3.8
Het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaring van [getuige 1] geen waarde toe te kennen, zoals [geïntimeerde] heeft bepleit in haar memorie na enquête. Weliswaar was zij ten tijde van het getuigenverhoor pas dertien jaar oud, uit het proces-verbaal van het verhoor kan niet worden opgemaakt dat zij de vragen niet heeft begrepen of niet naar waarheid heeft verklaard, of anders dan zij eigenlijk heeft gewild.
3.9
[appellant] heeft tijdens zijn verhoor verwezen naar de WhatsApp-correspondentie met [geïntimeerde] die door [appellanten] als productie 23 is overgelegd, waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] op 13 februari 2018 heeft bevestigd dat [betrokkene 3] eigenaar is geworden van de katten. Omdat [geïntimeerde] heeft betwist dat dat gesprek heeft plaatsgevonden, laat het hof dit stuk echter verder buiten beschouwing.
3.1
In een schriftelijke verklaring van 23 november 2018, door [appellanten] overgelegd als productie 19, heeft
[betrokkene 1]geschreven dat [geïntimeerde] tegen haar heeft gezegd dat [betrokkene 3] de nieuwe eigenaar werd van [poes 1]. Er is niet gebleken dat [betrokkene 1] haar schriftelijke verklaring naderhand zou hebben ingetrokken, zoals [geïntimeerde] tijdens haar getuigenverhoor heeft verklaard. De verklaring van [betrokkene 1] ondersteunt derhalve de verklaringen van [appellant], [betrokkene 3] en [getuige 1].
3.11
Uit de schriftelijke verklaring van
[betrokkene 2]van 7 maart 2022, door [appellanten] overgelegd als productie 21, blijkt niet dat zij uit eigen wetenschap iets kan verklaren over de afspraken die partijen zouden hebben gemaakt over de eigendom van de katten.
3.12
Hetzelfde geldt voor de schriftelijke verklaring van
[betrokkene 4]van 22 februari 2022, door [appellanten] overgelegd als productie 24.
3.13
[geïntimeerde]heeft als getuige in hoger beroep nadrukkelijk verklaard dat zij
geenmondelinge afspraken met [appellanten] heeft gemaakt over de eigendom van de katten. Volgens [geïntimeerde] zijn de afspraken over [poes 1] en [kater 1] via WhatsApp en/of Facebook gemaakt, omdat zij een slecht geheugen heeft en het fijn vindt om afspraken te kunnen teruglezen. [geïntimeerde] heeft haar verklaring die zij heeft afgelegd in eerste aanleg op 2 oktober 2019 gehandhaafd: [poes 1] zou na het nestje gesteriliseerd worden om daarna naar de moeder van [betrokkene 3] te gaan, en dan zou [geïntimeerde] meewerken aan de eigendomsoverdracht. Zo ver is het echter niet gekomen. Over [kater 1] is volgens [geïntimeerde] afgesproken dat hij bij [appellanten] zou wonen en door [betrokkene 3] gebruikt zou worden als dekkater, maar eigendom van [geïntimeerde] zou blijven. [geïntimeerde] heeft echter niet verklaard wanneer en in welke bewoordingen deze afspraken via WhatsApp en/of Facebook zouden zijn vastgelegd.
3.14
[getuige 3]heeft, anders dan [geïntimeerde], verklaard dat er - in één gesprek - juist wél mondelinge afspraken zijn gemaakt over de eigendom van de katten. Dat gesprek zou eind 2016 hebben plaatsgevonden. Dat kan naar het oordeel van het hof echter niet juist zijn aangezien partijen pas in de loop van 2017 afspraken hebben gemaakt om eerst [kater 1] en vervolgens [poes 1] onder te brengen bij [appellanten] Bij dat gesprek eind 2016 zouden volgens [getuige 3] [geïntimeerde], [betrokkene 3] en haar jongste zoontje, en [getuige 3] zelf aanwezig zijn geweest. Daarbij is volgens haar afgesproken dat [poes 1] na het nestje gesteriliseerd zou worden om daarna naar de moeder van [betrokkene 3] te gaan. [geïntimeerde] zou dan meewerken aan de eigendomsoverdracht. [kater 1] bleef bij [appellanten] wonen maar zou eigendom van [geïntimeerde] blijven, aldus [getuige 3].
3.15
Volgens de verklaring van
[getuige 4]zijn er - in verschillende gesprekken - wél mondelinge afspraken gemaakt over de eigendom van de katten en is hij daar zelf bij aanwezig geweest. Ook zijn verklaring wijkt op dit punt dus af van wat [geïntimeerde] als getuige heeft verklaard. Bovendien heeft [getuige 4] verklaard dat hij bij de door hem bedoelde gesprekken persoonlijk aanwezig is geweest, terwijl [getuige 3] hem niet heeft genoemd als één van de personen die aanwezig zijn geweest bij het (ene) gesprek over de eigendom van de katten dat volgens haar eind 2016 is gevoerd. [poes 1] zou volgens [getuige 4] eventueel ‘later’ naar de moeder van [betrokkene 3] gaan. Hij kan niet verklaren of is afgesproken dat [betrokkene 3] op enig moment eigenaar zou worden van [poes 1]. Over [kater 1] is afgesproken dat hij bij [betrokkene 3] werd geplaatst als dekkater maar dat zij nooit eigenaar zou worden van [kater 1], aldus [getuige 4].
3.16
[getuige 2]heeft uit eigen wetenschap niets kunnen verklaren over de afspraken die gemaakt zouden zijn tussen partijen over de eigendom van de katten.
3.17
Het hof concludeert dat de verklaringen van [geïntimeerde], [getuige 3] en [getuige 4] op verschillende punten niet met elkaar overeenkomen. Deze verklaringen zijn daarom minder geloofwaardig en leggen voor het hof tegenover de consistente verklaringen van de door [appellanten] voorgebrachte getuigen weinig gewicht in de schaal. Datzelfde geldt voor het feit dat beide partijen beschikken over bepaalde documenten, zoals stambomen, aangezien hieruit niet valt af te leiden of [geïntimeerde] eigenaar is (gebleven) van de katten. De WhatsApp-berichten van 3 april 2017, waaraan het hof in het tussenarrest van 1 februari 2022 belang heeft gehecht, acht het hof niet langer van betekenis omdat het gesprek over de eigendom van [kater 1] en [poes 1] waarover de door [appellanten] voorgebrachte getuigen hebben verklaard pas in het najaar van 2017 heeft plaatsgevonden. Tot slot is van belang dat [appellante] in haar als getuige afgelegde verklaring heeft uitgelegd wat de achtergrond was voor de verklaring die zij op 31 maart 2018 op Facebook heeft gezet.
3.18
Het hof concludeert dat [appellanten] het bewijsvermoeden dat [geïntimeerde] eigenaar is (gebleven) van de katten [poes 1], [kater 1] en [kater 2] hebben weten te ontzenuwen; zij hebben voldoende twijfel weten te zaaien aan het door [geïntimeerde] bijeengebrachte bewijs en aldus het voorshands aanwezig geachte bewijsvermoeden weten te ontkrachten. Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding om [geïntimeerde] nog te laten reageren op de door [appellanten] bij antwoordmemorie na enquête in het geding gebrachte bewijsstukken. [appellanten] hebben immers reeds zonder dat het hof die stukken heeft meegewogen het eerder aangenomen bewijsvermoeden ontkracht.
Conclusie en proceskosten
3.19
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellanten] slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] tot afgifte van [poes 1], [kater 1] en [kater 2] alsnog afwijzen. Bij deze stand van zaken komt het hof niet meer toe aan behandeling van het incidentele hoger beroep van [geïntimeerde]. Zoals het hof heeft overwogen in zijn tussenarrest onder 5.3 zullen [appellanten] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering in hoger beroep om voor recht te verklaren dat [appellanten] de eigendom hebben van de drie katten, [kater 1], [kater 2] en [poes 1]. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan [appellanten] terug te betalen al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] hebben betaald, te vermeerderen met wettelijke rente, en om terug te leveren dan wel over te dragen al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] hebben geleverd en/of overgedragen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de procedure in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
  • verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun vordering om voor recht te verklaren dat [appellanten] de eigendom hebben van [poes 1], [kater 1] en [kater 2];
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 17 oktober 2019,
en
opnieuw rechtdoende:
- wijst af de vordering van [geïntimeerde] tot afgifte van [poes 1], [kater 1] en [kater 2];
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] terug te betalen al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] hebben betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, en om aan [appellanten] terug te leveren dan wel over te dragen al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] hebben geleverd en/of overgedragen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] tot op 17 oktober 2019 begroot op € 240,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] in principaal hoger beroep tot op heden begroot op € 324,- aan verschotten en € 3.342,- aan salaris advocaat, en op € 163,- aan nasalaris, te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, J.M.T. van der Hoeven-Oud en D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.