ECLI:NL:GHDHA:2022:2364

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
200.299.101/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over nakoming van een productieovereenkomst en voorschot op schadevergoeding

In deze zaak heeft Horrex Horren B.V. in hoger beroep een kort geding aangespannen tegen [B] Home Products B.V. (BHP) met betrekking tot de nakoming van een productieovereenkomst en een verzoek om een voorschot op schadevergoeding. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 november 2022. Horrex vorderde nakoming van de overeenkomst en een voorschot van € 326.925,42, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor deze vorderingen. Horrex had eerder een rechtszaak verloren waarin de voorzieningenrechter de vorderingen had afgewezen, omdat BHP terecht een beroep had gedaan op opschorting van de leveringen wegens onbetaalde facturen. Het hof concludeerde dat Horrex niet aannemelijk had gemaakt dat BHP tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Horrex in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 5.610,- aan griffierechten en € 9.964,- aan advocaatkosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is opgemaakt op 28 november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.299.101/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/619496 / KG ZA 21-436
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding
op grond van artikel 30p Rv ter zitting van 22 november 2022
in de zaak van
Horrex Horren B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
appellante,
advocaat: mr. A.R.T. Odle te Amsterdam,
tegen
[B] Home Products B.V.,
gevestigd te Hendrik Ido Ambacht,
verweerster,
advocaat: mr. R.A. Rekers te Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Horrex en BHP noemen.
Alle partijen zijn op de mondelinge behandeling op 22 november 2022 verschenen. Zij hebben tijdens die mondelinge behandeling hun standpunten toegelicht, over en weer gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van het hof beantwoord. Daarvan wordt desgevraagd een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Daarna heeft het hof de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft het hof met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de hierna volgende mondelinge uitspraak gedaan.

1.Inleiding

1.1
Het hof heeft zich na de mondelinge behandeling van vandaag beraden op de standpunten van partijen en de uitkomst daarvan is dat het Horrex geen gelijk geeft. Het hof zal dat nu toelichten.

2.Achtergrond en vorderingen

2.1
BHP en daarvoor haar rechtsvoorgangster [bedrijfsnaam B] Plastics B.V. maakten op grond van een productieovereenkomst met Horrex uit 2003 hordeuren voor Horrex, waarbij de feitelijke productie eerst plaatsvond bij BHP zelf en later bij haar Poolse dochtervennootschap Deli Home SP Z.O.O., die het hof hierna “DH Polen” zal noemen. Het hof zal BHP en [bedrijfsnaam B] Plastics B.V. in het kader van deze achtergrond allebei “[bedrijfsnaam B]” noemen.
2.2
Na geschillen over facturen die Horrex niet had betaald heeft [bedrijfsnaam B] de levering van hordeuren aan Horrex vanaf februari 2021 opgeschort. Daarnaast waren partijen vanaf de zomer 2020 in gesprek over een partiële beëindiging van de productieovereenkomst per 1 juli 2021. Partijen verschillen van mening over de vraag of zij over die beëindiging overeenstemming hebben bereikt.
2.3
Nadat [bedrijfsnaam B] was gestopt met het leveren van de hordeuren heeft Horrex in kort geding gevorderd dat [bedrijfsnaam B] wordt veroordeeld tot:
nakoming van de productieovereenkomst; en
betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat op grond van tekortkoming in die nakoming, met een voorschot van € 326.925,42 en rente.
2.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Horrex afgewezen omdat [bedrijfsnaam B] volgens hem terecht een beroep heeft gedaan op opschorting, waardoor zij niet tot nakoming kan worden gedwongen en ook niet tekort is geschoten.
2.5
Horrex is het hier niet mee eens en wil dat het hof haar vorderingen alsnog toewijst.
2.6
Na het bestreden vonnis hebben partijen nog twee bodemprocedures tegen elkaar aanhangig gemaakt, beide bij de rechtbank Rotterdam.
In de eerste bodemprocedure heeft [bedrijfsnaam B] betaling van de achterstallige facturen gevorderd op grond waarvan zij haar leveringen had opgeschort. In die procedure heeft de rechtbank Rotterdam de gevorderde bedragen bij vonnis van 16 februari 2022 toegewezen.
In de tweede bodemprocedure heeft Horrex een verklaring voor recht gevraagd dat de productieovereenkomst niet is beëindigd. In die procedure heeft op 20 september 2022 de mondelinge behandeling plaatsgevonden en verwachten partijen een vonnis op 14 december 2022.
2.7
Na het vonnis van 16 februari 2022 heeft Horrex de openstaande facturen van [bedrijfsnaam B] op 28 september 2022 betaald en [bedrijfsnaam B] op 7 oktober 2022 gesommeerd te bevestigen dat zij de productieovereenkomst uiterlijk op 19 oktober 2022 zal nakomen. In reactie daarop heeft [bedrijfsnaam B] de betaling van het openstaande bedrag bevestigd maar, wat de nakoming betreft, een beroep gedaan op de (partiële) beëindiging van die productieovereenkomst per 1 juli 2021.

3.Beoordeling

3.1
Als de voorzieningenrechter van de rechtbank vorderingen in kort geding heeft afgewezen en de eiser diezelfde vorderingen in hoger beroep opnieuw instelt, moet het hof - zo nodig uit eigen beweging - beoordelen of de eiser daar voldoende spoedeisend belang bij heeft. Hier heeft [bedrijfsnaam B] de afwezigheid van spoedeisend belang uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Het hof moet die vraag beoordelen naar de stand ten tijde van zijn uitspraak in hoger beroep, dus in dit geval vandaag.
Geen spoedeisend belang bij nakoming van de productieovereenkomst
3.2
Met betrekking tot de vordering tot nakoming heeft Horrex aangevoerd dat zij ongeacht de uitkomst van de bodemprocedure waarin zij een verklaring voor recht heeft gevraagd en waarin partijen op 14 december 2022 een vonnis verwachten, nog steeds spoedeisend belang zal hebben bij een veroordeling tot nakoming. Wie die zaak ook verliest, zal namelijk in hoger beroep willen komen en hangende dat hoger beroep is Horrex voor haar eigen verkoop nog steeds aangewezen op de hordeuren die [bedrijfsnaam B] vroeger voor haar maakte. Zij is zelf geen productiebedrijf. Zij heeft zelf weliswaar mensen in dienst genomen die die hordeuren maken, maar die zijn niet allemaal even goed en het is voor haar ook heel duur om te doen.
3.3
Het hof volgt Horrex daar niet in.
  • Indien de rechtbank Rotterdam de gevraagde verklaring voor recht op 14 december 2022 of een andere uitspraakdatum kort daarna weigert, komt daarmee, behoudens hoger beroep, vast te staan dat de overeenkomst per 1 juli 2021 is beëindigd. Er is dan geen grondslag voor nakoming en Horrex heeft onvoldoende toegelicht waarom een ordemaatregel desondanks nodig is hangende een eventueel eigen hoger beroep.
  • Indien de rechtbank de gevraagde verklaring voor recht wél uitspreekt, geldt dat [bedrijfsnaam B] zich bereid heeft verklaard te onderhandelen over hervatting van de leveringen op basis van een nieuwe prijslijst die zij heeft gevoegd bij de brief van haar advocaat van 18 oktober 2022 (productie 28 BHP). Horrex heeft na eerste lezing gezegd dat deze lijst haar niet onredelijk voorkomt.
Daarmee is vandaag geen sprake van een spoedeisend belang dat toewijzing zou rechtvaardigen van de vordering tot nakoming.
Geen spoedeisend belang bij een voorschot op schadevergoeding
3.4
De rechter in kort geding moet terughoudend omgaan met geldvorderingen: daarvoor is alleen plaats als de vordering voldoende aannemelijk is, als sprake is van feiten of omstandigheden die maken dat de voorziening uit onverwijlde spoed is geboden, en als de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, waarbij ook het restitutierisico wordt meegewogen.
3.5
Horrex heeft aangevoerd dat zij aanzienlijke schade heeft geleden doordat zij voor de hordeuren een eigen productielijn heeft moeten opzetten waarmee zij duurder uitkomt dan wanneer [bedrijfsnaam B] de hordeuren voor haar zou blijven produceren. De schade die zij daardoor lijdt blijft de hele tijd sinds de opschorting doorlopen en is inmiddels tot een hoog bedrag opgelopen.
3.6
Hiermee heeft Horrex naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld voor toewijzing van een voorschot in kort geding. Ook indien zou komen vast te staan dat zij schade lijdt, betekent dat nog niet dat betaling van een voorschot uit onverwijlde spoed is geboden. Dit geldt te meer nu Horrex zelf heeft aangevoerd dat [bedrijfsnaam B] bij haar geen restitutierisico loopt omdat zij in goede financiële gezondheid verkeert.
3.7
Daar komt ten overvloede het volgende bij, met betrekking tot de aannemelijkheid van de vordering. Horrex heeft die vordering gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de productieovereenkomst. [bedrijfsnaam B] heeft bij wijze van verweer een beroep gedaan op opschorting. Horrex heeft dat beroep op haar beurt betwist met een beroep op verrekening.
3.8
Met betrekking tot die opschorting en die verrekening geldt de afstemmingsregel: de rechter in kort geding moet zijn oordeel afstemmen op dat van de bodemrechter. Dat houdt in deze zaak in dat het hof zijn oordeel moet afstemmen op het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2022 in de door [bedrijfsnaam B] aangespannen bodemprocedure tot betaling van haar openstaande facturen aan Horrex. In dat vonnis heeft de rechtbank onder andere geoordeeld dat die facturen nog openstonden, dat Horrex zich met betrekking tot die facturen niet mocht beroepen op verrekening met haar eigen facturen aan DH Polen, dat [bedrijfsnaam B], een aantal uitschieters daargelaten, het merendeel van de fouten die zij in haar facturen had gemaakt binnen een dag of een maand had gecorrigeerd en dat daarom ten behoeve van haar beroep op verrekening ook geen aanvullende rol was weggelegd voor de redelijkheid en billijkheid. Gelet op het feit dat het hof zijn oordeel op die beoordeling moet afstemmen heeft Horrex onvoldoende toegelicht waarom [bedrijfsnaam B] haar leveringen niet had mogen opschorten.
3.9
In hoger beroep heeft Horrex ook een beroep gedaan op (i) het gerechtvaardigd vertrouwen dat [bedrijfsnaam B] in de driehoeksverhouding met Horrex en DH Polen zou instaan voor de betaling door haar dochtervennootschap DH Polen van de aan haar gerichte materiaalfacturen van Horrex en (ii) schuldeisersverzuim bij [bedrijfsnaam B]. Ook dat beroep stuit af op de afstemmingsregel, omdat Horrex zich daarbij baseert op dezelfde feiten als die waarop de rechtbank Rotterdam haar vonnis van 16 februari 2022 heeft gebaseerd.
3.1
Daarmee heeft Horrex (ook) onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [bedrijfsnaam B] is tekortgeschoten in de nakoming van de productieovereenkomst.
Conclusie
3.11
De conclusie is dat het hoger beroep van Horrex niet slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen en Horrex veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal het salaris van de advocaat daarbij vaststellen op € 9.964,-, gebaseerd op tariefcategorie VI, met één punt voor de mondelinge behandeling na aanbrengen, één punt voor de memorie van antwoord en twee punten voor de mondelinge behandeling van vandaag.

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2021;
- veroordeelt Horrex in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op vandaag vastgesteld op € 5.610,- aan griffierechten en op € 9.964,- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is in aanwezigheid van de griffier gedaan door
mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, A.E.A.M. van Waesberghe en R.M. Hermans ter openbare zitting van 22 november 2022. Het onderhavige proces-verbaal is door de voorzitter met behulp van de griffier opgemaakt op 28 november 2022.