ECLI:NL:GHDHA:2022:2363

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
200.287.262/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing beslag wegens onvolledige informatie aan de beslagrechter in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een kort geding waarin Bladi International N.V. (appellante) het hof verzocht om het op 31 augustus 2020 gelegde beslag op haar aandelen op te heffen. Bladi stelde dat de beslagrechter onvoldoende was geïnformeerd over de relevante feiten en omstandigheden die verband hielden met de vorderingen van de geïntimeerden, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en Quinault Investments N.V. Het hof oordeelde dat de informatie die in het beslagrekest was verstrekt, inderdaad onvolledig was. Het hof concludeerde dat de verzoekers, [geïntimeerde 2] en Quinault, de beslagrechter niet op de hoogte hadden gesteld van belangrijke procedures die relevant waren voor de beoordeling van hun verzoek, waaronder een lopende arbitrageprocedure en een procedure in Denemarken. Het hof oordeelde dat deze onvolledigheid in de informatie leidde tot de conclusie dat het beslag moest worden opgeheven. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en hevelde het beslag op, waarbij het de kosten van de procedure aan de geïntimeerden oplegde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.287.262/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/604530 / KG ZA 20-854
Arrest in kort geding van 18 oktober 2022
in de zaak van

1.Bladi International N.V.,

gevestigd te Curaçao,
appellante,
hierna te noemen: Bladi,
advocaat: mr. P. Haas te Rotterdam,
en op grond van voeging aan de zijde van Bladi:

2.[zus 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [zus 1],
advocaat: mr. J.H. Stek te Amsterdam,
3.. [zus 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [zus 2], en samen met [zus 1]: de zussen en samen met Bladi ook: Bladi c.s.,
advocaat: mr. G.P. Gerretsen te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen, respectievelijk: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. A. Rosielle (voorheen mr. D.G.J. Heems) te Amsterdam,
3. Quinault Investments N.V.,
gevestigd te Curaçao,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Quinault en samen met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]: [geïntimeerden]
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,

1.Waar de zaak over gaat

In deze zaak gaat het om de vraag of Quinault en [geïntimeerde 2] in hun beslagrekest de beslagrechter op een voldoende volledige wijze hebben geïnformeerd en zo niet, of in dat geval het gelegde beslag moet worden opgeheven. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat sprake is van een zodanig onvolledige voorlichting over de rechtsverhouding tussen partijen in het beslagrekest dat het beslag moet worden opgeheven. Onder meer is in het beslagrekest verzuimd melding te maken van andere procedures die van belang waren voor een goede beoordeling van het verzoek tot het mogen leggen van beslag, zoals de Beslagsyllabus voorschrijft.

2.Het verdere procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het arrest dit hof van 22 juni 2021 in het in incident, en de daarin genoemde stukken,
  • de ‘memorie van grieven’ van de zussen, met producties,
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden], met productie, en
  • de memorie van antwoord van Quinault, met producties.

3.De feiten

3.1.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam is in het vonnis van 29 oktober 2020 van een aantal feiten uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof zal van deze feiten uitgaan en heeft deze op onderdelen verder nog aangevuld.
3.2.
Samengevat gaat het om het volgende.
i. [geïntimeerde 1], [zus 2] en [zus 1] zijn kinderen uit het eerste huwelijk van de op 20
april 1999 overleden Marinus Smits (hierna: [erflater]). Uit het tweede huwelijk van [erflater] zijn twee kinderen geboren: [zus 3] en [broer].
[erflater] dreef via [holding] B.V. (hierna: [holding]) een groep
ondernemingen. De aandelen in [holding] worden gehouden door de Stichting
Administratiekantoor [holding] (hierna: STAK). Van deze aandelen zijn certificaten uitgegeven. Deze certificaten worden alle gehouden door Bladi. [erflater] was daarnaast enig aandeelhouder van Quinault.
[geïntimeerde 1], [zus 1] en [zus 2] houden ieder ([geïntimeerde 1] en [zus 1] indirect) 33,33% van de aandelen in Bladi. De heer [bestuurder Bladi] (hierna: [bestuurder Bladi]) is statutair de bestuurder van Bladi.
Op 24 maart 2009 hebben [zus 1] en [zus 2] aan [geïntimeerde 1] als executeur-testamentair van de nalatenschap van [erflater] een volmacht verleend om, kort gezegd, in hun naam een dadingsovereenkomst te sluiten tussen alle kinderen van [erflater] aan de ene en diens tweede (ex-)echtgenote [ex-echtgenote erflater] aan de andere zijde ter afwikkeling van de nalatenschap van [erflater]
Op 16 juni 2009 is een overeenkomst getiteld Dadingsovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de SA2009). Daarbij zijn alle kinderen van [erflater] en [ex-echtgenote erflater] partij. Op grond van de aan hem verleende volmachten vertegenwoordigde [geïntimeerde 1] hierbij [zus 1] en [zus 2]. [geïntimeerde 1] heeft de SA2009 namens [zus 1] en [zus 2] getekend.
De SA2009, waarbij [geïntimeerde 1] de ondergetekende sub 3 is, luidt voor zover hier van belang:
PREAMBULE
[…]
Wat betreft de samenstelling van de nalatenschap wordt verwezen naar de aangifte van nalatenschap (bijlage 1 van de Dadingsovereenkomst). (…)
WORDT OVEREENGEKOMEN DAT:
(…)
Aldus heeft deze dading betrekking op:
(i)
de volledige vereffening en verdeling van de nalatenschap van wijlen de heer [erflater],
(ii)
het definitief regelen van de vermogensverhoudingen tussen de kinderen uit het eerste huwelijk en de kinderen uit het tweede huwelijk van wijlen de heer [erflater],
(iii)
het definitief regelen van de vermogensverhoudingen tussen de kinderen uit eerste huwelijk van wijlen de heer [erflater] en mevrouw [ex-echtgenote erflater], voornamelijk in verband met de villa ‘[adres]
(iv)
de volledige fiscale afhandeling van het overlijden van wijlen de heer [erflater],
(v)
het verlenen van een voorbehoudsloze kwijting en décharge aan ondergetekende sub 3 in de verschillende hoedanigheden waarin hij is opgetreden (testamentuitvoerder, bewindvoerder, etc.).
Aldus verklaren alle ondergetekenden dat deze Dadingsovereenkomst een definitieve regeling treft aangaande alle huidige en toekomstige geschilpunten die betrekking hebben op de gehele nalatenschap en meer in het algemeen op het gehele vermogen van wijlen de heer [erflater] en de gehele familiale vermogensituatie die tussen ondergetekenden sub 1 t.e.m. 3 enerzijds en ondergetekenden sub 4 en 5 anderzijds bestaat alsook tussen de ondergetekenden sub 1 t.e.m. 3 enerzijds en partij sub 6 anderzijds.
[...]
Artikel 3- Voorwerp en voorwaarden van de overeenkomst
Teneinde elke mogelijke betwisting en onzekerheid te vermijden zijn ondergetekenden het volgende overeengekomen:
a. Vermogensrechten jegens de vennootschap Bladi
Ondergetekenden sub 4 en 5 dragen op heden alle vermogensrechten -die rechtstreeks en/of onrechtstreeks in hun handen zijn- met betrekking tot de vennootschap Bladi (aandelen, dividendrechten, vorderingen, etc.) en met betrekking tot vennootschappen die rechtstreeks en/of onrechtstreeks afhangen
van Bladi, in volle eigendom én vrij en onbelast over aan de heer [geïntimeerde 1], ondergetekende sub 3, voor het geheel in volle eigendom.
[…]
b. Inboedel zich bevindend in villa [naam]
[...]
c. Villa [naam]
[...]
d. Nalatenschap van wijlen de heer [erflater]
Onverminderd hetgeen werd overeen gekomen in de punten a tem. c, komen ondergetekenden overeen dat de gehele (roerende) nalatenschap wordt toebedeeld aan de ondergetekende sub 3 [...]”
Ten behoeve van de verdere verdeling van de nalatenschap van [erflater] is op 3 mei 2013 tussen, onder meer, [geïntimeerde 1], [zus 1] en [zus 2] een overeenkomst getiteld “Settlement Agreement of 3 May 2013” tot stand gekomen (hierna: de SA2013).
De SA2013 is onderwerp van geschil geweest in een arbitrageprocedure naar Belgisch recht (hierna: de Cepani-arbitrage). Bij arbitraal vonnis van 26 oktober 2017 (hierna: het Cepani-vonnis) heeft het arbitraal gerecht de SA2013 gedeeltelijk vernietigd.
Het arbitraal gerecht heeft in haar Final Arbitral Award onder meer overwogen:
“7. THE FACTS
C. THE 2009 SA
7.4
On 16 June 2009 the 2009 SA was entered into between all five children of [erflater] and his second wife whom he had divorced before his decease. Pursuant to the 2009 SA, the Parties thereto sought, amongst others, to settle the inheritance of [erflater] and regulate the equity position between, on the one hand, the children of [erflater]’s first marriage and, on the other hand, the children of the second marriage and [erflater]’s second wife. The 2009 SA essentially provided, amongst others, for the children out of [erflater]'s second marriage and his second wife to be bought out of the inheritance, leaving only the underlying relationship amongst the children out of [erflater]’s first marriage to be further settled.
7.5
Attachment 1 to the 2009 SA is a draft declaration for Flemish inheritance tax purposes. In that attachment an inventory is made of the assets and liabilities of the inheritance. The draft declaration is referred to by Respondents as an inventory of the estate. The Tribunal defined this document as the EAL, The EAL was never filed, and inheritance taxes due (if any) appear now to be barred by the applicable statute of limitation.
(…)
(vii) Conclusion
8.5
On the basis of the facts described above the Tribunal comes to the conclusion that Claimants [zijnde [geïntimeerde 1] en een aan hem gelieerde vennootschap, toevoeging hof] intentionally and knowingly misrepresented the status of [erflater]'s estate to Respondents [onder andere de zussen, toevoeging hof] by false or at least misleading allegations or by concealment of facts that should have been disclosed to Respondents.
8.51
The complex structure of some financial transactions indicates first Claimant's [[geïntimeerde 1], toevoeging hof] deliberate intention to deceive his (two eldest) sisters. The statements made or the absence of facts in the EAL were designed to mislead Respondents who had inferior knowledge in business and financial matters and less factual information and therefore had to rely on first Claimant's information. First Claimant exploited this position and the fact that he had been in [holding]’ business for many years. Moreover [geïntimeerde 1] was their brother, and had been confirming to them over the years that he took good care of their interests as well. There also was an important information gap between [geïntimeerde 1] and his sisters, largely caused by [geïntimeerde 1]. [geïntimeerde 1] also owned his own network of companies, in some of which his late father was involved as well but to which his sisters had no access, and seems to have been using this complicated network to conceal or construct certain transactions to his benefit, without [zus 2] and [zus 1] being able to verify all of it. There is also no evidence at all that the specific constructions described above ever had been discussed by Parties or explained by Claimants. Exhibit C-251 does not refer to Claimants' maneuvers. First Claimant's intention was clearly to benefit himself at the expense of Respondents, by depriving the latter of their fair part of the estate.
[…]
D. THE CONSEQUENCES OF FRAUD
[…]
(iii) The settlement of the estate of [erflater]
[…]
8.99
Since the Tribunal has ascertained that Claimants had committed fraud in the drafting of the EAL, this set of rights and obligations must be annulled.
8.100 […] This annulation will set Parties back in the situation where they will have to reconsider the status of their father’s estate and how to settle it while all having at their disposal the same level of information […].”
Op 28 april 2020 heeft [geïntimeerde 1] aan Quinault een openbaar exploot doen betekenen. Hierin is aangezegd dat de in het exploot genoemde documenten, te weten de SA2009 en een verklaring van [broer] en [zus 3] van 11 januari 2010, de titel voor en akte van overdracht vormen voor de overdracht van de aandelen in Quinault (hierna: de Quinault-aandelen) aan [geïntimeerde 1].
[geïntimeerde 1] heeft vervolgens Dutch Caribbean Trust B.V. (hierna: Ducat) benoemd tot bestuurder van Quinault.
Bij verzoekschrift van 31 augustus 2020 (hierna: het beslagrekest) hebben [geïntimeerde 2] en Quinault verzocht om beslag te mogen leggen op de door Bladi gehouden certificaten van aandelen in [holding], welk verlof door de beslagrechter op diezelfde datum is verleend. [geïntimeerde 2] en Quinault hebben vervolgens beslag gelegd onder STAK op de door Bladi gehouden certificaten van aandelen in [holding].
[geïntimeerde 2] is de levenspartner van [geïntimeerde 1].
Het beslagrekest vermeldt dat het beslag wordt verzocht voor een vordering van Bilgaard op Bladi welke is begroot op € 7.500.000,00, inclusief rente en kosten (hierna: de Bladi-vordering) en een vordering van Quinault op Bladi welke is begroot op € 6.800.000,00, inclusief rente en kosten (hierna: de Quinault-vordering).
Het (zes pagina’s tekst omvattende) beslagrekest bevat onder meer de volgende toelichting:
“[…]
Vordering van [geïntimeerde 2]
3.3.
Op 16 oktober 1996 heeft de inmiddels overleden heer [[erflater]] een vordering van hem op [beheer] B.V. ("[beheer]") van 20 miljoen Nederlandse gulden, welke vordering was ontstaan als gevolg van de verkoop van alle certificaten van aandelen in de vennootschap Bruynzeel Beheer B.V. door [erflater] aan [beheer], overgedragen aan Bladi, waarbij Bladi de koopsom […]schuldig bleef. [erflater] verkreeg zo dus een vordering […] op Bladi […], welke vordering werd kwijtgescholden onder de voorwaarde dat [erflater] nog drie jaar zou leven. Dat had een Belgische fiscale achtergrond: een kwijtschelding binnen drie jaar voor overlijden zou als schenking kwalificeren en tot een aanzienlijke Belgische belastingheffing leiden. [erflater] is echter voor de afloop van die drie-jaar periode […] overleden, zodat de kwijtschelding uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid dat toen [erflater] overleed, zijn gezamenlijke erfgenamen voornoemde vordering […] verkregen.
[…]
3.6
Op grond van een vaststellingsovereenkomst, gedateerd 16 juni 2009 […] tussen de erfgenamen van de heer [erflater] werd de vordering op Bladi […] toebedeeld aan de heer [geïntimeerde 1], die zo de enig crediteur van deze vordering werd. Op 18 juni 2020 heeft de heer [geïntimeerde 1] de vordering op Bladi gecedeerd aan [geïntimeerde 2] […].
3.7
Door diverse geschillen tussen [geïntimeerde 1] en zijn eveneens bij Bladi betrokken zusters, die er ook toe leiden dat de AVA van Bladi de jaarrekeningen van Bladi waarin de schuld genoteerd is, niet goedkeurt, had [geïntimeerde 2] de vrees dat Bladi de lening niet vrijwillig zou willen voldoen. […]
Vordering Quinault
3.9.
In het kader van een herstructurering in 2000, heeft Quinault een renteloze lening […] aan Bladi verstrekt. […]
3.1
Door diverse geschillen tussen [geïntimeerde 1], enig aandeelhouder van Quinault, en zijn eveneens bij Bladi betrokken zusters, die er ook toe leiden dat de AVA van Bladi de jaarrekeningen van Bladi waarin de schuld genoteerd is, niet goedkeurt, had Quinault de vrees dat Bladi de lening niet vrijwillig zou willen voldoen. […]
[…]

4.Het verweer van Bladi

4.1
Op de ingebrekestellingen van [geïntimeerde 2] en Quinault heeft Bladi pas gereageerd in een brief van mr. Haas aan mr. van den Heuvel die gedateerd is op 27 augustus 2020 maar die eerst op 28 augustus 2020 door mr. van den Heuvel is ontvangen.
4.2
In die brief verzoekt de advocaat van Bladi om toezending van stukken waaruit de cessie door [erflater] van de vordering van NLG 20.000.000 aan Bladi blijkt en verzoekt hij om bevestiging dat die vordering dezelfde is als die in de concept aangifte van de nalatenschap (die een bijlage vormt bij de vaststellingsovereenkomst die als productie 6 is overgelegd) is opgenomen, alsmede toe te lichten waaruit blijkt dat er rente verschuldigd zou zijn over die vordering. Verder stelt hij dat zijn cliënten het vreemd vinden dat de jaarrekening 1999 van Bladi geen melding maakt van de tegenvordering van Bladi op de erfgenamen van EUR 6.171.410,93. Ook ten aanzien van deze tegenvordering verzoekt Bladi om nadere informatie.
4.3.
Voorts trekt Bladi in twijfel dat [geïntimeerde 1] bevoegd was om de vordering aan [geïntimeerde 2] over te dragen, nu zij de eerdere overdracht aan [geïntimeerde 1] op basis van de vaststellingsovereenkomst 2009 ook in twijfel trekt. Bladi baseert dat op mededelingen van de zussen van [geïntimeerde 1] die betwisten dat de vordering op Bladi met de vaststellingsovereenkomst van 2009 op [geïntimeerde 1] zou zijn overgegaan. Om voornoemde redenen zou Bladi niet kunnen instemmen een onmiddellijke voldoening van de vorderingen.
4.4
De verschuldigdheid van de vordering aan Quinault wordt door Bladi niet gemotiveerd betwist. Bladi stelt slechts dat zij heeft vernomen dat de zussen van [geïntimeerde 1] betwisten dat Quinault de advocaten van Quinault bevoegdelijk heeft geïnstrueerd. Ook ten aanzien van die vraag verzoekt Bladi om nadere informatie.
4.5
Verzoeksters zullen naar hun beste vermogen de gevraagde informatie aan Bladi verstrekken. Dat kan echter geen beletsel vormen voor het toewijzen van het onderhavige verzoek.

5.Begroting vorderingen

[…]”

4.De procedure bij de voorzieningenrechter

4.1.
In de procedure bij de voorzieningenrechter heeft Bladi – verkort weergegeven – gevorderd, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad de gelegde beslagen opheft en [geïntimeerde 2], Quinault en [geïntimeerde 1] verbiedt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om nadere executiemaatregelen in verband met de door Quinault en/of [geïntimeerde 2] gepretendeerde vorderingen te treffen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten.
4.2.
Aan de vordering tot opheffing van het gelegde beslag heeft Bladi ten grondslag gelegd dat het beslagrekest zodanig onvolledig en onjuist is, dat het beslag op grond van schending van artikel 21 Rv moet worden opgeheven. [geïntimeerde 2] en Quinault hebben ten onrechte nagelaten om een grote hoeveelheid relevante feiten en omstandigheden in het beslagrekest te vermelden, zo heeft Bladi bij de voorzieningenrechter aangevoerd.
4.3.
[geïntimeerde 2] en Quinault hebben betwist dat de informatie die zij hebben verstrekt aan de
beslagrechter onvolledig was en dat zij artikel 21 Rv hebben geschonden. Voor zover daarvan wel sprake zou zijn dient dat niet te leiden tot opheffing van het beslag.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen omdat [geïntimeerde 2] en Quinault niet zodanig in gebreke zijn gebleven met het informeren van de beslagrechter dat (reeds) om die reden het beslag moet worden opgegeven. Daarnaast was de voorzieningenrechter van oordeel dat de ondeugdelijkheid van de Bladi-vordering en de Quinault-vordering niet summierlijk is gebleken.

5.Het hoger beroep

5.1.
In hoger beroep vordert Bladi de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. Daartoe voert zij vijftien grieven aan. Bladi wil dat het hof – kort gezegd – haar vorderingen na vernietiging alsnog toewijst, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten.
5.2.
De zussen hebben zich ook in hoger beroep weer aan de zijde van Bladi in het geding gevoegd en gevraagd het vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen en de vorderingen van Bladi alsnog toe te wijzen.
5.3.
Zowel [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1], als Quinault concluderen tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, met veroordeling van Bladi en de zussen in de kosten.

6.De beoordeling van het hoger beroep

-
Inleiding
6.1.
In het beslagrekest hebben [geïntimeerde 2] en Quinault verzocht om beslag te mogen leggen op de door Bladi gehouden certificaten van aandelen in het kapitaal van [holding], voor hun vorderingen op Bladi.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zowel de vordering die [geïntimeerde 2] stelt te hebben op Bladi (de Bladi-vordering) als de Quinault-aandelen (en daarmee middellijk ook de Quinault-vordering) tot de erfrechtelijke boedel van [erflater] behoorden. Over de afwikkeling van deze nalatenschap bestaat een omvangrijk en al vele jaren slepend conflict tussen [geïntimeerde 1] en de zussen. De omvang van dat conflict wordt mede geïllustreerd door de omvang van het dossier in dit kort geding, dat inmiddels ongeveer 3500 pagina’s beloopt.
6.3.
Bij de SA2009 zijn de kinderen uit het tweede huwelijk van [erflater] – [zus 3] en [broer] – uitgekocht uit de erfrechtelijke boedel van hun vader, [erflater] [geïntimeerde 1] heeft de SA2009 getekend voor zich en als gevolmachtigde van de zussen.
6.4.
Tussen [geïntimeerde 1] en de zussen diende na dit uitkopen van [zus 3] en [broer] nog een nadere regeling te worden getroffen over hun aanspraken op de nalatenschap. Daartoe is de SA2013 gesloten.
6.5.
In het in de Cepani-arbitrage gewezen Cepani-vonnis is de SA2013 gedeeltelijk (waar het betreft de nadere regeling van de nalatenschap) vernietigd vanwege door [geïntimeerde 1] gepleegd bedrog. Hetgeen in het Cepani-vonnis is overwogen komt – kort gezegd – erop neer dat [geïntimeerde 1] de zussen bewust heeft misleid over de omvang van de boedel. Het Cepani-vonnis concludeert dat de omvang van de boedel opnieuw zal moeten worden bepaald – voor zover nog mogelijk – en dat [geïntimeerde 1] en de zussen daarna opnieuw een regeling zullen moeten treffen.
6.6.
In deze zaak voert Bladi aan dat (onder meer) voormelde gang van zaken in het beslagrekest had dienen te worden vermeld. Door het achterwege laten hiervan is de beslagrechter op een dermate onvolledige wijze over dit achterliggende conflict geïnformeerd dat dit moet leiden tot de opheffing van het beslag.
6.7.
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Bladi legt aan de vordering tot opheffing van het beslag
nietten grondslag dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor beslag is gelegd (zie de randnummers 187 en 188 van de memorie van grieven). De vraag of de [geïntimeerde 2]-vordering en de Quinault-aandelen rechtsgeldig aan [geïntimeerde 1] zijn toebedeeld – welke vraag Bladi c.s. ontkennend beantwoorden – kan bij de beoordeling van de voorliggende vordering dan ook in het midden blijven.
6.8.
Over de vraag in hoeverre – gelet op hetgeen is vermeld in het beslagrekest – het bepaalde in artikel 21 Rv is nageleefd overweegt het hof als volgt.
-
Artikel 21 Rv
6.9.
Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Deze verplichting geldt ook voor een verzoekschrift waarin verlof wordt verzocht om beslag te leggen. In de regel mag, en in de praktijk zal, de beslagrechter afgaan op de mededelingen van de verzoeker en de door hem overhandigde stukken. Uit het summiere karakter van het onderzoek volgt dat de verzoeker de beslagrechter van alle voor diens beslissing relevante feiten en omstandigheden dient te voorzien. Daarbij moet de beslagrechter erop kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht. De verplichting van artikel 21 Rv om de relevante
feiten volledig te vermelden behelst geen algemene verplichting om alle mogelijkerwijs
relevante feiten en bescheiden in het geding te brengen. Deze bepaling is, blijkens de
parlementaire geschiedenis, met name bedoeld om de bewuste leugen uit te bannen en te
voorkomen dat een procespartij zodanige informatie achterhoudt en verdoezelt, dat er sprake
is van een onvolledigheid die in feite een onwaarheid oplevert.
6.10.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de in artikel 21 Rv neergelegde ‘waarheidsplicht’ in praktische zin meebrengt dat partijen (i) geen feiten mogen stellen waarvan zij weten dat die feiten niet juist zijn of niet juist kunnen zijn, (ii) geen feiten mogen ontkennen waarvan zij weten dat die juist zijn, en (iii) geen feiten mogen achterhouden waardoor de rechter (en/of de wederpartij) op het verkeerde been wordt/worden gezet (zie de conclusie van A-G de Bock, voor HR 16 juli 2021: ECLI:NL:HR:2021:1144).
6.11.
Het voorgaande geldt in het bijzonder ook bij een verzoek tot het mogen leggen van conservatoir beslag omdat op dit verzoek doorgaans wordt beslist zonder dat de debiteur over het verzoek is gehoord (een ex parte-beslissing). Volgens vaste rechtspraak kan misleiding door onvoldoende toelichting reden zijn om het beslag reeds om die reden op te heffen.
6.12.
Over hetgeen artikel 21 Rv meebrengt voor een verzoek tot het mogen leggen van conservatoir beslag staat in de Beslagsyllabus onder meer:
“2. Daarnaast zijn partijen ingevolge artikel 21 Rv verplicht voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Zo dient in het beslagrekest melding gemaakt te worden van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak, waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten bij dezelfde of een andere rechtbank. [...] Zeker nu ex parte (zonder dat de gerekwestreerde eerst wordt gehoord) op een beslagrekest wordt beslist, kan misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest de voorzieningenrechter reden geven om een latere vordering tot opheffing van het beslag reeds om die reden toe te wijzen. Ook indien geen sprake is van in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopende of beëindigde procedures dient daarvan melding gemaakt te worden in het beslagrekest.”
6.13.
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop over hetgeen in het beslagrekest is aangevoerd.
-
Het bestaan van een erfrechtelijk conflict tussen [geïntimeerde 1] en de zussen
6.14.
Het beslagrekest vermeldt dat zowel [geïntimeerde 2] als Quinault beslag willen leggen omdat zij vrezen dat Bladi hun vordering niet wil voldoen vanwege
diverse geschillen tussen [geïntimeerde 1] en zijn eveneens bij Bladi betrokken zusters.Het beslagrekest vermeldt niet dat de ‘diverse geschillen’ alle verband houden met de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] Omdat het beslagrekest wel vermeldt dat [geïntimeerde 1] de [geïntimeerde 2]-vordering op grond van een vaststellingsovereenkomst tussen de erfgenamen uit de nalatenschap heeft verkregen en deze daarna heeft overgedragen aan [geïntimeerde 2], kan het beslagrekest de indruk wekken dat over de verdeling van de nalatenschap van [erflater] – en de [geïntimeerde 2]-vordering in het bijzonder – met het sluiten van de SA2009 een definitieve regeling is getroffen tussen de erfgenamen van [erflater]
6.15.
Het hof is van oordeel dat het vermelden van het erfrechtelijke conflict over de afwikkeling van de nalatenschap tussen [geïntimeerde 1] en de zussen voor de hand heeft gelegen. De beide vorderingen waarvoor verlof tot het leggen van beslag wordt gevraagd in het beslagrekest vormden immers (ten minste indirect) onderdeel van dat conflict. Over deze beide vorderingen overweegt het hof nog als volgt.
-
De Bladi-vordering
6.16.
Het beslagrekest vermeldt dat de overdracht van de Bladi-vordering van [geïntimeerde 1] op [geïntimeerde 2] wordt betwist door de zussen omdat zij betwisten dat de vordering op Bladi op grond van de SA2009 aan [geïntimeerde 1] is toebedeeld. Daarbij blijft evenwel onvermeld dat [geïntimeerde 2] de levenspartner is van [geïntimeerde 1].
6.17.
Het niet vermelden in het beslagrekest dat [geïntimeerde 2] de partner van [geïntimeerde 1] is, heeft tot gevolg gehad dat de beslagrechter niet erop bedacht heeft hoeven te zijn dat [geïntimeerde 2] geen zakelijke derde is, maar een nauw aan [geïntimeerde 1] gelieerde partij betreft. De beslagrechter heeft aldus evenmin erop bedacht hoeven te zijn dat het wellicht niet zozeer [geïntimeerde 2], maar feitelijk [geïntimeerde 1] was die trachtte te bewerkstelligen dat voor de Bladi-vordering beslag werd gelegd.
6.18.
Het hof tekent hierbij aan dat Bladi in haar memorie van grieven (onder 137 e.v.) heeft aangevoerd dat de cessie van de vordering op [geïntimeerde 2] een schijnconstructie betreft. Uit de inhoud van de cessieakte volgt dat [geïntimeerde 2] gehouden is aan [geïntimeerde 1] te betalen hetgeen zij van Bladi zal incasseren en daarnaast de lasten en kosten van het incassorisico draagt, aldus Bladi.
6.19.
Het hof stelt vast dat het voorgaande door [geïntimeerde 1] niet is weersproken. [geïntimeerde 1] heeft ook niet toegelicht welke zakelijke redenen ten grondslag hebben gelegen aan de overdracht van de Bladi-vordering aan zijn partner [geïntimeerde 2]. In hoeverre daadwerkelijk sprake is van een schijnconstructie kan verder in het midden blijven. Volstaan kan worden met de constatering dat het voor de hand had gelegen dat in het beslagrekest op dit punt open kaart was gespeeld en was gemeld dat [geïntimeerde 2] de partner is van [geïntimeerde 1].
-
De Quinault-vordering
6.20.
Het beslagrekest vermeldt verder zonder voorbehoud dat [geïntimeerde 1] de enig aandeelhouder is van Quinault en dat de zussen betwisten dat Quinault de advocaten van Quinault bevoegdelijk heeft geïnstrueerd, maar zonder daarbij te vermelden: dat de Quinault-aandelen onderdeel waren van de nalatenschap van [erflater]; dat de zussen betwisten dat de Quinault-aandelen op grond van de SA2009 aan [geïntimeerde 1] zijn toebedeeld en dat de zussen om die reden betwisten dat [geïntimeerde 1] Ducat rechtsgeldig als de nieuwe bestuurder heeft kunnen benoemen van Quinault. Kortom, in het beslagrekest wordt de betwisting door de zussen dat [geïntimeerde 1] zijn advocaten bevoegdelijk heeft geïnstrueerd niet in verband gebracht met het achterliggende conflict over de eigendom van de Quinault-aandelen zoals dat onderdeel is van het erfrechtelijke conflict.
6.21.
Het hof stelt verder vast dat [geïntimeerde 1] in deze procedure niet heeft betwist dat hij heeft bewerkstelligd, na benoeming van Ducat als de nieuwe bestuurder van Quinault, dat Quinault om terugbetaling ging vragen van de Quinault-vordering. Deze vordering betreft een renteloze lening die in 2000 is verstrekt. Waarom [geïntimeerde 1] wilde dat Quinault deze renteloze-lening nu ging opeisen, terwijl tussen hem en de zussen nog in geschil was of de Quinault-aandelen rechtsgeldig aan hem waren toebedeeld op grond van de SA2009 is door [geïntimeerde 1] ook in deze procedure niet toegelicht.
-
De verplichting tot het vermelden van relevante procedures in het beslagrekest
6.22.
Op grond van de Beslagsyllabus dient in een beslagrekest “
melding gemaakt te worden van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak”.Dit vereiste wordt in de Beslagsyllabus niet beperkt tot de procedures waarin degene die om verlof vraagt zelf (de formele) partij is (of was), maar alle (lopende of beëindigde) procedures die relevant zijn voor de goede beoordeling van de zaak.
6.23.
Het beslagrekest vermeldt niet dat de verdeling van de nalatenschap van [erflater] onderwerp van de Cepani-arbitrage is geweest. Verder is onweersproken gebleven dat over de verdere afwikkeling van de boedel van [erflater] tussen [geïntimeerde 1] en zijn zussen een procedure in Denemarken aanhangig was op het moment dat het beslagrekest werd ingediend.
6.24.
Gelet op de omstandigheid dat zowel de Bladi-vordering als de Quinault-aandelen (en daarmee de Quinault-vordering) onderwerp waren het erfrechtelijke conflict tussen [geïntimeerde 1] en de zussen, is het hof van oordeel dat in het beslagrekest melding had moeten worden gemaakt van (de inhoud van) het Cepani-vonnis en het bestaan van een procedure in Denemarken tussen [geïntimeerde 1] en de zussen over de verdere afwikkeling van de nalatenschap van wijlen [erflater]
6.25.
Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde 2] en Quinault zelf niet direct als partij betrokken zijn bij het conflict over de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] [geïntimeerde 2] en Quinault zijn immers in deze zaak te beschouwen als nauw aan [geïntimeerde 1] gelieerde partijen. Ook het bepaalde in de Beslagsyllabus brengt mee dat de verplichting tot het vermelden van procedures niet is beperkt tot procedures waarin degene die vraagt om verlof tot het mogen leggen van beslag zelf partij is; blijkens de Beslagsyllabus dienen alle procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak te worden vermeld.
6.26.
Quinault betwist dat zij ten tijde van het indienen van het beslagrekest op de hoogte was van de omstandigheid dat een (arbitrage)procedure in België was gevoerd en een procedure in Denemarken aanhangig was. Het hof stelt vast dat in het beslagrekest melding wordt gemaakt van het bestaan van “
diverse geschillen tussen [geïntimeerde 1] en zijn eveneens bij Bladi betrokken zusters”alsmede dat
“de zussen van [geïntimeerde 1] betwisten dat Quinault de advocaten van Quinault bevoegdelijk heeft geïnstrueerd”.Gelet hierop begrijpt het hof het verweer van Quinault aldus, dat zij weliswaar op de hoogte was van het bestaan van conflicten tussen [geïntimeerde 1] en de zussen, maar niet over hetgeen precies in geschil was en welke procedures werden gevoerd. Dat vormt evenwel geen voldoende excuus voor het niet vermelden van voormelde procedures. Het heeft immers op de weg van het bestuur van Quinault gelegen zich te informeren waarom het geschil tussen [geïntimeerde 1] en de zussen een bedreiging zou kunnen vormen voor het terugbetalen van haar vordering en zich in het verlengde daarvan te informeren over de stand van zaken in het erfrechtelijke dispuut tussen [geïntimeerde 1] en de zussen opdat ook zij de beslagrechter op dit punt van voldoende informatie kon voorzien.
6.27.
Het hof is verder van oordeel dat vooral het niet vermelden van de inhoud van het Cepani-vonnis [geïntimeerde 2] en Quinault kan worden aangerekend. In het Cepani-vonnis wordt een hard oordeel geveld over de wijze waarop [geïntimeerde 1] de nalatenschap heeft beheerd.
6.28.
Terzijde overweegt het hof dat het Cepani-vonnis ook vragen oproept over de houdbaarheid van de stellingen van [geïntimeerde 1] dat de Bladi-vordering en de Quinault-aandelen aan hem zijn toebedeeld krachtens de SA2009. In het Cepani-vonnis is onder meer vastgesteld dat de SA2009 vooral ten doel heeft gehad om de kinderen van [geïntimeerde 1] senior uit zijn tweede huwelijk uit te kopen. Verder is in het Cepani-vonnis vastgesteld dat [geïntimeerde 1] misbruik heeft gemaakt en fraude heeft gepleegd bij het opstellen van de bijlage bij de SA2009 (de EAL), waarin de bezittingen de nalatenschap werden opgesomd. Het gevolg daarvan is – volgens het Cepani-vonnis – dat de SA2013 (voor een deel) ongeldig geacht moet worden. Het Cepani-vonnis concludeert: “
This annulation will set Parties back in the situation where they will have to reconsider the status of their father’s estate and how to settle it while all having at their disposal the same level of information.”
- resumerend
6.29.
Zoals reeds hiervoor weergegeven geldt de verplichting om de rechter juist en volledig te informeren ook voor een beslagverzoek als bedoeld in artikel 700 Rv en klemt die verplichting in dat geval te meer vanwege het feit dat de rechter op zo’n verzoek na slechts summier onderzoek een beslissing ex parte geeft.
6.30.
Het hof is van oordeel dat het in dit geval op de weg van Bligaad en Quinault had gelegen om uiteen te zetten dat de beide vorderingen waarvoor verlof tot beslaglegging werd gevraagd in verband stonden met een erfrechtelijke conflict tussen [geïntimeerde 1] en de zussen en dat zowel Quinault als [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 1] gelieerd waren. Verder had conform hetgeen wordt voorgeschreven in de Beslagsyllabus dienen te worden vermeld dat met betrekking tot dat conflict het (verstrekkende) Cepani-vonnis (met daarin harde verwijten aan het adres van [geïntimeerde 1]) was gewezen en er nog een procedure in Denenmarken aanhangig was. Dit had ook eenvoudig gekund. In plaats daarvan hebben [geïntimeerde 2] en Quinault ervoor gekozen de vorderingen als zakelijke vorderingen zonder directe samenhang met het achterliggende erfrechtelijke conflict te presenteren. Daarmee hebben [geïntimeerde 2] en Quinault geen juist beeld van de (rechts)verhouding van partijen gegeven.
6.31.
Niet alleen lag zowel het vermelden van het bestaan van een erfrechtelijke dispuut tussen [geïntimeerde 1] en de zussen, het Cepani-vonnis en de procedure in Denemarken zeer voor de hand, ook kon, door weglating ervan, daarover geen vraag rijzen bij en worden gesteld door de beslagrechter. Zo heeft de beslagrechter bijvoorbeeld niet erop bedacht heeft hoeven zijn dat het beslag wellicht niet primair ertoe strekte zekerheid te bewerkstelligen voor (gepretendeerde) vorderingen op Bladi, maar (het leggen van beslag op de certificaten van de aandelen in het kapitaal van [holding]) als drukmiddel was bedoeld in het conflict over de afwikkeling van de nalatenschap tussen [geïntimeerde 1] en de zussen, zoals door Bladi is aangevoerd.
6.32.
De beslagrechter is aldus ook de mogelijkheid ontnomen zich op dit punt eventueel nader te informeren, alvorens het gevraagde verlof te verlenen. Terzijde merkt het hof op dat inmiddels de Beslagsyllabus ook expliciet vermeldt dat een beslag niet enkel als pressiemiddel mag worden gebruikt.
6.33.
Mede gelet op de aard en ernst van de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht en de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1144) is het hof van oordeel dat het beslag in dit geval moeten worden opgeheven.
6.34.
Ter nadere toelichting overweegt het hof nog als volgt. De voorzieningenrechter heeft (in rov. 4.13) overwogen dat de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] niet heeft vermeld in het beslagrekest dat zij de levenspartner van [geïntimeerde 1] is, niet ertoe leidt dat aangenomen moet worden dat de beslagrechter geen verlof zou hebben verleend. Bladi bestrijdt deze overweging in hoger beroep (met grief 3).
6.35.
Zoals reeds toegelicht, is het hof van oordeel dat het niet melden van die nauwe band met [geïntimeerde 1] één van de omstandigheden is die in ogenschouw moet worden genomen bij de vraag of sprake is geweest van een zodanige onvolledige voorlichting dat dit noopt tot opheffing van het beslag en is het vooral het niet vermelden van de inhoud van het Cepani-vonnis dat zwaar moet worden aangerekend. Toegevoegd wordt nog, ten overvloede, dat voor het hof niet bepalend is of deze voorzieningenrechter zich misleid heeft gevoeld en het verlof bij een volledige voorlichting niet had verleend, maar of het hof – oordelend in hoger beroep over de vraag of er een consequentie moet worden verbonden aan de onvolledige voorlichting – opheffing als gevolgtrekking geraden acht.
6.36.
[geïntimeerde 2] en Quinault hebben tot slot aangevoerd dat het beslag in stand dient te blijven aangezien de door het hof te maken belangenafweging daartoe noopt. Hetgeen Bligaad heeft aangevoerd in eerste aanleg over haar belang bij continuering van het beslag – onder meer dat eventueel door ongeoorloofde dividenduitkeringen die mogelijk worden na opheffing van het beslag, Bladi wellicht haar vordering niet meer kan voldoen – is onvoldoende om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen. Bladi heeft het bestaan van dit risico weersproken. Bladi heeft daarbij onder meer erop gewezen dat [geïntimeerde 1] indirect (middels een aan hem gelieerde vennootschap) zelf één van de aandeelhouders is van Bladi en in zoverre – zo begrijpt het hof de stelling van Bladi – ook invloed kan uitoefenen in de algemene vergadering van Bladi en dat ook steeds geldt dat het bestuur van Bladi slechts uitvoering mag geven aan een dergelijk besluit van de algemene vergadering indien er voldoende financiële middelen zijn. Dat concreet het risico bestaat dat door het uitkeren van dividenden de vorderingen op Bladi niet meer zullen kunnen worden voldaan, is tegen deze achtergrond onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat Bladi verder onbetwist heeft gesteld dat zij belang erbij heeft dat zij de dividenden van haar belangrijkste asset (certificaten van aandelen in het kapitaal van [holding]) kan genieten omdat dit voor haar een belangrijke inkomstenbron is. Ook hetgeen Quinault heeft aangevoerd op dit punt maakt niet dat het beslag gehandhaafd dient te worden.
6.37.
Bladi vordert verder – kort gezegd – dat [geïntimeerden] wordt verboden, op straffe van het verbeuren van een dwangsom
“om nadere executiemaatregelen (waaronder begrepen nadere conservatoire beslagen te leggen)”jegens Bladi te treffen
“zolang in de aanhangige procedure bij de Rechtbank Antwerpen nog geen eindvonnis is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan”.
6.38.
Aangenomen wordt dat Bladi met deze aldus geformuleerde vordering wil bereiken dat [geïntimeerden] niet opnieuw conservatoir beslag leggen. Voor een nieuw conservatoir beslag zullen [geïntimeerden] eerst opnieuw verlof moeten vragen, waarbij zij melding moeten maken van het onderhavige arrest en dit moeten bijvoegen. Dat laatste (melding maken en bijvoegen) staat in de Beslagsyllabus. Met dat voorschrift is het belang van [geïntimeerden] voldoende gediend. Reeds daarom is er onvoldoende grond voor toewijzing van het gevraagde verbod.
- slotsom en kosten
6.39.
Uit het voorgaande volgt dat grief 2, grief 3, grief 4 en grief 10 slagen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en het beslag opheffen. De overige grieven behoeven bij deze uitkomst geen bespreking. [geïntimeerden] dienen als de in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk) de kosten van beide instanties te dragen, inclusief de kosten van het incident in hoger beroep.
6.40.
Tot slot hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] de door Bladi verlangde uitvoerbaar bij voorraad verklaring betwist. Het hof overweegt dat indien een partij uitvoerbaarheid bij voorraad van het uitspraak vordert, deze vordering in beginsel wordt toegewezen. Hetgeen door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] is aangevoerd, is voor het hof onvoldoende om van deze hoofdregel af te wijken.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2020,
en
opnieuw rechtdoende:
  • heft op het beslag dat [geïntimeerde 2] en Quinault op grond van het beslagverlof van de voorzieningenrechter op 31 augustus 2020 hebben gelegd,
  • veroordeelt [geïntimeerden] als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk, in de zin dat voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding in eerste aanleg,
  • aan de zijde van Bladi tot op 29 oktober 2020 begroot op € 743,99 aan verschotten (€ 656,00 aan griffierecht en € 87,99 aan explootkosten) en € 980,00 aan salaris advocaat;
  • aan de zijde van [zus 1] tot op 29 oktober 2020 begroot op € 304,00 aan verschotten en € 980,00 aan salaris advocaat; en
  • aan de zijde van [zus 2] tot op 29 oktober 2020 begroot op € 304,00 aan verschotten en € 980,00 aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [geïntimeerden] als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk, in de zin dat voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief de kosten van het incident,
  • aan de zijde van Bladi tot op heden (inclusief de kosten van het incident) begroot op € 845,09 (€ 760,00 aan griffierecht en € 85,09 aan explootkosten) aan verschotten en € 1.114,00 (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat en op € 157,00 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,00, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
  • aan de zijde van [zus 1] tot op heden (inclusief de kosten van het incident) begroot op € 332,00 aan verschotten en € 1.114,00 (1 punt x tarief II) aan salaris; en
  • aan de zijde van [zus 2] tot op heden (inclusief de kosten van het incident) begroot op € 332,00 aan verschotten en € 1.114,00 (1 punt tarief II) aan salaris advocaat,
  • wijst af het meer of anders gevorderde, en
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, J.M. van der Klooster en R.M. Hermans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.