ECLI:NL:GHDHA:2022:2349

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
200.266.769/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van toekenning bijzonder partnerpensioen en zorgplicht Aegon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil over de toekenning van een bijzonder partnerpensioen aan [geïntimeerde 2] door AEGON Levensverzekering N.V. De appellant, [appellant], betwist de rechtmatigheid van deze toekenning, die volgens hem zonder zijn toestemming is gedaan en ten koste gaat van zijn opgebouwde pensioenkapitaal. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de uitleg van artikel 15.3 van het Pensioenreglement B en de omstandigheden rondom de beëindiging van de relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde 2]. Het hof concludeert dat [geïntimeerde 2] over de periode tot 1 januari 1998 geen aanspraak had op een bijzonder partnerpensioen. De vraag of zij aanspraak had op een bijzonder partnerpensioen na deze datum blijft in het midden, omdat de eventuele aanspraak afhankelijk was van een risicoverzekering die verviel bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door [appellant]. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verklaart voor recht dat Aegon in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht jegens [appellant] door zonder overleg een bijzonder partnerpensioen toe te kennen aan [geïntimeerde 2]. Aegon wordt veroordeeld om deze beslissing terug te draaien en aan [appellant] een dwangsom op te leggen voor elke dag dat zij hieraan niet voldoet. Tevens worden de proceskosten aan [appellant] en [geïntimeerde 2] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.266.769/01
Zaaknummer rechtbank : 7129028 RL EXPL 18-17661
arrest van 6 december 2022
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.P.R.M. Dekker te Den Haag,
tegen:

1.AEGON Levensverzekering N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. C.A.M. Ronhaar te Den Haag,

2.[geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. C.C.J. Aarts te Schijndel.
Verder procesverloop in hoger beroep
1. Bij tussenarrest van 8 maart 2022 zijn eerst Aegon, dan [appellant] en vervolgens [geïntimeerde 2] in de gelegenheid gesteld om te reageren (a) op het voorlopig oordeel van het hof over de uitleg van art. 15.3 van Pensioenreglement B en (b) over de door [appellant] gekozen pensioendatum (zie r.o. 23 van dit tussenarrest).
2. Alle partijen hebben zich over deze punten bij akte uitgelaten.
3. Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
Uitleg art. 15.3 van Pensioenreglement B
4. [appellant] heeft zich verenigd met de voorlopige uitleg van art. 15.3.
5. Aegon deelt deze uitleg niet. Volgens Aegon volgt uit art. 15.3 dat [geïntimeerde 2] als gewezen partner een zelfstandige aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft verkregen en dat [appellant] er daarom, nadat deze is vastgesteld, niet meer over gaat. [geïntimeerde 2] heeft niet expliciet afstand gedaan van deze aanspraak, aldus nog steeds Aegon.
6. [geïntimeerde 2] deelt deze voorlopige uitleg evenmin, omdat deze er toe zou leiden dat zij, ondanks expliciete toezeggingen van Aegon, geen aanspraak meer zou kunnen maken op het bijzonder partnerpensioen zoals dat in Pensioenreglement B is vermeld. Het kan volgens [geïntimeerde 2] niet zo zijn dat vanwege deze voorlopige uitleg de haar door Aegon toegekende, althans voorgehouden, rechten niet zouden bestaan. Zij sluit zich aan bij de argumenten van Aegon.
7. Het hof ziet in wat Aegon en [geïntimeerde 2] aanvoeren onvoldoende reden om de voorlopige uitleg van art. 15.3 van Pensioenreglement B te verlaten. De uitleg die Aegon, en daarmee [geïntimeerde 2], voorstaat heeft zij niet met overtuigende argumenten onderbouwd. Het argument dat [geïntimeerde 2] door de voorlopige uitleg door het hof van art. 15.3 geen aanspraak meer zou kunnen maken op bijzonder partnerpensioen, is geen reden om art. 15.3 anders uit te leggen. De stelling dat [geïntimeerde 2] op grond van art. 15.3 als gewezen partner een definitieve aanspraak zou hebben gekregen op bijzonder partnerpensioen, waar [appellant] niet meer over gaat, miskent dat het bijzonder partnerpensioen waarop deze bepaling ziet alleen betrekking heeft op de risicoverzekering voor een partnerpensioen die geldt tot aan de gekozen pensioendatum. Inhoudelijke argumenten waarom deze voorlopige uitleg van het hof niet juist zou zijn, zijn niet aangevoerd. Het hof blijft daarom bij zijn oordeel dat de eventuele aanspraak van [geïntimeerde 2] op bijzonder partnerpensioen zoals geregeld in art. 15.3 van Pensioenreglement B slechts betrekking heeft op de periode tot de gekozen pensioendatum van [appellant].
8. De vraag is vervolgens of [appellant] de gekozen pensioendatum inmiddels heeft bereikt (r.o. 22 van het tussenarrest van 8 maart 2022).
Gekozen pensioendatum en gevolgen
9. Het hof begrijpt wat [appellant] in zijn akte van 3 mei 2022 onder 3 aanvoert zo dat hij de gekozen pensioendatum inmiddels heeft bereikt. Dit is door Aegon en [geïntimeerde 2] onvoldoende gemotiveerd weersproken.
10. Dit betekent dat [geïntimeerde 2] aan de haar door Aegon toegekende aanspraak op bijzonder partnerpensioen geen rechten kan ontlenen. Die aanspraak op bijzonder partnerpensioen leidde immers slechts tot uitkering indien en voor zover het risico zich verwezenlijkte dat [appellant] vóór de door hem gekozen pensioendatum kwam te overlijden.

Slotsom

11. Uit het voorgaande, in samenhang met het tussenarrest van 8 maart 2022, volgt dat [geïntimeerde 2] over de periode tot 1 januari 1998 geen aanspraak had op een bijzonder partnerpensioen. Of zij over de periode daarna, tot de beëindiging van haar relatie met [appellant] per 1 december 2001, op grond van artikel 15.3 van Pensioenreglement B aanspraak had op een bijzonder partnerpensioen kan in het midden blijven. Immers deze eventuele aanspraak op een bijzonder partnerpensioen was als gezegd gebaseerd op een risicoverzekering die verviel op het moment dat [appellant] de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Dus ook na 1 januari 1998 was er geen reden voor Aegon om voor dit bijzonder partnerpensioen ten behoeve van [geïntimeerde 2] en ten laste van [appellant] – en daarmee ook ten nadele van zijn huidige partner – pensioenkapitaal af te splitsen.
11. Voor zover er op enig moment vóór of na 1 januari 1998 een zodanige afsplitsing heeft plaatsgevonden is dat niet terecht. In dat geval dient dit door Aegon ongedaan te worden gemaakt. Zonder een zodanige afsplitsing is niet aannemelijk dat [appellant] door de onjuiste voorlichting door Aegon aan [geïntimeerde 2] pensioenschade heeft geleden.
11. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht, die ziet op het ten onrechte toekennen van een bijzonder partnerpensioen aan [geïntimeerde 2], is toewijsbaar, voor zover deze toekenning onvoorwaardelijk was in die zin dat het voor [appellant] – en indirect voor zijn huidige partner - opgebouwde pensioenkapitaal daardoor is verminderd. Het hof leidt uit de proceshouding van Aegon – die op dit punt bepaald niet ondubbelzinnig is – af dat dit laatste – ten onrechte – wel is gebeurd. De primair gevorderde veroordeling van Aegon om de beslissing tot afsplitsing van het bijzonder partnerpensioen ‘terug te draaien’(r.o. 5 van het tussenarrest van 8 maart 2022) is eveneens toewijsbaar, met dezelfde beperking als die voor de verklaring voor recht geldt.
14. Daarbij wordt voor de duidelijkheid bepaald dat deze verklaring voor recht en veroordeling geen afbreuk doen aan de mogelijke rechten die [geïntimeerde 2] jegens Aegon heeft op grond van de wijze waarop Aegon in haar richting heeft gecommuniceerd, zoals zij stelt. In dit geding hoeft het hof over deze mogelijke rechten van [geïntimeerde 2] jegens Aegon niet te oordelen. Processueel debat daarover heeft ook niet plaatsgevonden. Het hof zal de door [appellant] gevorderde dwangsom toewijzen op de wijze zoals bepaald in het dictum.
14. [appellant] heeft verder nog een bedrag van € 5.318,09 gevorderd ter zake van kosten van juridische bijstand. Het gaat volgens [appellant] om schade die hij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van Aegon. Deze vordering zal worden afgewezen. De door [appellant] gemaakte kosten voor zijn advocaat vallen onder de regeling voor de vergoeding van proceskosten. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat daarvan moet worden afgeweken. Het enkele feit dat Aegon ten onrechte een bijzonder partnerpensioen heeft afgesplitst ten behoeve van [geïntimeerde 2], is hiervoor onvoldoende.
14. Bij deze uitkomst past dat Aegon wordt veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in beide instanties. [geïntimeerde 2] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] die zijn veroorzaakt door haar tussenkomst/voeging. Het hof zal deze kosten toewijzen voor zover deze zien op de kosten van de exploten waarmee [geïntimeerde 2] in eerste aanleg in het geding is geroepen en in hoger beroep is gedagvaard, maar verder op nihil stellen omdat de tussenkomst/voeging niet tot een relevant ander debat heeft geleid als dat tussen [appellant] en Aegon.
14. Het bestreden vonnis zal derhalve deels worden vernietigd. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing in het hoger beroep

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de
rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 3 juli 2019,
en
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat Aegon in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht jegens [appellant] indien zij, zonder voorafgaand overleg met [appellant], aan [geïntimeerde 2] onvoorwaardelijk een bijzonder partnerpensioen heeft toegekend, op zodanige wijze dat het voor [appellant] – en indirect voor zijn huidige partner - opgebouwde pensioenkapitaal daardoor is verminderd;
  • veroordeelt Aegon om binnen 1 maand na betekening van het arrest de eventuele beslissing tot toekenning van een bijzonder partnerpensioen aan [geïntimeerde 2] ten laste van het pensioenkapitaal van [appellant] terug te draaien, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [appellant] van € 500,-- per dag voor iedere dag dat Aegon niet aan deze verplichting voldoet, waarbij de totale dwangsom wordt gemaximeerd op een bedrag van € 25.000,--;
  • verstaat dat het uitvoeren van de voorgaande veroordeling geen afbreuk doet aan eventuele rechten die [geïntimeerde 2] mogelijk op Aegon heeft;
  • veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 3 juli 2019 begroot op € 81,-- aan griffierecht en € 216,-- aan salaris gemachtigde;
  • veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 99,01 aan kosten exploot, € 324,-- aan griffierecht en € 3.342,-- (3 punten, tarief II) aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep aan de zijde van [appellant] en stelt deze op € 101,04 ter zake van kosten exploot in eerste aanleg en € 101,06 ter zake van kosten exploot in hoger beroep;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst de overige vorderingen van [appellant] af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.M.T. van der Hoeven - Oud en
A.G. van Marwijk Kooy en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.