Rolnummer: 22-002540-21
Parketnummer: 10-169625-20
Datum uitspraak: 23 november 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
BRP-adres: [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd te [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest, in combinatie met een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Voorts zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes in haar buik en/of arm en/of been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, en dat een maatregel zal worden opgelegd strekkende tot de beperking van de vrijheid, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van vijf jaren, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het hof zal de verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 juni 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,meermalen met een mes in haar buik en
/ofarm en
/ofbeen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit en de gevolgen daarvan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn vriendin, die haar relatie met de verdachte kort tevoren had uitgemaakt. Het misdrijf vond plaats in haar eigen leefomgeving, ’s avonds laat in haar tuin toen zij thuis kwam. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven door haar met een keukenmes meerdere keren in haar buik en ledematen te steken. De buik is met name een deel van het lichaam waarin zich diverse vitale organen en slagaders bevinden. Het slachtoffer is in zeer kritieke toestand in het ziekenhuis terecht gekomen. Het letsel was zo ernstig dat de bloedsomloop van het slachtoffer gedurende ongeveer twaalf minuten heeft stilgestaan. Er was sprake van zo veel bloedverlies – de traumachirurg beschreef het als een 'leeg hart' - dat het slachtoffer een massale bloedtransfusie moest krijgen. Zij heeft ruim zeven weken op de intensive care afdeling doorgebracht, waarbij zij 26 nachten in coma was, en daarna heeft zij nog eens vier weken op de afdeling chirurgie moeten verblijven. In die tijd heeft zij vele behandelingen moeten ondergaan. Problemen traden onder andere op in haar longen, lever en nieren.
Dat het slachtoffer de gewelddadige aanval van de verdachte heeft overleefd is door de artsen een wonder genoemd. Het is aan de inzet van de politieagent die als eerste ter plaatse was, de hulpverleners en de artsen te danken dat het slachtoffer nog in leven is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Zij heeft beschreven hoezeer de impact van het handelen van de verdachte nog steeds van invloed is op haar dagelijks leven en dat ze niet meer de persoon is die ze was. Na haar ontslagdatum uit het ziekenhuis moest ze 110 keer terug voor afspraken en controles. Zij heeft acht operaties ondergaan. Op dit moment wordt zij nog behandeld door de traumachirurg, de plastisch chirurg (voor het behandelen en herstellen van de littekens), de handtherapeut en de fysiotherapeut. Delen van haar lichaam, waaronder haar handen, zullen nooit meer naar behoren functioneren.
Naast het veelomvattende lichamelijke letsel, heeft de aanval van de verdachte ook psychisch diepgaand effect gehad op het slachtoffer. Zij is angstig geworden voor de buitenwereld en kan niet meer goed tegen drukte. Door haar lichamelijk letsel is zij voor 87% afgekeurd en kan zij niet meer werken. Dat is voor haar een grote klap, temeer nu zij voor het delict altijd actief was en graag werkte.
De zeer grove inbreuk die de verdachte op het lichaam en de persoon van het slachtoffer heeft gemaakt is evident. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte ook op de familie van het slachtoffer een grote impact gehad, zoals ook blijkt uit de toelichtingen bij de verschillende vorderingen van de benadeelde partijen. Bovendien leidt een ernstig geweldsdelict als het onderhavige vaak tot bredere onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Zo hebben verschillende buren het ook voor hen angstaanjagende incident van dichtbij moeten meemaken.
Proceshouding van de verdachte
De verdachte heeft het feit erkend en ter zitting zijn medeleven met het slachtoffer betuigd en onder woorden proberen te brengen hoezeer het hem spijt wat hij het slachtoffer heeft aangedaan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 26 oktober 2022. Hieruit blijkt voor zover thans nog relevant dat aan de verdachte in 2014 een voorwaardelijk sepot is opgelegd wegens huiselijk geweld (mishandeling van, zo komt in na te noemen reclasseringsrapport naar voren, de zus van de verdachte).
Rapportages
De verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Op 9 juni 2021 hebben psycholoog R.J. van Helvoirt en psychiater M. van Berkel over hun bevindingen samengevat weergegeven als volgt gerapporteerd.
De verdachte leed ten tijde van het ten laste gelegde feit aan een aanpassingsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol en – in mindere mate – cannabis, en de verdachte – die meende bedrogen en verlaten te worden door het slachtoffer – vertoonde een emotionele en gedragsmatige ontregeling. Die ontregeling is gebleken uit de eigen verklaringen van de verdachte over woedeaanvallen, zelfmoordgedachten en vrijwel onafgebroken gebruik van alcohol en drugs, alsook uit in het politiedossier weergegeven verklaringen van anderen in zijn omgeving.
De deskundigen gaan ervan uit dat het ten laste gelegde moet worden gezien als een massale impulsdoorbraak bij de verdachte, waarbij opgekropte gevoelens van woede een rol speelden; het gebruik van alcohol en drugs hebben een mogelijke impulscontrole verder verstoord. Door de gebrekkige coping vaardigheden, is de verdachte niet in staat geweest om zijn negatieve emoties op een gezonde manier te hanteren.
Op grond van dit alles adviseren de deskundigen om de verdachte het ten laste gelegde feit in een verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen komen tot de conclusie dat het recidiverisico, gelet op de aard van de problematiek van de verdachte, moet worden ingeschat als laag tot hooguit matig. Recidive kan optreden op langere termijn als verdachte weer een langdurige intieme relatie opbouwt.
De deskundigen zien geen aanleiding om een klinische behandeling te adviseren. De problematiek waarvan bij de verdachte sprake is, kan het beste middels een (langer durende) ambulante behandeling worden aangepakt. Binnen een dergelijke behandeling zal gewerkt moeten worden aan het aanleren van adequate en gezonde coping vaardigheden. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de verslaving aan alcohol en cannabis en moet de verdachte alternatieve vaardigheden aanleren in plaats van bij voorkomende problemen terug te vallen in het gebruik van verslavende middelen. Volgens de deskundigen kan behandeling het beste ambulant plaatsvinden, omdat de verdachte dan onder therapeutische begeleiding zal kunnen oefenen met voor hem moeilijke situaties.
Binnen een dergelijke psychotherapeutische behandeling zal ook gewerkt moeten worden aan versteviging van de identiteit van de verdachte.
Op 15 maart 2022 hebben de psychiater en de psycholoog naar aanleiding van vragen van het hof – met name of een behandeling van de problematiek van de verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) succesvol kan zijn – aanvullend gerapporteerd als volgt.
De kern van hun betoog is en blijft dat de verdachte beperkte coping vaardigheden heeft en op dat gebied kan profiteren van behandeling. Gelet op het beperkte recidiverisico, het afwezig zijn van een persoonlijkheidsstoornis en de bereidwilligheid van de verdachte om zich te laten behandelen, is een TBS-kader voor de behandeling niet aangewezen. Een behandeling van de problematiek van de verdachte kan vanuit gedragskundig oogpunt succesvol zijn in het kader van de VI, naar de mening van de deskundigen.
Op 28 april 2022 heeft reclasseringswerker A.F.C. de Kok aanvullend gerapporteerd en daarbij geadviseerd in geval van een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte kan in het kader van de VI de noodzakelijke behandeling volgen. De reclassering kan eventueel tegen de tijd dat de VI in zal gaan opnieuw onderzoeken wat een mogelijke behandeling zal moeten inhouden, waarbij een update van diagnostiek kan worden aangevraagd. Ook een (kortdurende) klinische opname, indien nodig, kan in het kader van de VI gerealiseerd worden.
Het hof is van oordeel, op basis van de conclusies van de deskundigen Van Helvoirt en Van Berkel welke conclusies het hof volgt, dat de verdachte voor het bewezen feit in verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Gezien de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof enkel gereageerd worden met de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast acht het hof het noodzakelijk dat de verdachte behandeld wordt voor de door de deskundigen geconstateerde problematiek. Op basis van de aanvullende rapportages van de deskundigen is het hof van oordeel dat die behandeling het beste in het kader van de VI kan plaatsvinden. Op die manier kan de behandeling aansluiten op de eventuele behandeling die door de verdachte reeds in detentie wordt gevolgd.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar betoog om de verdachte een lagere deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met bijzondere voorwaarden. Dat zou immers betekenen dat de verdachte maximaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren kan worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat die straf geen recht doet aan de ernst van het delict.
Het hof zal evenwel, ook gelet op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en in aanmerking nemend de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, een lagere gevangenisstraf opleggen dan de tien jaren die de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof zal, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, de verdachte voorts een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer opleggen ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf zal het hof de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt en dat daarnaast de genoemde vrijheidsbeperkende maatregel behoort te worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
In eerste aanleg hebben acht personen zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderingen ingediend. Alle benadeelde partijen vragen bij toewijzing van de vordering de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens zeven van de acht benadeelde partijen als advocaat verschenen mr. F.J.M. Hamers.
Mr. Hamers heeft ten aanzien van de vordering van het slachtoffer [slachtoffer] in hoger beroep nieuwe stukken ingediend en op basis daarvan een hoger bedrag aan materiële en immateriële schade gevorderd.
De vorderingen van de overige benadeelde partijen zijn ter terechtzitting gehandhaafd. De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 7], in hoger beroep niet bijgestaan door mr. Hamers, is eveneens gehandhaafd.
De vorderingen van de benadeelde partij zijn in hoger beroep als volgt aan de orde:
Nr.
Benadeelde partij
Gevorderde immateriële schade
Gevorderde materiële schade
1.
[slachtoffer]
€ 70.000,-
€ 46.197,07
2.
[benadeelde partij 2]
€ 10.000,-
€ 4.838,15
3.
[benadeelde partij 3]
€ 10.000,-
€ 2.118,75
4.
[benadeelde partij 4]
€ 1.918,44
5.
[benadeelde partij 5]
€ 781,79
6.
[benadeelde partij 6]
€ 94,90
7.
[benadeelde partij 7]
€ 121,28
8.
[benadeelde partij 8]
€ 433,80
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat op de vorderingen van de benadeelde partijen zal worden beslist zoals gevraagd door en namens de benadeelde partijen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft conform de door haar overgelegde pleitaantekeningen verweer gevoerd. Haar verweren zullen, voor zover dat is vereist, onder de hieronder weergegeven nummers worden besproken.
Het hof zal de vorderingen achtereenvolgens beoordelen.